ECLI:NL:RBMNE:2019:2095

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 maart 2019
Publicatiedatum
10 mei 2019
Zaaknummer
UTR 17/2402
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige gronden met toepassing van artikel 6:22 Awb

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 maart 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een WIA-uitkering aan eiser, die zich op 21 november 2014 arbeidsongeschikt had gemeld. De verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, had bij besluit van 21 november 2016 de aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. In beroep heeft eiser aangevoerd dat zijn beperkingen niet goed waren ingeschat en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn medische situatie, waaronder het gebruik van krukken en orthopedische schoenen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig waren opgesteld en dat er geen tegenstrijdigheden waren. Eiser heeft geen overtuigende medische onderbouwing gepresenteerd die zijn stellingen kon ondersteunen. De rechtbank oordeelde dat de arbeidsdeskundige voldoende had gemotiveerd dat de geduide functies, waaronder die van acquisiteur en calculator, passend waren voor eiser, ondanks zijn beperkingen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, maar verweerder werd wel veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser en het griffierecht.

De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit pas in beroep van een toereikende arbeidskundige grondslag was voorzien, maar dat dit gebrek niet tot benadeling van eiser had geleid. Eiser had geen recht op schadevergoeding, omdat verweerder correct had gehandeld. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/2402

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 maart 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. O. Labordus),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: S. Gootjes).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij] B.V.(werkgever), te [vestigingsplaats] , gemachtigde: mr. R. el Boundati.

Procesverloop

Bij besluit van 21 november 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd om met ingang van 22 november 2016 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aan eiser toe te kennen.
Bij besluit van 4 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft beslist dat de kennisname van de medische stukken uitsluitend is voorbehouden aan een gemachtigde die advocaat of arts is dan wel aan iemand die hiervoor van de rechtbank bijzondere toestemming heeft gekregen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is niet verschenen.
Het onderzoek ter zitting is geschorst en verweerder is in de gelegenheid gesteld om een aanvullende reactie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep over te leggen.
Verweerder heeft een aanvullend rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingebracht. Eiser heeft hierop gereageerd.
Verweerder heeft een tweede aanvullend rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd.
Met toestemming van partijen is verder onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Het onderzoek is op 15 november 2018 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft geen toestemming gegeven om de gedingstukken die medische gegevens
bevatten ter kennisname van werkgever te brengen. Gelet hierop zal de rechtbank de motivering van haar oordeel voor zover nodig beperken om te voorkomen dat die gegevens langs deze weg alsnog in de openbaarheid worden gebracht.
2.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser heeft zich op 21 november 2014
arbeidsongeschikt gemeld voor zijn werk als hoofd uitvoering elektra voor 37,89 uur per week. Eiser heeft op 26 augustus 2016 een WIA-aanvraag ingediend. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals weergegeven onder Procesverloop.
2.2
Bij besluit van 27 februari 2018 is, na een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid, aan eiser met ingang van 21 september 2017 een WIA-uitkering toegekend waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%.
3. Met het bestreden besluit handhaaft verweerder zijn standpunt dat eiser met ingang van 22 november 2016 geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Verweerder heeft zich hierbij gebaseerd op verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapporten, die onderdeel zijn van het bestreden besluit.
4. De rechtbank overweegt dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze rapporten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. De rapporten en de daarop gebaseerde besluiten zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is echter aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapportages niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Dit kunnen ook niet medisch geschoolden doen, maar voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk.
5. Eiser voert aan dat zijn beperkingen zijn onderschat. Er is ten onrechte geen rekening gehouden met het feit dat eiser op de datum in geding met krukken liep en orthopedische schoenen droeg. Daarnaast is ten onrechte geen beperking opgenomen op item 4.22 ‘Knielen of hurken’. Eiser verwijst hiervoor naar het rapport van [bedrijfsnaam] van 28 december 2015. Tevens is eiser van mening dat een urenbeperking aangenomen moet worden omdat er ten gevolge van een stoornis sprake is van een verminderde mogelijkheid tot recuperatie.
Ter onderbouwing van zijn beroep heeft eiser medische gegevens ingebracht van orthopedisch chirurg [A] van 19 januari 2018.
6.1
De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling of de motivering daarvan. Daartoe overweegt zij als volgt.
6.2
Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 1 mei 2017 blijkt dat zowel hij als de primaire verzekeringsarts ervan op de hoogte waren dat eiser orthopedische schoenen droeg. Hiermee is bij de beoordeling dus rekening gehouden. Bij de hoorzitting bij verweerder maakte eiser gebruik van twee krukken en heeft hij verteld dat hij daarvan sinds het ongeval in wisselende mate gebruik maakt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wijst erop dat in het rapport van [bedrijfsnaam] en het rapport van de primaire verzekeringsarts het gebruik van de krukken niet is genoemd. Omdat er incidenteel gebruik werd gemaakt van de krukken is het begrijpelijk dat hiermee in de functionelemogelijkhedenlijst (FML) geen rekening is gehouden. De rechtbank kan dit volgen. Eiser heeft niet nader toegelicht waarom het dragen van orthopedische schoenen en het incidentele gebruik van krukken beperkingen op de FML met zich brengen en welke beperkingen dit dan zouden zijn. Hij heeft deze grond ook niet onderbouwd met medische stukken waaruit dit zou blijken.
6.3
Ten aanzien van een beperking op item 4.22 ‘Knielen of hurken’ heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn aanvullende rapport van 4 juni 2018 beschreven wat ‘knielen of hurken’ conform het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) inhoudt. Knielen of hurken is het kortdurend buigen van de knieën en heupen om het lichaam op één of beide knieën of beide voeten te laten rusten en het kort daarna weer terug keren in de uitgangshouding. Bij het lichamelijk onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is gebleken dat eiser in staat is tot kortdurend hurken, waarbij het rechterbeen met name wordt gebogen in de heup en knie. Een diepe hurkzit waarbij op beide voeten wordt gesteund is niet mogelijk. In verband daarmee is een beperking aangenomen op de statische houding ‘Geknield of gehurkt actief zijn’, item 5.5 van de FML. Hierbij wordt verder opgemerkt dat eiser tijdens het onderzoek bij [bedrijfsnaam] gemiddeld heeft gescoord op de Lower Manipulation Test Hurkend waarbij hij met name steunde op het rechterbeen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet daarom geen aanleiding om een beperking aan te nemen op item 4.22 ‘Knielen of hurken’. Ook na ontvangst van de in beroep ingebrachte foto’s ziet hij daartoe geen aanleiding. In zijn aanvullend rapport van 24 augustus 2018 wijst de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarvoor op de informatie van de fysiotherapeuten en de behandelend orthopeed van 23 maart 2017 (de rechtbank begrijpt 27 maart 2017). Uit deze informatie blijkt dat er geen contra-indicatie is voor hurken of knielen en/of een dwingend advies hierover. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom er geen beperking op item 4.22 wordt aangenomen. Voor eisers stelling dat de behandelaars hem wel herhaaldelijk hebben geadviseerd zijn enkel niet te belasten, zijn in de aanwezige medische informatie geen aanknopingspunten terug te vinden.
6.4
In zijn aanvullende rapport van 25 januari 2018 gaat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in op eisers grond dat er een urenbeperking aangenomen dient te worden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep beschrijft dat uit het onderzoek van de primaire arts blijkt dat er rond de datum in geding geen sprake is van evidente psychische klachten en/of aanwijzingen voor psychopathologie die aanleiding geven tot ziekte of beperkingen. Het normale dagelijks persoonlijk en sociaal functioneren is hiermee in overeenstemming en het dagverhaal wordt niet gekenmerkt door een sterkte behoefte tot recuperatie. Onder verwijzing naar zijn eigen onderzoek en bijbehorend rapport van 1 mei 2017 stelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat tijdens het spreekuur is gebleken dat de behoefte om overdag te rusten dateert van na de datum in geding. De rechtbank volgt de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Een medische onderbouwing op grond waarvan een urenbeperking zou moeten worden aangenomen ontbreekt, zodat hierover bij de rechtbank ook geen twijfel is ontstaan.
7.1
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft eiser, zo blijkt uit zijn rapport van 3 mei 2017, geschikt geacht voor de functies van Werkmeester sociale werkplaats, Procesoperator niet voedingsmiddelenindustrie en Acquisiteur. Daarnaast heeft hij de functies van Calculator en Inkoper als extra functies geselecteerd.
7.2
Naar aanleiding van de in beroep ingebrachte stukken heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op 6 juni 2018 aanvullend gerapporteerd. Mede na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hij aanleiding gezien om de functie van Procesoperator niet voedingsmiddelenindustrie te laten vervallen. Ter zitting heeft verweerder de ‘Samenvatting Arbeidsmogelijkhedenlijst AO-criterium Wet WIA’ overgelegd. Hieruit blijkt dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de mate van arbeidsongeschiktheid heeft berekend aan de hand van de geduide functies Acquisiteur, Calculator en Inkoper. Uit deze nieuwe berekening volgt dat eiser op de datum in geding (nog steeds) minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
7.3
Eiser voert aan dat de functie van acquisiteur niet geschikt is vanwege het aspect knielen/hurken en zeker niet in combinatie met het tillen/dragen van 10 kg.
7.4
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op 3 juli 2018 aanvullend gerapporteerd, waarbij hij verwijst naar de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgestelde FML van 2 mei 2017. Er is geen beperking aangenomen op het item 4.22 ‘Knielen en hurken’, zodat eiser in staat is om kortdurend, hooguit 1 minuut, tien keer per uur te knielen of hurken. Eiser is wel beperkt ten aanzien van item 5.5 ‘Geknield of gehurkt actief zijn’. Deze (statische) handeling betreft het twee keer per uur uitvoeren van een activiteit waarbij knieën en heupen gebogen zijn en het lichaam op één of beide knieën of voeten rust, voor ongeveer vijf minuten achtereen. Eiser kan deze handeling minder dan vijf minuten achtereen. Het aspect tillen/dragen, item 4.14 op de FML, is niet beperkt zodat eiser in staat is 15 kg te tillen. Wel is eiser beperkt ten aanzien van frequent zware lasten hanteren, item 4.16 op de FML. Hij is niet in staat om tien keer per uur 15 kg te hanteren. In de functie van acquisiteur dient er knielend/hurkend tijdens vijf werkuren enkele seconden iets gepakt te worden uit de lagere schappen van een monsterkast. Wat betreft de tilbelasting dient er twee keer per uur 2 – 5 kg getild/gedragen te worden en een keer per werkdag 10 kg. Gelet op de belastingen ten aanzien van tillen/dragen, frequent zware lasten hanteren en knielen/hurken is er geen sprake van een overschrijding in de belastbaarheid van eiser. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft nog overleg gehad met de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arts ziet geen noodzaak tot een diepe hurkzit bij de beschreven handeling. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep acht de functie van acquisiteur dan ook passend voor eiser. De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hiermee toereikend en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de functie van acquisiteur passend is bij de belastbaarheid van eiser. De beroepsgrond slaagt niet.
7.5
Eiser voert verder aan dat geen sprake is van een reële schatting. Eiser is van mening dat hij de geduide functies niet zou kunnen verkrijgen omdat hij in de praktijk niet in aanmerking komt voor deze functies. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst eiser naar het aanvullend bezwaarschrift.
7.6
In de bezwaarfase zijn stukken ingebracht van een sollicitatie van eiser voor de functie van calculator. Eiser is niet aangenomen voor deze functie. De rechtbank begrijpt de grond van eiser aldus dat hij hiermee wil aantonen dat hij niet voor (een van) de geduide functies in aanmerking komt. De rechtbank volgt eiser hier in niet. Het betreffende bedrijf bericht eiser dat zij ‘op dit moment geen calculator/werkvoorbereider nodig hebben’. Eiser heeft in zijn sollicitatiebrief geen opmerkingen gemaakt over zijn medische situatie. Deze afwijzing heeft dus geen relatie met eisers medische situatie en betekent niet dat hij deze functie niet kan uitvoeren.
7.7
Voor zover eiser bedoelt dat door zijn medische situatie van een werkgever niet kan worden verlangd om hem in dienst te nemen en er dus sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 9, aanhef en onder e, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten volgt de rechtbank eiser ook hier niet in. De rechtbank ziet op basis van het dossier geen aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van dergelijke situatie en dat tewerkstelling in redelijkheid niet kan worden verlangd. De beroepsgrond slaagt niet.
7.8
De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, gelet op diens rapporten van 3 mei 2017, 29 januari 2018, 6 juni 2018 en 3 juli 2018, voldoende heeft gemotiveerd dat de geduide functies in overeenstemming zijn met de belastbaarheid van eiser, zoals omschreven in de FML van 2 mei 2017. Uitgaande van de juistheid van de door verweerder bij eiser aangenomen beperkingen, ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat eiser de werkzaamheden behorende bij de aan hem voorgehouden functies niet zou kunnen verrichten. Verweerder heeft de geduide functies aan de schatting ten grondslag kunnen leggen. Hieruit volgt een mate van arbeidsongeschiktheid van 34,94%. Verweerder heeft daarom terecht geweigerd eiser in aanmerking te brengen voor een WIA-uitkering.
8. Gelet op hetgeen in 7.2 is overwogen heeft verweerder pas in beroep het bestreden besluit van een toereikende arbeidskundige grondslag voorzien. Het bestreden besluit is dus pas in beroep deugdelijk gemotiveerd. De rechtbank ziet evenwel aanleiding dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren, omdat niet aannemelijk is dat eiser door het gebrek in de motivering van het bestreden besluit is benadeeld. De geduide functies waarop verweerder uiteindelijk de schatting baseert waren immers ten tijde van het bestreden besluit allemaal al bekend. Omdat de beroepsgronden niet slagen, is het beroep ongegrond.
9. De rechtbank ziet, gelet op hetgeen onder 8. is overwogen, wel aanleiding om verweerder op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiser in beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 1.024,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1) als kosten voor verleende rechtsbijstand. De rechtbank ziet ook aanleiding om te bepalen dat verweerder op grond van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb het door eiser betaalde griffierecht dient te vergoeden.
10. In zijn beroepschrift heeft eiser tot slot nog verzocht om een schadevergoeding. Op grond van artikel 8:88 van de Awb kan een bestuursrechter een bestuursorgaan veroordelen tot vergoeding van schade als, kort weergegeven, sprake is van een onrechtmatig besluit. Verweerder heeft in onderhavige zaak juist gehandeld en daarom is er dus geen reden voor schadevergoeding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,-;
  • draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 46,- te vergoeden;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. R. in `t Veld, voorzitter, en mr. K. de Meulder en mr. M. Eikelenboom - Renden, leden, in aanwezigheid van mr. T. van Ekris, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.