ECLI:NL:RBMNE:2019:2121

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 mei 2019
Publicatiedatum
14 mei 2019
Zaaknummer
16/653288-17 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor witwassen en veroordeling voor het bezit van een mes in het kader van een conflict op straat

Op 14 mei 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van witwassen en het dragen van een mes. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde witwassen, omdat er onvoldoende bewijs was dat het geldbedrag van 76.166 euro, dat in de auto van de verdachte werd aangetroffen, afkomstig was van enig misdrijf. De verdachte had verklaard dat het geld afkomstig was van een getuige die in de autohandel actief was. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte, ondersteund door de getuige, niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk was en dat het openbaar ministerie onvoldoende onderzoek had verricht naar de herkomst van het geld.

Wel werd de verdachte veroordeeld voor het bezit van een mes, dat hij bij zich droeg tijdens een conflict op straat. De rechtbank oordeelde dat het bij zich dragen van een mes onder deze omstandigheden strafbaar was, gezien de bedreiging die daarvan uitgaat voor de veiligheid van anderen. De rechtbank hield rekening met de landelijke oriëntatiepunten voor strafoplegging en legde een geldboete van 200 euro op voor het bezit van het mes. De rechtbank gelastte tevens de teruggave van een deel van het in beslag genomen geldbedrag aan de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/653288-17 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 14 mei 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1978] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 april 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. R.J.J.S. Visser en van hetgeen mr. J.G.D. Rutten, advocaat te Hilversum, namens verdachte naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1 primair:
op 3 november 2017 te Utrecht een geldbedrag van 76.166 euro, althans 25.712,55 euro heeft
witgewassen;
subsidiair is dit ten laste gelegd als eenvoudig witwassen.
Feit 2:
op 3 november 2017 te Utrecht een mes heeft gedragen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht feit 1 primair en feit 2 wettig en overtuigend te bewijzen en baseert zich daarvoor op de bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde witwassen heeft de officier van justitie aangevoerd dat de verklaring die verdachte geeft over de herkomst van het geld weliswaar wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige] , maar dat deze verklaringen niet konden worden geverifieerd, zodat geen sprake is van een concrete, min of meer verifieerbare verklaring. Uit onderzoek is voorts gebleken dat verdachte contacten onderhield met personen met criminele antecedenten en veelvuldig gebruik maakte van Money Transfers. Mede gelet op de omstandigheden waaronder het geld is aangetroffen kan met voldoende mate van zekerheid kan worden gesteld dat er sprake is van geld afkomstig uit enig misdrijf.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde witwassen en heeft daartoe aangevoerd dat de verklaring van verdachte over de herkomst van het geld wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige] , terwijl zij onafhankelijk van elkaar een verklaring hebben afgelegd. Dit maakt dat de verklaring van verdachte over de herkomst van het geld aannemelijk is.
Ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 2 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 1 primair en subsidiair:
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken.
De rechtbank stelt vast dat in de onderhavige zaak geen direct bewijs voorhanden is dat het aangetroffen geld in de auto van verdachte is verkregen uit enig misdrijf. De feiten en omstandigheden in deze zaak zijn echter wel van dien aard dat deze een vermoeden opleveren dat het geld een criminele afkomst heeft. De rechtbank doelt daarbij op de grote hoeveelheid contant geld, dat is aangetroffen in de auto van verdachte. Bij deze stand van zaken mag van de verdachte gevergd worden dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het geld.
De verdachte heeft over de herkomst van het geldbedrag verklaard dat dit geld afkomstig is van [getuige] . [getuige] heeft een bedrijf waarmee hij in auto’s handelt. Verdachte haalt in opdracht van [getuige] auto’s en/of auto-onderdelen op en hiervoor heeft hij contant geld nodig. [getuige] is als getuige gehoord en heeft voornoemde verklaring van verdachte over de herkomst van het geld bevestigd. Nu de verklaring van verdachte wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige] betreft dit geen op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring, temeer nu de verklaringen niet op elkaar kunnen zijn afgestemd omdat verdachte zich ten tijde van het verhoor van getuige [getuige] nog in voorarrest bevond.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het niet voor rekening van verdachte kan komen dat getuige [getuige] geen inzicht heeft willen geven in de administratie van zijn bedrijf. De rechtbank stelt vast dat is verzuimd om hier (op een andere manier) nader onderzoek naar te verrichten.
Bij gebreke aan bewijs voor het afkomstig zijn van enig misdrijf van het aangetroffen geldbedrag en gelet op de duidelijke en verifieerbare stelling van de verdachte ten aanzien van de herkomst hiervan, lag het op de weg van het openbaar ministerie om het nader onderzoek te verrichten. Niet met voldoende mate van zekerheid kan thans worden uitgesloten dat het contante geldbedrag dat verdachte in zijn auto had liggen een legale herkomst heeft. Daardoor is naar oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, zodat de verdachte daarvan wordt vrijgesproken.
Bewijsmiddelen feit 2 [1]
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben in een proces-verbaal van bevindingen het volgende verklaard:
Op 3 november 2017 werden wij gestuurd naar het Shell Tankstation aan de Proostwetering te Utrecht. Aldaar was een conflict gaande tussen twee mannen en zou sprake zijn van een man met een wapen. Ter plaatse bleek uit diverse verklaringen dat verdachte [verdachte] een klant had uitgescholden, bedreigd en vervolgens uit zijn auto een zwart voorwerp heeft gepakt. De getuigen dachten dat dit mogelijk een wapen was. Wij confronteerden [verdachte] met onze bevindingen. [verdachte] verklaarde geen wapen te hebben, maar wel een zakmes bij zich te dragen en haalde een zwart valmes uit zijn broekzak. [2]
Het mes is inbeslaggenomen (goednummer PL0900-2017335194-2072291). [3]
In het kader van de Wet wapens en munitie is nader onderzoek ingesteld naar het voorwerp, waarbij het volgende werd bevonden:
Goednummer: PL0900-2017335194-2072291
Bovengenoemd voorwerp betreft een zogenaamd opvouwbaar mes, welke niet valt onder een van de andere categorieën van de Wet Wapens en Munitie. Het voorwerp is voorzien van één snijkant en heeft een lengte van 22 cm in opengevouwen toestand. Gelet op de omstandigheden van het aantreffen en de aard van de melding, is het op de openbare weg of andere voor het publiek toegankelijke plaatsen bij zich hebben van dit voorwerp, anders dan voor vervoer, verboden. Derhalve is dit voorwerp een wapen in de zin van artikel 2 lid 1, categorie IV onder 7 van de Wet Wapens en Munitie. [4]

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
(feit 2)
op 3 november 2017 te Utrecht een mes, waarvan, gelet op de aard of de omstandigheden, te weten een conflict op straat, waaronder dat voorwerp werd aangetroffen, redelijkerwijs
kon worden aangenomen dat deze voor geen ander doel was bestemd dan om letsel
aan personen toe te brengen, dan wel te dreigen, heeft gedragen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde feit levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
(ten aanzien van feit 1 primair)
- een gevangenisstraf van 3 maanden, met aftrek van het voorarrest;
(ten aanzien van feit 2)
- een geldboete van € 325,- bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 7 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de op te leggen straf geen standpunt ingenomen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een mes, terwijl hij een conflict had op dit straat. Onder deze omstandigheden is het bij je dragen van een mes strafbaar, vanwege de bedreiging die daarvan uitgaat voor de veiligheid van anderen.
De rechtbank heeft gelet op een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 28 maart 2019, waaruit blijkt dat verdachte recentelijk niet voor een soortgelijke feit is veroordeeld.
De rechtbank heeft bij de oplegging van de straf voor het bewezen verklaarde feit rekening gehouden met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor het bij zich dragen van een mes wordt bij toepassing van de voornoemde oriëntatiepunten een geldboete van 200 euro passend geacht. De rechtbank zal hierbij aansluiten

9.BESLAG

Teruggave aan verdachte
De rechtbank zal teruggave gelasten aan verdachte van het in beslag genomen voorwerp, te weten:
- € 25.712,55;
(1 x 100 euro, 400 x 50 euro, 219 x 20 euro, 123 x 10 euro en 2,55 euro muntgeld).

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 23, 24c van het Wetboek van Strafrecht en
  • 27, 54 van de Wet wapens en munitie;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte voor van het bewezen verklaarde tot een geldboete van € 200,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 4 dagen;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het volgende voorwerp:
25.712,55 euro;

(1 x 100 euro, 400 x 50 euro, 219 x 20 euro, 123 x 10 euro en 2,55 euro muntgeld).

Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. van Rijssen, voorzitter, mrs. A.J.P. Schotman en A.G. Bakker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Antonides, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 mei 2019.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
Primair:
hij, op of omstreeks 3 november 2017 te Utrecht,
althans in Nederland,
een voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) (van in totaal 76.166
euro), althans een geldbedrag van 25.712,55 euro, althans enig geldbedrag
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet,
althans van een voorwerp, te weten genoemd(e) geldbedrag(en) heeft verworven
of voorhanden heeft gehad,
terwijl hij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat bovenomschreven
voorwerp(en) -onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig
misdrijf, immers heeft verdachte (onder meer):
-geen verklaring gegeven over zijn inkomen of vermogen;
- het geldbedrag van 25.712,55 in kleine coupures voorhanden gehad op een
ongebruikelijke wijze namelijk op de bijrijderstoel verpakt in een zwarte tas
terwijl hij ook een opvouwbaar mes bij zich had waarmee hij dreigde;
- geen administratie bij zich had van de contante inkomsten en uitgaven van de
door hem opgegeven autohandel als verklaring voor het aanwezig
hebben van het contante bedrag;
-verklaard dat een door hem genoemde getuige kon aantonen deze geldbedragen
/dit geldbedrag afkomstig was uit de bonafide autohande. Door deze getuige is
geen administatie overgelegd waaruit blijkt dat deze gelden afkomstig waren
uit de autohandel;
art. 420bis lid 1 sub b Wetboek van Strafrecht
Subsidiair:
hij, op of omstreeks 3 november 2017 te Utrecht,
althans in Nederland, een voorwerp, te weten
te weten een of meer geldbedrag(en) (van in totaal 76.166 euro), althans een
geldbedrag van 25.712,55 euro, althans enig geldbedrag
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad terwijl
hij, verdachte, wist althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp
onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf;
art 420 bis 1 Wetboek van Strafrecht
art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 03 november 2017 te Utrecht een mes, in elk geval een
voorwerp, waarvan, gelet op de aard of de omstandigheden, te weten een
conflict op straat, waaronder dat voorwerp werd aangetroffen, redelijkerwijs
kon worden aangenomen dat deze voor geen ander doel was bestemd dan om letsel
aan personen toe te brengen, dan wel te dreigen, heeft gedragen;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daarin in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 27 lid 1 Wet wapens en munitie

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van 6 november en 8 november 2017, genummerd PL0900-2017335194, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 54. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 3.
3.Kennisgeving van inbeslagneming, pagina 46.
4.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 34.