In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 maart 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een WIA-uitkering aan eiser, die zich op 21 november 2014 arbeidsongeschikt had gemeld. De verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, had bij besluit van 21 november 2016 de aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. In beroep heeft eiser aangevoerd dat zijn beperkingen niet goed waren ingeschat en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn medische situatie, waaronder het gebruik van krukken en orthopedische schoenen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig waren opgesteld en dat er geen tegenstrijdigheden waren. Eiser heeft geen overtuigende medische onderbouwing gepresenteerd die zijn stellingen kon ondersteunen. De rechtbank oordeelde dat de arbeidsdeskundige voldoende had gemotiveerd dat de geduide functies, waaronder die van acquisiteur en calculator, passend waren voor eiser, ondanks zijn beperkingen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, maar verweerder werd wel veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser en het griffierecht.
De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit pas in beroep van een toereikende arbeidskundige grondslag was voorzien, maar dat dit gebrek niet tot benadeling van eiser had geleid. Eiser had geen recht op schadevergoeding, omdat verweerder correct had gehandeld. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.