ECLI:NL:RBMNE:2019:2062

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 april 2019
Publicatiedatum
9 mei 2019
Zaaknummer
C/16/475562 / HA RK 19-41
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechter in een deelgeschil over letselschade

In deze beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 3 april 2019, wordt een deelgeschil behandeld tussen ASR Schadeverzekering N.V. en een verweerder, die in deze procedure niet bij naam is genoemd. ASR verzoekt de rechtbank te bepalen dat zij niet gehouden is om de verweerder te compenseren voor toekomstige schade als gevolg van verlies van verdienvermogen. De rechtbank onderzoekt de bevoegdheid om deze zaak te behandelen en komt tot de conclusie dat de Rechtbank Overijssel, locatie Almelo, bevoegd is om van het deelgeschil kennis te nemen. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 1019x lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat bepaalt dat de rechter die vermoedelijk bevoegd is, de rechter is die zou oordelen als de zaak als bodemprocedure aanhangig zou worden gemaakt. De rechtbank overweegt dat, gezien de woonplaats van de verweerder en de plaats van het ongeval, de Rechtbank Overijssel de juiste instantie is. ASR heeft in deze procedure de rol van verzoekende partij en de rechtbank stelt vast dat het niet gebruikelijk is om de verzekeraar als eiser te beschouwen in dergelijke zaken. De rechtbank verwijst de zaak naar de Rechtbank Overijssel, locatie Almelo, en draagt de griffier op om een afschrift van de beschikking te verzenden naar de griffier van die rechtbank. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/16/475562 / HA RK 19-41
Beschikking ex artikel 1019w Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (deelgeschil) van 3 april 2019
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Utrecht,
verzoekster,
advocaat mr. L.K. de Haan te Rotterdam
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
advocaat mr. M.J.E.C. Camps te Enschede.
Partijen worden hierna ASR en [verweerder] genoemd.

1.De procedure

1.1.
De volgende stukken bevinden zich nu in het dossier:
- het verzoekschrift ex artikel 1019w Rv tot het houden van een deelgeschil met 7 producties, ter griffie ingekomen op 4 februari 2019;
- de brief van 6 februari 2019 van de griffier van deze rechtbank aan mr. De Haan;
- het faxbericht van 11 februari 2019 van mr. Camps, waarbij hij zich als advocaat stelt voor [verweerder] ;
- het faxbericht van 13 februari 2019 van mr. De Haan;
- de brief van 15 februari 2019 van de griffier van deze rechtbank aan mr. De Haan en mr. Camps;
- het faxbericht van 26 februari 2019 van mr. Camps.
1.2.
Omdat een schriftelijke reactie van mr. De Haan op de brief van 15 februari 2019 van de griffier van de rechtbank uitbleef, heeft de griffier op 18 maart 2019, 22 maart 2019 en 25 maart 2019 telefonisch contact gezocht met mr. De Haan. Tijdens het telefoongesprek op 25 maart 2019 gaf mr. De Haan aan dat zij niet begrepen had dat zij had moeten reageren op de brief van 15 februari 2019, en dat zij het niet eens is met verwijzing, maar aan haar standpunt zoals verwoord in het faxbericht van 13 februari 2019 niets nieuws heeft toe te voegen.
1.3.
Daarna heeft de rechtbank beslist dat uitspraak wordt gedaan.

2.De overwegingen

2.1.
In deze deelgeschilprocedure verzoekt ASR dat de rechtbank bepaalt dat ASR niet gehouden is [verweerder] te compenseren voor toekomstige schade voor verlies van verdienvermogen.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat niet deze rechtbank maar Rechtbank Overijssel, locatie Almelo, bevoegd is van dit deelgeschil kennis te nemen. Op grond van artikel 1019x lid 1 Rv is bevoegd de rechter tot wiens absolute en relatieve bevoegdheid de zaak behoort, indien deze in een bodemprocedure in eerste aanleg aanhangig zou worden gemaakt. Dat betekent dat beoordeeld moet worden welke rechtbank bevoegd zou zijn in de situatie dat ASR, zij is tenslotte nu de verzoekende partij, als eisende partij de zaak als bodemzaak zou aanbrengen en [verweerder] in dat geval als gedaagde partij in rechte zouden worden betrokken. Dan zou, gezien de woonplaats van [verweerder] en de plaats van het ongeval, de Rechtbank Overijssel, locatie Almelo, bevoegd zijn om van de vordering kennis te nemen. Voor Rechtbank Overijssel is bovendien kennelijk tussen partijen een voorlopig deskundigenberichtprocedure gevoerd, waarbij verzekeringsarts [A] toen als deskundige is benoemd (productie 5 bij het verzoek).
2.3.
Op grond van dat wat onder 2.2. is overwogen is de rechtbank van plan de zaak ambtshalve te verwijzen naar de Rechtbank Overijssel, locatie Almelo. Dat dit kan staat in artikel 270 lid 1 Rv. De rechtbank heeft beide partijen hierover met de brief van 15 februari 2019 geïnformeerd, en hen gevraagd te laten weten wat hun standpunt is. Dit moet omdat in de slotzin van artikel 270 lid 1 Rv staat dat verwijzing niet plaatsvindt als de verzoeker en de opgeroepen belanghebbende (verweerder) hebben aangegeven dat zij geen verwijzing wensen.
2.4.
Namens ASR heeft mr. De Haan zich op het standpunt gesteld dat deze rechtbank wel bevoegd is om over het deelgeschil te oordelen. Volgens ASR staat in artikel 1019x Rv niet dat bepalend is welke rechter relatief bevoegd zou zijn als ASR een bodemprocedure zou starten. Er staat, zo citeert ASR, dat het verzoek wordt gedaan aan de rechter die vermoedelijk bevoegd zal zijn van de zaak kennis te nemen, indien deze ten principale aanhangig wordt gemaakt. Volgens ASR is het in zaken als deze, waarin vergoeding wordt gevorderd van letselschade, normaal gesproken de benadeelde die een bodemzaak start, zodat het niet voor de hand ligt om nu ineens uit te gaan van ASR als eiseres in de bodemprocedure. Daarnaast wijst ASR erop dat dit een WAM-zaak is, zodat verschillende rechters relatief bevoegd zijn, waaronder ook de rechter van de zetel van de WAM-verzekeraar.
2.5.
Mr. Camps heeft bevestigd dat bij Rechtbank Overijssel, locatie Almelo een verzoekschrift voorlopig deskundigenbericht is ingediend, wat heeft geresulteerd in een beschikking van 30 maart 2017. Mr. Camps vindt dat het daarom zeer voor de hand ligt de zaak bij Rechtbank Overijssel te laten: die kent de zaak al. Op grond van de artikelen 6 en 7 WAM kan de zaak ook daar worden aangebracht: het ongeval is in de regio Twente gebeurd en [verweerder] woont in [woonplaats] .
2.6.
Dat artikel 1019x lid 1 Rv zo moet worden opgevat dat de bevoegdheid moet worden ontleend aan het antwoord op de vraag wie van partijen “normaal gesproken” een bodemprocedure zou starten en dit de benadeelde is, is naar het oordeel van de rechtbank een onjuiste uitleg van artikel 1019x lid 1 Rv. Zoals hiervoor onder 2.2. is overwogen moet de (vermoedelijke) bevoegdheid van de deelgeschilrechter worden gekoppeld aan de vraag welke rechter bevoegd is als de zaak als bodemzaak aanhangig zou worden gemaakt. Het is in zaken over personenschade niet steeds de benadeelde die een procedure start. Het zijn ook vaak genoeg verzekeraars die een bodemprocedure starten, bijvoorbeeld als zij vinden dat zij met de gedane uitkeringen de schade van de benadeelde al volledig hebben vergoed. Dit ligt in feite ook ten grondslag aan het verzoek dat ASR in dit deelgeschil voorlegt: ASR is van mening dat zij met de betaalde voorschotten op het verlies aan verdienvermogen van [verweerder] , [verweerder] op dat punt afdoende heeft gecompenseerd. Dit is de reden dat de rechtbank voor de vraag welke rechtbank bevoegd is ASR als eisende partij ziet en [verweerder] als gedaagde partij. ASR moet [verweerder] daarom in dit deelgeschil oproepen voor de Rechtbank Overijssel, locatie Almelo: [verweerder] woont in [woonplaats] en het ongeval is gebeurd in de regio Twente. Dit volgt uit de artikelen 262 Rv, artikel 99 Rv en 102 Rv.
Het klopt dat in WAM-zaken verschillende rechters relatief bevoegd zijn, maar in deze situatie is geen alternatieve bevoegdheid weggelegd voor Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht door aan te sluiten bij de vestigingsplaats van ASR. Dit zou alleen zo zijn als [verweerder] de eisende partij is. Zoals gezegd, is dat hier niet het geval.
2.7.
Omdat namens [verweerder] niet is aangeven dat hij géén verwijzing wenst (artikel 270 lid 1 (slotzin) Rv), integendeel hij wil dit juist wel, zal de rechtbank op grond van dat wat hiervoor is overwogen de zaak verwijzen naar de Rechtbank Overijssel, locatie Almelo.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verwijst dit deelgeschil in de stand waarin het zich bevindt naar de Rechtbank Overijssel, locatie Almelo;
3.2.
draagt de griffier op een afschrift van deze verwijzingsbeschikking te verzenden aan de griffier van de Rechtbank Overijssel, locatie Almelo.
Deze beschikking is gegeven door mr. P. Dondorp en is in tegenwoordigheid van mr. M.A. Rademaker, griffier, in het openbaar uitgesproken op 3 april 2019. [1]

Voetnoten

1.type: MAR/4186