Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
thans verblijvende in het Huis van Bewaring van het detentiecentrum te Schiphol.
1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
2.TENLASTELEGGING
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Rechtbank Midden-Nederland
In deze strafzaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 29 april 2019 uitspraak gedaan over de bevoegdheid om kennis te nemen van de ten laste gelegde feiten tegen de verdachte, geboren in 1988 en thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Schiphol. De verdachte werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling en bedreiging van een slachtoffer op 15 september 2018 in Alphen aan den Rijn. De verdediging stelde dat de rechtbank Midden-Nederland niet bevoegd was, omdat de feiten zich in het arrondissement Den Haag hadden afgespeeld en daar reeds vervolging was ingesteld. De officier van justitie betoogde echter dat de rechtbank Midden-Nederland bevoegd was, omdat er geen dagvaarding was uitgebracht in Den Haag en de vervolging was voortgezet in Midden-Nederland.
De rechtbank oordeelde dat de vervolging niet alleen begint met het uitbrengen van een dagvaarding, maar ook met het vorderen van een bevel tot voorlopige hechtenis. Aangezien er in Den Haag een bevel tot voorlopige hechtenis was afgegeven, was er sprake van gelijktijdige vervolging bij meer dan één rechtbank. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde zich daarom onbevoegd, omdat de rechtbank Den Haag, waar de feiten zich hadden voorgedaan, exclusief bevoegd was volgens artikel 2 van het Wetboek van Strafvordering. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is op de openbare terechtzitting uitgesproken.