ECLI:NL:RBMNE:2019:215

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 januari 2019
Publicatiedatum
23 januari 2019
Zaaknummer
7162289 UC EXPL 18-9492
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot betaling door ASR Basis Ziektekostenverzekeringen N.V. en ASR Aanvullende Ziektekostenverzekeringen N.V. wegens onvoldoende betalingsgedrag van gedaagde

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 23 januari 2019 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen ASR Basis Ziektekostenverzekeringen N.V. en ASR Aanvullende Ziektekostenverzekeringen N.V. (hierna gezamenlijk ASR) als eisende partij en een gedaagde die in persoon procedeerde. De eisende partij vorderde betaling van een achterstand in premiebetalingen voor een zorgverzekering, die volgens ASR niet tijdig was voldaan. De gedaagde had een betalingsregeling getroffen, maar ASR stelde dat deze niet correct was nagekomen. De kantonrechter heeft de procedure beoordeeld aan de hand van de ingediende stukken, waaronder WhatsApp-gesprekken tussen de gedaagde en een medewerker van ASR, waaruit bleek dat de gedaagde regelmatig contact had opgenomen over zijn betalingsproblemen en afspraken had gemaakt over de betaling van de premies.

De kantonrechter oordeelde dat ASR onvoldoende geduld had gehad met de gedaagde, die blijk gaf van goede wil om zijn betalingsverplichtingen na te komen. De rechter concludeerde dat de dagvaarding niet correct was geformuleerd en dat de gedaagde zijn best deed om aan zijn verplichtingen te voldoen, ondanks enige vertraging. De kantonrechter wees de vordering van ASR af en veroordeelde ASR in de kosten van de procedure, die aan de kant van de gedaagde op nihil werden begroot. Dit vonnis benadrukt het belang van geduld en communicatie in betalingskwesties, vooral wanneer de debiteur blijk geeft van goede intenties.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 7162289 UC EXPL 18-9492 asp/1189
Vonnis van 23 januari 2019
inzake
1. de naamloze vennootschap
ASR Basis Ziektekostenverzekeringen N.V.,
gevestigd te Amersfoort
2. de naamloze vennootschap
ASR Aanvullende Ziektekostenverzekeringen N.V.,
gevestigd te Amersfoort,
verder samen ook te noemen ASR,
eisende partij,
gemachtigde: Van Arkel,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 3 oktober 2018
  • de akte van 27 november 2018 houdende producties en vermindering van eis van ASR
  • de comparitie van 4 december 2018, waarbij de griffier aantekeningen heeft gemaakt van wat partijen hebben besproken, waarbij
  • de kantonrechter heeft meegedeeld vonnis te zullen wijzen.

2.Het geschil van partijen en de beoordeling ervan

2.1.
[gedaagde] heeft bij Ditzo, een merknaam van ASR, een zorgverzekering met aanvullende verzekering afgesloten. Hij moet daartoe maandelijks premie betalen aan ASR. [gedaagde] heeft niet steeds stipt betaald. Daarom is een betalingsregeling overeengekomen. ASR stelt dat [gedaagde] die regeling niet stipt is nagekomen, zodat zij gerechtigd is de hele vordering met aftrek van de door [gedaagde] gedane betalingen en vermeerderd met rente en kosten nu te vorderen.
2.2.
ASR stelt in de dagvaarding dat de achterstand in de premiebetaling van de basisverzekering over de periode 1 juni 2017 tot 1 juni 2018 € 407,80 bedraagt. Over de aanvullende verzekering bedraagt de achterstand over de periode 1 juni 2017 tot 1 december 2017 € 60,70. De totale vordering bedraagt € 468,70.
Naar aanleiding van de conclusie van antwoord van [gedaagde] heeft ASR bij de akte voorafgaand aan de comparitie van partijen haar vordering nader gespecificeerd, in die zin dat zij met andere betalingsperioden tot eenzelfde eindbedrag komt van € 468,70. Op dit bedrag heeft ASR volgens [gedaagde] drie betalingen aan ASR gedaan, in totaal € 169,55. Voorafgaand aan de dagvaarding heeft [gedaagde] bij de deurwaarder van ASR vier betalingen gedaan, in totaal € 200,00 en na dagvaarding in totaal € 100,00.
2.3.
[gedaagde] voert aan dat hij in overleg met een medewerker van de helpdesk van ASR (namens Ditzo verzekeringen), namelijk [A] , steeds heeft vermeld als hij een bepaalde maand niet of niet op tijd kon betalen en dat steeds afspraken zijn gemaakt over hoe [gedaagde] dan alsnog aan zijn verplichtingen kon voldoen. Tijdens de zitting heeft [gedaagde] de WhatsApp-gesprekken met genoemde [A] en een enkele keer een persoon van debiteurenbeheer aan de kantonrechter laten zien. De kantonrechter heeft die gesprekken tijdens de zitting voorgelezen. Uit die WhatsApp-gesprekken blijkt het gelijk van [gedaagde] , namelijk dat hij regelmatig melding maakte van zijn betalingsproblemen en dat er vervolgens een afspraak werd gemaakt. Aan die afspraken hield [gedaagde] zich vervolgens.
2.4.
De kantonrechter overweegt het volgende.
De dagvaarding en de nadien opgestelde specificatie van de vordering wijken van elkaar af. De kantonrechter oordeelt dat ASR haar dagvaarding onvoldoende correct heeft geformuleerd.
Tijdens de zitting is gebleken dat [gedaagde] , die een beperkt inkomen heeft, steeds zo goed en kwaad als het ging zijn betalingsverplichtingen jegens ASR is nagekomen. Daar zat soms enige vertraging in, dat is zeker waar, maar uit de WhatsApp-gesprekken volgt dat [gedaagde] bij vertraging steeds contact opnam met ASR. [gedaagde] heeft, met andere woorden, de zaak niet op zijn beloop gelaten. In de specificatie van de vordering, die hiervoor onder 2.2 is vermeld, wordt dit betalingsgedrag bevestigd: zowel voordat de zaak door ASR ter incasso uit handen was gegeven als daarna heeft [gedaagde] zijn betalingsgedrag ongewijzigd voortgezet. Op het moment van dagvaarding bedroeg de achterstand (los van rente en kosten) nog € 100,00.
Uit de producties van ASR blijkt dat [gedaagde] de gemaakte afbetalingsafspraken niet steeds stipt is nagekomen. Uit die producties (overgelegd als productie 5) blijkt dat er herinneringen zijn gestuurd, maar niet dat [gedaagde] daarop niet heeft betaald. Uit het overzicht, zoals hiervoor is weergegeven, blijkt dat [gedaagde] regelmatig wel, zij het niet altijd tijdig, betaalde.
2.5.
Uit de WhatsApp-gesprekken volgt voorts, zoals [gedaagde] in zijn conclusie van antwoord had gezegd, dat hij de betalingen aan ASR (Ditzo) had gedaan, ook nadat hij van de incassogemachtigde al bericht had gehad, na overleg met de gesprekspartner van ASR. Dat is op zichzelf door ASR niet weersproken. Dat, zoals ASR nadien heeft gezegd, [gedaagde] een verkeerd betalingskenmerk heeft gebruikt, doet niet af aan de betalingen. Enig onderzoek mag van ASR, dan wel de incassogemachtigde, worden verwacht.
2.6.
De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] zijn best doet zijn verplichtingen jegens ASR na te komen en dat hij dat ook doorgaans doet. Hoewel de opstelling van ASR om de vordering uit handen te geven (er was immers niet steeds tijdig betaald) op zichzelf, dus los van de omstandigheden van deze zaak, wel begrijpelijk is, oordeelt de kantonrechter dat ASR gelet op die hiervoor beschreven omstandigheden onvoldoende noodzaak had de incasso uit handen te geven. Zij had, simpel gezegd, wat meer geduld moeten hebben met [gedaagde] , die aantoonbaar van goede wil is. Zij had ook meer onderzoek moeten doen naar de door [gedaagde] gedane betalingen.
2.7.
De conclusie luidt dat ASR deze procedure onnodig is begonnen. ASR heeft dan ook onnodig kosten gemaakt. Die kosten kunnen niet ten laste van [gedaagde] worden gebracht. De vordering zal worden afgewezen.
2.8.
ASR zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure worden veroordeeld. De proceskosten van [gedaagde] begroot de kantonrechter op nihil.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
wijst de vordering af,
3.2.
veroordeelt ASR in de kosten van de procedure en begroot deze aan de kant van [gedaagde] op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.S. Penders, kantonrechter, en in het openbaar in aanwezigheid van de griffie uitgesproken op 23 januari 2019.