ECLI:NL:RBMNE:2019:2098

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 april 2019
Publicatiedatum
10 mei 2019
Zaaknummer
09/184326-18 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in strafzaak tegen verdachte wegens poging tot zware mishandeling en bedreiging

In deze strafzaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 29 april 2019 uitspraak gedaan over de bevoegdheid om kennis te nemen van de ten laste gelegde feiten tegen de verdachte, geboren in 1988 en thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Schiphol. De verdachte werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling en bedreiging van een slachtoffer op 15 september 2018 in Alphen aan den Rijn. De verdediging stelde dat de rechtbank Midden-Nederland niet bevoegd was, omdat de feiten zich in het arrondissement Den Haag hadden afgespeeld en daar reeds vervolging was ingesteld. De officier van justitie betoogde echter dat de rechtbank Midden-Nederland bevoegd was, omdat er geen dagvaarding was uitgebracht in Den Haag en de vervolging was voortgezet in Midden-Nederland.

De rechtbank oordeelde dat de vervolging niet alleen begint met het uitbrengen van een dagvaarding, maar ook met het vorderen van een bevel tot voorlopige hechtenis. Aangezien er in Den Haag een bevel tot voorlopige hechtenis was afgegeven, was er sprake van gelijktijdige vervolging bij meer dan één rechtbank. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde zich daarom onbevoegd, omdat de rechtbank Den Haag, waar de feiten zich hadden voorgedaan, exclusief bevoegd was volgens artikel 2 van het Wetboek van Strafvordering. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is op de openbare terechtzitting uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 09/184326-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 29 april 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1988] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
thans verblijvende in het Huis van Bewaring van het detentiecentrum te Schiphol.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 april 2019 en is meteen uitgesproken.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.M.C.V. Fellinger en van hetgeen mr. M. Berndsen advocaat te Amsterdam namens verdachte naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1 primair:
op 15 september 2018 te Alphen aan den Rijn heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar te mishandelen door met een personenauto op [slachtoffer] in te rijden;
subsidiair is bovenstaande gedraging ten laste gelegd als een eenvoudige mishandeling.
Feit 2:
op 15 september 2018 te Alphen aan den Rijn [slachtoffer] heeft bedreigd.

3.VOORVRAGEN

Bevoegdheid van de rechtbank
3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank Midden-Nederland niet bevoegd is om van de ten laste gelegde feiten kennis te nemen en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
De aan verdachte ten laste gelegde feiten zijn gepleegd in Alphen aan den Rijn, dit betreft een plaats in het arrondissement Den Haag, zodat in principe de rechtbank Den Haag bevoegd is. Daarnaast is in dit arrondissement reeds vervolging aangevangen, verdachte is immers op 18 september 2018 voorgeleid bij de rechter-commissaris in Den Haag en toen is de bewaring bevolen. Op 27 september 2018 is de voorlopige hechtenis geschorst door de raadkamer van de rechtbank Den Haag. Voornoemde beslissingen zijn daden van vervolging. Op grond van artikel 2, lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is uitsluitend de rechtbank Den Haag bevoegd. In dit arrondissement zijn de feiten gepleegd en bij de rechtbank Den Haag is de vervolging het eerste ingesteld.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank Midden-Nederland bevoegd is tot kennisneming van het ten laste gelegde, omdat er in de rechtbank Den Haag geen dagvaarding is uitgebracht, zodat geen sprake is van gelijktijdige vervolging. De vervolging is namelijk door het uitbrengen van een dagvaarding voortgezet in de rechtbank Midden-Nederland, teneinde de zaak te voegen bij de openstaande zaken in het arrondissement Midden-Nederland.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij beantwoording van de vraag of de rechtbank Midden Nederland (relatief) bevoegd is, geldt artikel 2 Sv als uitgangspunt.
Eerst moet er gekeken worden naar de vraag of er sprake is van een gelijktijdige vervolging.
Naar het oordeel van de rechtbank neemt de vervolging niet alleen een aanvang met het uitbrengen van een dagvaarding, maar onder meer ook als een bevel tot voorlopige hechtenis wordt gevorderd.
Vast staat dat in de rechtbank Den Haag een bevel tot voorlopige hechtenis is gevorderd en vervolgens ook afgegeven. Vervolgens is verdachte gedagvaard voor de rechtbank Midden-Nederland. Dit maakt dat er sprake is van gelijktijdige vervolging bij meer dan één rechtbank.
Het tweede lid van artikel 2 Sv schrijft in dat geval voor, dat de rechtbank die in de rangschikking van het eerste lid van artikel 2 Sv eerder is geplaatst, uitsluitend bevoegd is.
Voorgaande brengt met zich mee dat uitsluitend de rechtbank Den Haag bevoegd is, nu in dat rechtsgebied de feiten zijn begaan en deze omstandigheid in voornoemde rangschikking eerder is geplaatst.

4.BESLISSING

De rechtbank:
Bevoegdheid rechtbank
- verklaart zich onbevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.P. van Tricht, voorzitter, mrs. I.J.B. Corbeij en C.M.A.T. van der Geest, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Antonides, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 april 2019.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 15 september 2018 te Alphen aan den Rijn
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
als bestuurder van een personenauto (merk/type: Opel Corsa, kenteken:
[kenteken] ) met hoge, althans aanzienlijke, snelheid, die [slachtoffer] heeft
aangereden, waardoor deze [slachtoffer] ten val is gekomen en/of
(vervolgens) met voornoemde personenauto over de enkel, althans het
been, van die [slachtoffer] is gereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 september 2018 te Alphen aan den Rijn
[slachtoffer] heeft mishandeld door als bestuurder van een personenauto
(merk/type: Opel Corsa, kenteken: [kenteken] ) met hoge, althans
aanzienlijke, snelheid, die [slachtoffer] aan te rijden, waardoor deze [slachtoffer]
is gevallen en/of (vervolgens) met voornoemde personenauto
over de enkel, althans het been, van die [slachtoffer] te rijden;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 15 september 2018 te Alphen aan den Rijn
[slachtoffer] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door een mes en/of een nagelvijl/nagelknipper, althans een op een
steekwapen gelijkend voorwerp, dreigend in de hand te houden en/of
met voornoemd mes en/of nagelvijl en/of nagelknipper, althans op een
steekwapen gelijkend voorwerp, meerdere, althans een, slaande en/of
stekende beweging(en) te maken in de richting van het lichaam van die
[slachtoffer] , althans feitelijkheden van gelijke dreigende aard of strekking;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )