ECLI:NL:RBMNE:2019:2174

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 mei 2019
Publicatiedatum
15 mei 2019
Zaaknummer
C/16/476879 / KG ZA 19-150
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ondertekening en nakoming van een leveringsovereenkomst in kort geding tussen zorgverzekeraar en leverancier van tandheelkundige implantaten

In deze zaak, die op 15 mei 2019 door de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, vorderde de Coöperatie VGZ U.A. (hierna: VGZ) dat de besloten vennootschap Straumann B.V. (hierna: Straumann) een leveringsovereenkomst zou ondertekenen en nakomen. VGZ had een inkoopprocedure georganiseerd voor de centrale inkoop van tandheelkundige implantaatsystemen en aanverwante materialen voor haar verzekerden, met als doel de kosten voor deze producten te verlagen. Straumann had deelgenomen aan deze procedure en was geselecteerd, maar trok zich terug en weigerde de overeenkomst te ondertekenen. VGZ stelde dat er een overeenkomst tot stand was gekomen en dat Straumann verplicht was deze te ondertekenen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen overeenkomst tot stand was gekomen, omdat de ondertekening door beide partijen vereist was. De rechter concludeerde echter dat Straumann de overeenkomst alsnog moest ondertekenen, aangezien alle essentiële onderdelen van de overeenkomst waren overeengekomen. De rechter wees de vorderingen van VGZ toe, inclusief een dwangsom voor het geval Straumann niet aan de verplichtingen zou voldoen. Daarnaast werd Straumann veroordeeld tot rectificatie van onjuiste informatie die zij aan haar relaties had verstrekt over de overeenkomst met VGZ.

De rechter benadrukte dat de argumenten van Straumann voor haar weigering om te ondertekenen, zoals de vermeende slechte kwaliteit van de geselecteerde leveranciers en de ongunstige voorwaarden, niet voldoende waren om haar weigering te rechtvaardigen. De rechter oordeelde dat Straumann haar ondernemersrisico had onderschat en dat zij niet kon afzien van de overeenkomst na het indienen van haar offerte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/476879 / KG ZA 19-150
Vonnis in kort geding van 15 mei 2019
in de zaak van
1. de naamloze vennootschap

VGZ ZORGVERZEKERAAR N.V.

2. de naamloze vennootschap

VGZ VOOR DE ZORG N.V.

3. de naamloze vennootschap

IZA ZORGVERZEKERAAR N.V.

4. de naamloze vennootschap

N.V. ZORGVERZEKERAAR UMC

5. de naamloze vennootschap

N.V. UNIVÉ ZORG

6. de coöperatie
COÖPERATIE VGZ U.A.allemaal statutair gevestigd te Arnhem
hierna aan te duiden als: VGZ
eiseressen
advocaten mrs. J.H.C.A. Muller en M. van Rijn
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STRAUMANN B.V.
statutair gevestigd te IJsselstein
gedaagde
hierna te noemen: Straumann
advocaten mrs. J.G. Sijmons en A.C. Beijering-Beck

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de producties 1 tot en met 35 van VGZ
  • de producties 1 tot en met 26 van Straumann
  • de mondelinge behandeling van 29 april 2019
  • de pleitnota van VGZ
  • de pleitnota van Straumann.
1.2.
Daarna is aan partijen verteld dat er een vonnis zal komen.

2. Waar gaat de zaak over?

2.1.
VGZ heeft een inkoopprocedure georganiseerd voor de centrale inkoop van tandheelkundige implantaatsystemen en aanverwante materialen voor haar verzekerden. Doel van deze procedure is het sluiten van een leveringsovereenkomst voor de duur van
3 jaar (1 januari 2019 tot en met 31 december 2021).
VGZ heeft dit gedaan, omdat volgens haar de vergoeding van de kosten voor de levering van deze implantaatsystemen omlaag kunnen, omdat deze vergoeding niet is gerelateerd aan de werkelijke inkoopkosten. Op grond van de door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) vastgestelde Prestatie- en tariefbeschikking Tandheelkundige zorg (hierna: de tariefbeschikking) is het maximum tarief voor implantaatsystemen € 314,04. In de meeste gevallen wordt dit maximumtarief ook door de zorgaanbieders gedeclareerd. De werkelijke kosten liggen volgens VGZ echter vaak veel lager dan dit maximum tarief.
2.2.
In deze inkoopprocedure is voor het tandheelkundig implantaat gemiddeld een bedrag van € 186 geoffreerd.
2.3.
Straumann heeft (ook) meegedaan aan de inkoopprocedure en een offerte ingediend. VGZ heeft op 31 augustus 2018 aan Straumann laten weten dat zij samen met nog elf andere leveranciers is geselecteerd en dat de leveringsovereenkomst aan haar zal worden opgestuurd.
Straumann heeft daarna echter aan VGZ bericht dat zij zicht terugtrekt uit de inkoopprocedure en dat zij de leveringsovereenkomst met VGZ niet zal ondertekenen en nakomen. Straumann heeft dit ook aan de zorgaanbieders laten weten.
2.4.
In dit kort geding draait het om de vraag of Straumann dit mag doen. Geconcludeerd zal worden dat dit niet het geval is en dat Straumann de overeenkomst met VGZ zal moeten ondertekenen en nakomen en dat zij dit ook aan de zorgaanbieders moet berichten.

3.De beoordeling

Vorderingen tot ondertekening en nakoming van de leveringsovereenkomst
3.1.
VGZ vordert dat Straumann wordt veroordeeld om de leveringsovereenkomst te ondertekenen en na te komen. Zij verzoekt daarbij om aan deze veroordelingen een dwangsom te verbinden.
3.2.
VGZ baseert deze vorderingen op de stelling dat:
- een overeenkomst met Straumann tot stand is gekomen, en dat
- wanneer geen overeenkomst is tot stand gekomen, de redelijkheid en billijkheid
meebrengen dat die overeenkomst moet worden afgesloten.
Straumann betwist dit.
3.3.
Bij de beoordeling van deze vorderingen en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen zal onder andere moeten worden gekeken naar de documentatie met betrekking tot de inkoopprocedure. Daarin staan namelijk de spelregels van die procedure vermeld.
Het gaat daarbij om de volgende stukken:
- “
Leidraad Tandheelkundig Implantaatsysteem 2019-2021 Coöperatie VGZ UA
(hierna: de leidraad).
- de “
Concept overeenkomst implantaatsysteem” (hierna: de conceptovereenkomst)
die als bijlage 2 bij de leidraad is gevoegd
- de “
Selectiecriteria in de vorm van een vragenlijst” (hierna: de vragenlijst) die als
bijlage 3 bij de leidraad is gevoegd
- het antwoorddocument, waarin VGZ alle vragen die door leveranciers zijn gesteld
met de antwoorden daarop heeft weergegeven.
Nog geen overeenkomst tot stand gekomen
3.4.
De voorzieningenrechter concludeert dat er geen overeenkomst is tot stand gekomen en zal hierna uitleggen waarom dit zo is.
3.5.
In de leidraad is vermeld wat VGZ wil. Zij wil een overeenkomst tot levering van tandheelkundige implantaten en aanverwante materialen sluiten voor de periode van 3 jaar (1 januari 2019 tot en met 31 december 2021) onder de voorwaarden zoals vermeld in de bij de leidraad gevoegde conceptovereenkomst. Er wordt op basis van die concept-overeenkomst een definitieve overeenkomst gesloten. Er is daarbij geen ruimte voor onderhandeling, aangezien de leverancier in 1.5.1 van de vragenlijst moet verklaren dat hij akkoord gaat met de bijgevoegde conceptovereenkomst. Die conceptovereenkomst wordt alleen nog aangevuld met de gegevens van de leverancier en met de door de leverancier geoffreerde prijs.
3.6.
De offerte van Straumann moet worden aangemerkt als een tot VGZ gericht aanbod. Dit aanbod houdt, met inachtneming van wat in 3.5. is overwogen, in dat Straumann gedurende de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2021 aan VGZ tandheelkundige implantaten en aanverwante materialen zal leveren, tegen de in de offerte genoemde prijs en onder de voorwaarden zoals omschreven in de conceptovereenkomst.
3.7.
Dit aanbod omvat, anders dan Straumann aanvoert, alle belangrijke onderdelen (essentialia) van de te sluiten overeenkomst. De onderhandelingsruimte over de te sluiten overeenkomst is immers beperkt, aangezien VGZ vooraf de inhoud en de voorwaarden van die overeenkomst heeft bepaald. Het enige wat nog ontbrak was de prijs en die prijs is met het indienen van de offerte kenbaar geworden.
3.8.
VGZ heeft op 31 augustus 2018 aan Straumann laten weten dat Straumann definitief is geselecteerd en dat zij de overeenkomst binnenkort per post kan verwachten.
Hieruit volgt dat VGZ het aanbod van Straumann heeft aanvaard. In beginsel is daarmee de overeenkomst tot stand gekomen. Er is een aanbod van Straumann dat door VGZ is aanvaard. Voor de totstandkoming van overeenkomsten waarover we het hier hebben is op grond van de wet niet vereist dat die schriftelijk wordt aangegaan en dat die overeenkomst door partijen wordt ondertekend.
3.9.
Straumann voert als verweer dat de overeenkomst in dit geval niet is tot stand gekomen, omdat in de leidraad is vermeld dat de overeenkomst pas daadwerkelijk tot stand komt als de overeenkomst door VGZ en de aanbieder (in dit geval dus Straumann) is getekend.
3.10.
Dit verweer slaagt.
3.10.1.
In de leidraad is vermeld:

De overeenkomst komt pas daadwerkelijk tot stand indien de overeenkomst door zowel VGZ als de aanbieder is getekend.
Deze vermelding is vetgedrukt en springt daarmee in het oog.
3.10.2.
VGZ voert aan dat deze bepaling (hierna: het ondertekeningsvereiste) alleen ten gunste van haar is geschreven en niet ten gunste van de aanbieder en dat de overeenkomst dus ook tot stand komt wanneer VGZ wel tekent en de leverancier niet.
3.10.3.
VGZ wordt hierin niet gevolgd.
Het is onduidelijk dat dit ondertekeningsvereiste alleen ten gunste van VGZ is opgenomen. Dat staat er niet. Er staat dat zowel VGZ als de aanbieder de overeenkomst moeten ondertekenen en niet dat alleen VGZ die overeenkomst moet ondertekenen.
In de leidraad is ook niet toegelicht waarom VGZ dit ondertekeningsvereiste, dat op grond van de wet niet is vereist, contractueel heeft bedongen.
VGZ voert nog aan dat de leverancier op grond van het bepaalde in hoofdstuk 3 onder 1 van de leidraad al dan niet in combinatie met het bepaalde in 1.9.1 en 1.9.2 van de vragenlijst had moeten begrijpen dat het ondertekeningsvereiste alleen ten gunste van VGZ was bedoeld. Dit argument van VGZ gaat niet op, omdat de inhoud van deze bepalingen daar onvoldoende op wijzen en van een aanbieder ook niet verwacht kan worden dat hij een verband legt tussen deze bepalingen, die niet naar elkaar verwijzen.
Dat VGZ zich het recht voorbehoud om het offertetraject geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of definitief stop te zetten en/of te wijzigen en op een andere wijze te contracteren c.q. in te kopen (hoofdstuk 3 onder 1 van de leidraad) betekent nog niet dat het ondertekeningsvereiste alleen ten gunste van haar is gesteld. Ook niet wanneer dit in relatie wordt gezien met de omstandigheid dat de aanbieder een onvoorwaardelijk aanbod doet dat tot ten minste 31 december 2018 geldig is en dat bovendien onherroepelijk is (1.9.1 en 1.9.2 van de vragenlijst.
3.11.
Er komt dus pas een overeenkomst tot stand wanneer VGZ en Straumann de leveringsovereenkomst hebben ondertekend. Vaststaat dat Straumann deze overeenkomst niet heeft ondertekend. Er is dus (nog) geen overeenkomst tussen partijen tot stand gekomen.
Straumann moet de overeenkomst alsnog ondertekenen en daarmee komt de overeenkomst alsnog tot stand
3.12.
Straumann zal de overeenkomst echter alsnog moeten ondertekenen.
Partijen hebben al overeenstemming bereikt over alle belangrijke onderdelen (essentialia) van de overeenkomst. Het enige wat dus aan de totstandkoming van de overeenkomst in de weg staat, is de ondertekening van die overeenkomst door Straumann. Dit ondertekenen is niet meer dan een formaliteit. Er moet daarom wel een hele belangrijke reden zijn voor de weigering van ondertekening en daarmee het tegenhouden van het definitief worden van de overeenkomst door Straumann. Die reden is er, zoals hierna zal worden toegelicht, niet. Straumann zal daarom de overeenkomst alsnog moeten ondertekenen.
Reden: er is een opt-out mogelijkheid voor de leverancier in de inkoopprocedure geboden
3.13.
Er zijn onvoldoende aanknopingspunten dat in de inkoopprocedure, zoals Straumann aanvoert en VGZ betwist, een “opt-out” mogelijkheid voor de leverancier is opgenomen. Straumann kan niet worden gevolgd in haar stelling dat deze mogelijkheid ligt besloten in het in de leidraad opgenomen ondertekeningsvereiste. Dit verhoudt zich, zoals VGZ aanvoert, niet met het feit dat in de vragenlijst als eis is gesteld dat de leverancier een onvoorwaardelijk aanbod doet dat ten minste tot 31 december 2018 geldig is (1.9.1.) en dat het aanbod onherroepelijk is (1.9.2.). Zeker niet wanneer dit wordt bezien in relatie met het feit dat de ingangsdatum van de te sluiten leveringsovereenkomst 1 januari 2019 is.
Reden: de overeenkomst is niet lucratief voor Straumann en dit is de schuld van VGZ3.14. Straumann voert verder als reden voor haar weigering de overeenkomst te ondertekenen aan dat de overeenkomst niet lucratief voor haar is en dat dit de schuld is van VGZ. Straumann voert daarvoor als argument aan dat:
a. geen daadwerkelijke selectie heeft plaatsgevonden, aangezien iedereen is
geselecteerd
b. de leveranciers die zijn geselecteerd, met uitzondering van 1 leverancier,
kwalitatief slechte implantaatsystemen leveren
c. stimulerende voorwaarden in de overeenkomst met de zorgaanbieders ontbreken
d. directe concurrenten die niet hebben meegedaan aan de inkoopprocedure beter af
zijn dan leveranciers, zoals Straumann, die wel hebben meegedaan en zijn
geselecteerd.
3.15.
Deze reden levert echter geen grond voor weigering van ondertekening van de overeenkomst op. De argumenten die Straumann aanvoert (a tot en met d) zijn argumenten die of voor rekening van Straumann komen of feitelijk grondslag missen of waarop geen beroep meer kan worden gedaan omdat sprake is van rechtsverwerking.
Hierna zal worden uitgelegd waarom dit zo is.
Ad a: te veel leveranciers geselecteerd3.16. Volgens Straumann zijn er te veel leveranciers, in totaal 12 onder wie Straumann, geselecteerd, terwijl zij dacht dat er maar 1 of 2 of hooguit 3 of 4 leveranciers zouden worden geselecteerd. Dit heeft effect op het afnamevolume en de opbrengst van de overeenkomst voor Straumann.
3.17.
Dit argument van Straumann gaat echter niet op, omdat uit de stukken van de inkoopprocedure duidelijk volgt dat VGZ met
iedereleverancier die aan de (kwaliteits)eisen zoals vermeld in de vragenlijst voldoet en die een prijs aanbiedt waarvan de aangeboden afgewogen prijs € 400 of lager is, een overeenkomst wil sluiten. VGZ heeft in die stukken helemaal niet gezegd dat zij met een beperkt aantal of zelfs maar met 1 of 2 leveranciers een overeenkomst wilde sluiten.
In de leidraad is vermeld:

Aantal contractenVGZ wil met die leveranciers een overeenkomst sluiten die zowel voldoen aan de kwaliteitscriteria als bijdragen aan een significante prijsdaling.(…)
En in het antwoordendocument is verder nog vermeld dat er geen minimaal of maximaal aantal te selecteren partijen zijn (antwoord op vraag 1c).
3.18.
Straumann is dan ook voor wat betreft het aantal te selecteren partijen van een verkeerde veronderstelling uitgegaan en dat ligt niet aan VGZ, maar geheel aan haarzelf.
Dat door deze omstandigheden de overeenkomst voor Straumann (mogelijk) minder lucratief is dan zij had gedacht, behoort daarom tot haar (ondernemers-)risico. Nog daargelaten of dit wel zo zal zijn. Straumann heeft kennelijk een verkeerde inschatting gemaakt van de winstgevendheid van de opdracht en heeft nu spijt. Straumann had dit echter moeten beseffen vóórdat zij besloot om een offerte in te dienen en daarmee een aanbod te doen. Zij kan dit nu niet afwentelen op VGZ door te weigeren de overeenkomst te ondertekenen en het definitief maken van de overeenkomst tegen te houden.
Ad b: geselecteerde leveranciers leveren implantaatsystemen van slechte kwaliteit
3.19.
Het argument van Straumann dat er leveranciers zijn geselecteerd die een slechte kwaliteit implantaten leveren mist feitelijke grondslag en gaat daarom niet op.
Leidend is wat er in de inkoopprocedure over de selectie is vermeld. In die procedure zijn kwaliteitseisen gesteld waaraan moet worden voldaan. Deze eisen zijn vermeld in de vragenlijst. Er zijn onvoldoende aanwijzingen dat de geselecteerde leveranciers niet, zoals Straumann aanvoert en VGZ bestrijdt, aan al deze eisen zouden voldoen.
Dat 7 van de 12 geselecteerde leveranciers volgens Straumann startende ondernemingen zijn die nog geen 10 of zelfs 5 jaar op de markt zijn, wil nog niet zeggen dat zij niet aan de gestelde eisen, waaronder de garantieverplichting, kunnen voldoen. Er zijn ook geen concrete aanwijzingen dat deze leveranciers voor het verstrijken van de garantietermijn niet meer zullen bestaan.
Ook de omstandigheid dat twee van de 12 geselecteerde leveranciers volgens gedeponeerde jaarrekeningen een negatief eigen vermogen hebben, wil, anders dan Straumann meent, nog niet zeggen dat niet aan de garantieverplichting kan worden voldaan. Concrete aanwijzingen dat deze leveranciers voor het verstrijken van de garantietermijn niet meer zullen bestaan, zijn er niet.
Ook het rapport [rapport] waarop Straumann zich beroept, rechtvaardigt nog niet de conclusie dat de implantaten van de geselecteerde leveranciers (met uitzondering van Straumann en nog een leverancier) niet aan de gestelde kwaliteitseisen zouden voldoen. Het kan best zo zijn dat de implantaten van Straumann degelijker zijn dan de implantaten van de andere geselecteerde leveranciers, maar dit maakt nog niet dat de implantaten van die andere leveranciers niet aan de (kwaliteits)eisen zoals die in het kader van de inkoopprocedure zijn gesteld, zouden voldoen.
3.20.
Verder is het nog zo dat Straumann, zoals VGZ aanvoert, haar recht om zich erop te beroepen dat de andere geselecteerde leveranciers niet geselecteerd hadden mogen worden, omdat niet aan alle (kwaliteits)eisen is voldaan, heeft verwerkt.
In hoofdstuk 3 onder 16 is vermeld dat aanbieders die zich niet met de uitkomst van de bekendmaking van geselecteerde aanbieders kunnen verenigen en hiertegen in rechte willen opkomen een kort geding aanhangig kunnen maken bij de rechtbank Den Haag, op straffe van rechtsverwerking bij overschrijding van deze termijn. VGZ heeft op 1 augustus 2018 aan Straumann laten weten welke leveranciers voorlopig zijn geselecteerd. VGZ heeft er daarbij op gewezen dat partijen tot 15 augustus 2018 de mogelijkheid hebben om bezwaar aan te tekenen tegen de voorlopige uitkomst van de procedure en dat daarna de definitieve selectie volgt. Straumann had dus voor 15 augustus 2018 in actie moeten komen en moeten aanvoeren dat er leveranciers waren geselecteerd die niet aan de (kwaliteits)eisen voldeden. Zo nodig had zij daarover een kort geding moeten voeren bij de rechtbank Den Haag. Zij heeft dat niet gedaan en heeft daarmee haar recht verwerkt om zich nog op dit bezwaar te beroepen. Dit brengt ook mee dat zij dit niet als argument kan opvoeren voor haar weigering om de overeenkomst te ondertekenen.
3.21.
Het komt de voorzieningenrechter voor dat Straumann eigenlijk vindt dat VGZ strengere kwaliteitseisen had moeten stellen dan zij heeft gedaan. Ook dit argument kan haar niet baten. Straumann wist toen zij haar aanbod deed welke kwaliteitseisen werden gesteld. Zij had dan ook vóórdat zij haar offerte indiende en daarmee een aanbod deed, moeten beseffen dat er leveranciers zouden kunnen worden geselecteerd die implantaten leveren die in haar ogen kwalitatief onder de maat zijn. Zij had dit punt dan ook voordat zij haar offerte indiende bij VGZ moeten aankaarten en bij het niet honoreren van haar bezwaren had zij van het indienen van een offerte moeten afzien. Dat heeft zij niet gedaan en kan zij nu daarom ook niet meer doen.
Ad c: stimulerende voorwaarden in de overeenkomst met de zorgaanbieders ontbreken3.22. Straumann voert verder aan dat stimulerende voorwaarden in de overeenkomst met de zorgaanbieders ontbreken. Dat is echter niet aannemelijk.
3.22.1.
In artikel 2 lid 2 van de conceptovereenkomst is vermeld:

Zorgverzekeraar neemt in de overeenkomst met de Zorgaanbieder een afspraak op waarmee zij bestelling van Selectieproductie uit het Portfolio door Zorgaanbieders stimuleert.
3.22.2.
VGZ heeft hiermee de verplichting opgenomen om te stimuleren dat de zorgaanbieders de implantaatsystemen bij de geselecteerde leveranciers zal afnemen. VGZ heeft met deze verplichting geen garantie gegeven dat dit dan ook zal gebeuren. VGZ heeft daarbij, anders dan Straumann kennelijk meent, ook niet toegezegd dat zij de productmix (portofolio) zal verdisconteren in de contracten met de zorgaanbieders. Dat, zoals Straumann aanvoert, zij er nu mee geconfronteerd wordt dat zij haar dure premium producten moet leveren voor de gemiddelde prijs, is iets wat Straumann zich van te voren had moeten realiseren. Dit behoort daarom tot haar ondernemersrisico.
3.22.3.
Het is verder aan VGZ om te bepalen op welke manier zij de zorgaanbieders zal stimuleren om de implantaten en aanverwante materialen bij de geselecteerde leveranciers af te nemen.
3.22.4.
Het is voldoende aannemelijk dat VGZ zowel ten aanzien van de gecontracteerde zorgaanbieders als de niet-gecontracteerde zorgaanbieders financiële prikkels heeft ingebouwd, waarmee bestelling van de implantaten en aanverwante materialen bij de geselecteerde leveranciers wordt gestimuleerd. VGZ heeft daarvoor aangevoerd dat:
- alle gecontracteerde zorgaanbieders aan de maximum tarieven die in de
inkoopprocedure zijn aangeboden voor de aanverwante materialen van implantaten
zijn gebonden
- voor de groep niet-gecontracteerde zorgaanbieders via de polisvoorwaarden van de
verzekerde een belangrijke prijsprikkel bestaat om te kiezen voor een
implantaatsysteem van een geselecteerde leverancier.
VGZ heeft ook voldoende uitgelegd dat dit een stimulerend effect heeft.
3.22.5.
Dat er, zoals Straumann vindt, mogelijk nog meer of andere stimulerende prikkels kunnen worden genomen, maakt het voorgaande niet anders, omdat met het nemen van de prikkel zoals hiervoor vermeld al aan de verplichting is voldaan.
Ad d: directe concurrenten die niet hebben meegedaan aan de inkoopprocedure zijn beter afdan leveranciers, zoals Straumann, die wel hebben meegedaan en zijn geselecteerd
3.23.
Straumann voert verder nog als argument aan dat directe concurrenten van haar die niet hebben meegedaan aan de inkoopprocedure beter af zijn dan Straumann die wel heeft meegedaan en is geselecteerd. Deze concurrenten krijgen niet een lagere offerteprijs, maar hun gewone prijzen bij door VGZ gecontracteerde implantologen worden vergoed.
3.24.
Ook dit is een argument dat voor rekening van Straumann komt en niet van VGZ. Straumann had vóórdat zij besloot mee te doen aan de inkoopprocedure en haar offerte indiende al kunnen en moeten onderkennen dat deze situatie zich zou kunnen voordoen. Dit is namelijk inherent aan de opzet van de inkoopprocedure die erop is gericht om het huidige door de NZa vastgestelde maximumtarief voor tandheelkundige implantaatsystemen omlaag te krijgen. Straumann had er rekening mee moeten houden dat haar concurrenten mogelijk niet aan de inkoopprocedure zouden meedoen en dat zij dan een hoger bedrag zouden kunnen declareren dan Straumann. Het behoort kortom tot haar ondernemersrisico dat dit nu ook werkelijkheid blijkt te zijn.
Reden: de beoordeling of er aan de (kwaliteits)eisen is voldaan is niet (goed) gedaan
3.25.
Straumann voert verder nog als reden voor weigering om de overeenkomst te ondertekenen aan dat de beoordeling of er aan de (kwaliteits)eisen is voldaan niet (goed) is gedaan. Er zijn echter onvoldoende aanknopingspunten dat dit zo is. Dat er, zoals Straumann aanvoert, een beoordelingscommissie is geweest die een andere samenstelling heeft dan in de leidraad is aangekondigd, betekent nog niet dat de beoordeling ondeugdelijk is geweest. Dat hangt af van de deskundigheid van de beoordelingscommissie die de beoordeling heeft gedaan en er zijn geen aanwijzingen dat de beoordelingscommissie die offertes heeft beoordeeld ondeskundig was.
Conclusie
3.26.
De conclusie is dat Straumann de overeenkomst zal moeten ondertekenen. De vordering die daartoe strekt zal daarom worden toegewezen.
Door het ondertekenen van de overeenkomst komt de overeenkomst alsnog tot stand. Dit brengt weer mee dat ook de vordering strekkende tot nakoming van die overeenkomst toewijsbaar is.
De in verband met de deze vorderingen gevorderde dwangsommen zullen ook op de in de beslissing te noemen manier worden toegewezen. De voorzieningenrechter is er niet van overtuigd geraakt dat Straumann vrijwillig aan deze vorderingen zal voldoen, zodat een prikkel daartoe nodig lijkt te zijn. Doet zij dit wel dan is er niets aan de hand, want dan verbeurt zij geen dwangsommen.
Vordering tot rectificatie
3.27.
VGZ vordert een rectificatie die ertoe strekt dat Straumann aan haar relaties zoals genoemd in 5.13 en 8.3 van de dagvaarding (de zorgaanbieders die de producten van Straumann afnemen, de brancheorganisaties van zorgaanbieders, kaakchirurgen) laat weten dat zij een overeenkomst met VGZ heeft. Deze vordering zal worden toegewezen.
Straumann heeft haar relaties (zorgaanbieders, onder wie kaakchirurgen) en de brancheorganisaties van de zorgaanbieders schriftelijk laten weten dat zij afstand nam van het inkoopbeleid van VGZ, omdat, samengevat, de kwaliteit en de vrije implantaatkeuze in het geding is en dat zij daarom geen overeenkomst met VGZ zou aangaan.
Uit het voorgaande volgt dat Straumann haar relaties hiermee onjuist heeft geïnformeerd en daarmee op het verkeerde been heeft gezet.
Immers, Straumann zal de overeenkomst met VGZ moeten ondertekenen en vervolgens moeten nakomen. Straumann zal dit dan ook moeten rechtzetten door het versturen van de door VGZ gevorderde rectificatie.
De in verband met deze vordering gevorderde dwangsom zal op de in de beslissing te noemen manier worden toegewezen.
Proces- en nakosten met wettelijke rente
3.28.
Straumann zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van VGZ worden begroot op:
- dagvaarding € 81,83
- griffierecht 639,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.700,83
De door VGZ verzochte nakosten zullen op de in de beslissing te noemen manier worden begroot.
De over de proces- en nakosten gevorderde wettelijke rente zal op de in de beslissing te noemen manier worden toegewezen.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
gebiedt Straumann om de leveringsovereenkomst uiterlijk op 22 mei 2019 bevoegdelijk ondertekend aan VGZ te verstrekken
4.2.
veroordeelt Straumann om aan VGZ een dwangsom te betalen van € 50.000 wanneer zij niet aan het in 4.1. genoemde gebod voldoet, te vermeerderen met een dwangsom van € 10.000 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat nog steeds niet aan het gebod wordt voldaan, met een maximum van € 500.000
4.3.
gebiedt Straumann om vanaf 22 mei 2019 de verplichtingen uit hoofde van de leveringsovereenkomst na te komen
4.4.
veroordeelt Straumann om aan VGZ een dwangsom te betalen van € 25.000 wanneer zij niet voldoet aan het in 4.3. genoemde gebod en meer in het bijzonder voor iedere weigering om de op grond van de leveringsovereenkomst te leveren producten tegen de uit die overeenkomst voortvloeiende tarieven en/of voorwaarden te leveren
4.5.
gebiedt Straumann om uiterlijk op 22 mei 2019 de volgende schriftelijke mededeling te doen aan de relaties zoals genoemd in 5.13 en 8.3 van de dagvaarding:

Straumann is door de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland bij vonnis van 15 mei 2019 veroordeeld om de leveringsovereenkomst met VGZ, waarover wij u eerder hebben geïnformeerd, alsnog te ondertekenen en haar verplichtingen uit die overeenkomst na te komen. Dat betekent dat u als zorgaanbieder de tandheelkundige implantaten en aanverwante materialen uit het portfolio van Straumann, zoals aangeboden in de inkoopprocedure, ten behoeve van VGZ verzekerden kunt bestellen tegen de door Straumann aan VGZ aangeboden prijzen, en dat Straumann garandeert dat deze producten ook in voldoende mate beschikbaar voor uw patiënten zullen zijn.
4.6.
veroordeelt Straumann om aan VGZ een dwangsom te betalen van € 10.000 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet of niet volledig aan het gebod zoals vermeld in 4.5. voldoet, tot een maximum van € 300.000 is bereikt
4.7.
veroordeelt Straumann in de proceskosten, aan de zijde van VGZ tot op heden begroot op € 1.700,83, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling
4.8.
veroordeelt Straumann in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op
€ 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Straumann niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening
4.9.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad
4.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2019. [1]

Voetnoten

1.type: BvdG (4374)