ECLI:NL:RBMNE:2019:2042

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 mei 2019
Publicatiedatum
8 mei 2019
Zaaknummer
16/659288-18 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door onvoorzichtig rijgedrag op bromfiets

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 8 mei 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als bestuurder van een bromfiets betrokken was bij een verkeersongeval op 22 augustus 2017 in de gemeente Zeewolde. De verdachte heeft aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gereden, wat heeft geleid tot een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, evenals de landelijke oriëntatiepunten voor strafoplegging. De rechtbank heeft geoordeeld dat een taakstraf van 100 uren passend is, te vervangen door 50 dagen hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. Daarnaast is er een ontzegging van de bevoegdheid om motorvoertuigen te besturen opgelegd voor de duur van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk. De proeftijd is vastgesteld op 2 jaren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet voldoende rechts heeft gehouden op het fietspad, wat heeft geleid tot de aanrijding met de fietser. De rechtbank heeft de gedraging van de verdachte gekwalificeerd als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend handelen, wat leidt tot schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet. Het letsel van het slachtoffer, dat onder andere bestond uit meerdere fracturen en een longkneuzing, is gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/659288-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 8 mei 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1977] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 april 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. J. Grijns en van hetgeen verdachte naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair:
op 22 augustus 2017 in de gemeente Zeewolde als bestuurder van een bromfiets zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, dan wel zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair:
op 22 augustus 2017 in de gemeente Zeewolde als bestuurder van een bromfiets door zijn gedragingen gevaar op die weg heeft veroorzaakt dan wel het verkeer op die weg heeft gehinderd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdachte
Verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat hij dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde aangezien hij niet heeft gereden op de weghelft die bestemd is voor het tegemoetkomende verkeer.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 22 augustus 2017 tussen 21.00 en 21.23 uur betrokken was bij een ernstig verkeersongeval op de Knarweg (de rechtbank begrijpt: de Knardijk) te Zeewolde. Hij reed op zijn racefiets op zijn eigen weghelft en kwam uit de richting van Harderwijk en ging in de richting van Zeewolde. Hij zag vanuit de richting van Zeewolde een bromfietser op zich af komen rijden, die in één rechte streep op zijn weghelft reed. Hij voelde en hoorde een hele harde klap. Hij zag dat de bestuurder naast de bromfiets zat. Hij heeft de bestuurder gevraagd wie hij was en hij zei dat hij [verdachte] heette. [1]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij op 22 augustus 2017 omstreeks 21.30 uur op de ringweg van Harderwijk reed, komende uit de richting van Harderwijk. Hij zag op het fietspad een wielrenner fietsen, die ook uit de richting van Harderwijk kwam. Hij zag uit tegenovergestelde richting een brommer aan komen rijden. Deze brommer reed vlak bij de vangrail, volgens hem aan de verkeerde kant van de weg. De wielrenner reed wel op zijn eigen weghelft. Hij reed ze voorbij. Hij zag vervolgens in zijn binnenspiegel dat de brommer en fietser met elkaar in botsing waren gekomen. [2]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij op 22 augustus 2017 op zijn bromfiets reed op de Knardijk te Zeewolde. Hij kwam uit de richting van de turborotonde (de rechtbank begrijpt: uit de richting van Zeewolde en in de richting van Harderwijk). Hij is even stil gaan staan om een appje te tikken. Hij zag uit de richting van Harderwijk iets aan komen rijden. Hij vermoedde dat dit een fietser was. Deze persoon reed op zijn eigen weghelft. Hij zag dat de brommer op de andere weghelft terecht kwam. De brommer was toen 200 à 300 meter bij [getuige 2] vandaan. Meteen daarna hoorde hij een harde knal en zag hij dat de brommer op de tegenligger was geknald. [3]
Uit het proces-verbaal Verkeersongevalanalyse komt naar voren dat nagenoeg alle sporen op de rijstrook op het gedeelte lagen dat bestemd is voor het verkeer dat in de richting van Zeewolde rijdt en dat beide voertuigen (de fiets en de bromfiets) ook op die rijstrook zijn aangetroffen. [4] De krassen op het wegdek waren nagenoeg in een rechte lijn richting de twee voertuigen afgetekend. Omdat de krassporen in de lengterichting van het brom/fietspad waren afgetekend, is het aannemelijk dat voertuig 2 (de bromfiets) voor de aanrijding op de rijstrook reed bestemd voor het verkeer komende uit de richting van Harderwijk en gaande in de richting van Zeewolde en dat voertuig 2 dus niet zoveel mogelijk rechts reed. [5]
Uit de geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer] blijkt dat hij bij het verkeersongeval op 22 augustus 2017 letsel heeft opgelopen. Het letsel werd door de arts als volgt omschreven:
Uitwendig waargenomen letsel:
  • fractuur schouderblad;
  • fractuur rib 8 en 9 links;
  • gecompliceerde breuk spaakbeen;
  • gecompliceerde breuk pink + peesletsel;
Overige van belang zijnde informatie:
  • longkneuzing + alvleesklierscheur;
  • operatie gehad voor pols en pink;
  • over blijvend letsel kan ik geen uitspraak doen.
De duur van de genezing wordt geschat op een aantal maanden, maar de exacte duur is niet bekend. [6]
Bewijsoverwegingen
Schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet
In het algemeen geldt dat voor een bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (verder: WVW) moet worden vastgesteld dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden met als gevolg dat iemand is overleden dan wel lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het juridische begrip ‘schuld’ in het kader van artikel 6 WVW houdt in dat voor strafbaarheid ten minste sprake moet zijn van een aanmerkelijke onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Onvoorzichtig of onoplettend handelen op zichzelf is niet voldoende om tot een bewezenverklaring van ‘schuld’ te kunnen komen.
Bij de beoordeling van schuld in de zin van artikel 6 WVW komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid gesteld kan worden dat één verkeersovertreding voldoende is voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van bedoelde bepaling. Daarvoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Voor schuld is derhalve meer nodig dan het veronachtzamen van de voorzichtigheid en oplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag in strijd met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op de rechter weghelft reed en geprobeerd heeft uit te wijken voor de fietser die op zijn weghelft reed, maar daarbij niet van rijbaan is veranderd. Ter terechtzitting heeft verdachte toegelicht dat hij zich de aanrijding niet meer kan herinneren, maar zich niet kan voorstellen dat hij niet steeds voldoende rechts heeft gehouden. Daarnaast heeft verdachte aangegeven dat [slachtoffer] slecht zichtbaar was, omdat hij geen verlichting voerde terwijl de zon al onder was en het schemerde. Hij heeft ter zitting verklaard dat er slechts enkele seconden hebben gezeten tussen het moment dat hij de fietser opmerkte en het moment van de botsing.
De rechtbank stelt, gelet op de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte moet hebben gereden op het weggedeelte van het fietspad dat bestemd is voor het tegemoetkomende verkeer. Verdachte heeft daarmee niet voldaan aan zijn verplichting om zoveel mogelijk rechts te houden, als gesteld in artikel 3 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.
Dit handelen van verdachte houdt meer in dan een enkele onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Verdachte is met zijn bromfiets op de weghelft gaan rijden die bestemd is voor het tegemoetkomende brom- en fietsverkeer en heeft zich er vervolgens kennelijk onvoldoende van vergewist of dit gedeelte van het fietspad op dat moment gebruikt werd door andere verkeersdeelnemers. Verdachte had [slachtoffer] wel kunnen en ook moeten zien. Het feit dat [slachtoffer] geen verlichting voerde maakt dit niet anders. Uit de hiervoor weergegeven verklaringen van de getuigen Anholts en [getuige 2] blijkt immers dat zij [slachtoffer] – in het geval van [getuige 2] zelfs over grotere afstand – hebben waargenomen en daarbij hebben gezien op welke weghelft hij reed. Verdachte moet dit dus ook hebben kunnen waarnemen. Daarnaast kan eigen schuld of medeschuld van het slachtoffer de schuld aan de zijde van verdachte niet opheffen.
De rechtbank kwalificeert de gedraging van verdachte als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend handelen. Dit betekent dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Zwaar lichamelijk letsel
Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van zwaar lichamelijk letsel, kunnen als algemene gezichtspunten in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en de aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
Gelet op de aard van het letsel bij [slachtoffer] , namelijk meerdere fracturen waaronder twee gecompliceerde breuken, een longkneuzing en een scheur in de alvleesklier, de noodzaak van een operatie aan zijn pols en pink en de duur van herstel die op een aantal maanden wordt geschat, waarbij over eventueel blijvend letsel geen uitspraak kan worden gedaan, is de rechtbank van oordeel dat het letsel dient te worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 6 WVW juncto artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt daarmee tot het oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
primair:
op 22 augustus 2017 in de gemeente Zeewolde als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets), daarmee rijdende over de weg, het fietspad naast de Knardijk, komende uit de richting van Zeewolde en gaande in de richting van Harderwijk, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, niet aan zijn, verdachtes, verplichting zoveel mogelijk rechts te houden, als gesteld in artikel 3 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, te voldoen door toen aldaar met het door hem bestuurde motorrijtuig (bromfiets) op zodanige wijze naar links te sturen dat hij, verdachte, geheel of gedeeltelijk op het voor het tegemoetkomende verkeer bestemde weggedeelte van dat fietspad is terechtgekomen en vervolgens is gebotst tegen een over dat voor het tegemoetkomende verkeer bestemde weggedeelte rijdende toen dicht genaderd zijnde fiets, bestuurd door [slachtoffer] en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor een ander genaamd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een fractuur van het schouderblad en een fractuur van meer ribben en een gecompliceerde spaakbeenfractuur en een gecompliceerde fractuur van de pink met peesschade en een longkneuzing en een alvleesklierscheur, werd toegebracht.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
primair:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
  • een taakstraf voor de duur van 100 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 50 dagen hechtenis;
  • een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
8.2
Het standpunt van de verdachte
Verdachte heeft de rechtbank verzocht bij het bepalen van de straf rekening te houden met de eigen schuld van de fietser. Ook heeft hij aangegeven dat een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen een probleem vormt voor het onderhouden van zijn sociale contacten en het helpen van zijn moeder.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en de maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdacht heeft als bestuurder van een bromfiets aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gereden, op de manier zoals hiervoor in de bewezenverklaring is omschreven, waardoor hij een verkeersongeval heeft veroorzaakt. Door dit ongeval heeft hij het slachtoffer zwaar, en mogelijk ook blijvend lichamelijk letsel toegebracht.
Om te bevorderen dat landelijk voor dezelfde feiten door rechtbanken ongeveer dezelfde straf wordt opgelegd, zijn landelijke oriëntatiepunten voor strafoplegging ontwikkeld. Deze oriëntatiepunten adviseren in geval van het veroorzaken van een verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel als gevolg en waarbij sprake is van aanmerkelijke schuld, een taakstraf van 120 uur en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden. Daarbij wordt uitgegaan van een blanco strafblad. Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 26 maart 2019 volgt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een (soortgelijk) strafbaar feit.
Bij het bepalen van de strafmaat betrekt de rechtbank de mate van schuld aan de zijde van verdachte. Ook is van belang dat het feit van inmiddels ruim anderhalf jaar terug dateert en dat verdachte sindsdien geen verkeersovertredingen meer heeft begaan. Verdachte heeft verder ter zitting toegelicht dat het onderhouden van zijn sociale contacten, en met name het bezoeken van zijn ernstig zieke moeder, zeer lastig is als hij gebruik moet maken van het openbaar vervoer. De rechtbank ziet hierin aanleiding om ten gunste van verdachte iets lager te straffen dan door de officier van justitie is geëist.
Alles overwegende, acht de rechtbank een taakstraf van 100 uren passend, te vervangen door 50 dagen hechtenis indien verdachte de taakstraf niet (naar behoren) verricht. Daarnaast zal de rechtbank een ontzegging van de bevoegdheid motorijtuigen te besturen opleggen voor de duur van 4 maanden. Een deel daarvan, namelijk 2 maanden, zal de rechtbank voorwaardelijk opleggen om verdachte er op die manier van te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare (verkeers)feiten te begaan. De proeftijd stelt de rechtbank op 2 jaren.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en
  • 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het primair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 100 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 50 dagen hechtenis;
- ontzegt verdachte ter zake van het primair bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
4 maanden;
- bepaalt dat van de ontzegging een gedeelte, groot
2 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast;
- stelt daarbij een proeftijd van twee (2) jaren vast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Veenstra, voorzitter, mrs. N.E.M. Kranenbroek en
M. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.A.L. van Dreumel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 mei 2019.
Mrs. K.J. Veenstra, M. Hoekstra en R.A.L. van Dreumel zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Primair
Hij op of omstreeks 22 augustus 2017 in de gemeente Zeewolde als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets), daarmee rijdende over de weg,(het fietspad naast) de Knardijk, komende uit de richting van Zeewolde en gaande in de richting van Harderwijk, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend, niet aan zijn verdachtes verplichting zoveel mogelijk rechts te houden, als gesteld in artikel 3 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, te voldoen door toen aldaar met het door hem bestuurde motorrijtuig (bromfiets) op zodanige wijze naar links te sturen dat hij, verdachte geheel of gedeeltelijk op het voor het tegemoetkomende verkeer bestemde weggedeelte van dat fietspad is terechtgekomen en/of (vervolgens) is gebotst, althans is aangereden/aangegleden tegen een over dat voor het tegemoetkomende verkeer bestemde weggedeelte rijdende (toen dicht genaderd zijnde) fiets, bestuurd door [slachtoffer] en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een fractuur van het schouderblad en/of een fractuur van een of meer rib(ben) en of een (gecompliceerde) spaakbeenfractuur en/of een (gecompliceerde) fractuur van de pink met peesschade en/of een longkneuzing en/of een alvleeskliescheur, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
Subsidiair
Hij, op of omstreeks 22 augustus 2017, in de gemeente Zeewolde, als bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets), heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, (het fietspad naast (de Knardijk, komende uit de richting van Zeewolde en gaande in de richting van Harderwijk, niet aan zijn verdachtes verplichting zoveel mogelijk rechts te houden, als gesteld in artikel 3 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, heeft voldaan, door toen aldaar met het door hem, verdahcte bestuur motorrijtuig (bromfiets op zodanige wijze naar links te sturen dat hij, verdachte geheel of gedeeltelijk op het voor het tegemoetkomende verkeer bestemde weggedeelte van dat fietspad is terechtgekomen en/of
is gebotst en/of is aangereden/aangegleden tegen een over dat voor het tegemoetkomende verkeer bestemde weggedeelte rijdende (toen dichtgenaderd zijnde ) fiets,
door welke gedraging(en) gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

Voetnoten

1.Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor benadeelde van 7 september 2017, genummerd PL0900-2017258250-6, opgemaakt door [verbalisant 1] , brigadier van politie Eenheid Midden-Nederland, houdende de verklaring van voornoemde verbalisant, blad 1 en 2.
2.Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van 31 augustus 2017, genummerd PL0900-2017258250-5, opgemaakt door [verbalisant 1] , brigadier van politie Eenheid Midden-Nederland, houdende de verklaring van [getuige 1] , blad 1.
3.Een in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige van 31 augustus 2017, genummerd PL0900-2017258250-4, opgemaakt door [verbalisant 1] , brigadier van politie Eenheid Midden-Nederland, houdende de verklaring van [getuige 2] , blad 1 en 2.
4.Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal Verkeersongevalanalyse van 15 januari 2018, genummerd 2017258250, opgemaakt door [verbalisant 2] , hoofdagent van politie en [verbalisant 3] , brigadier van politie, standplaats Huizen, verkeersongevallenanalist bij de politie Midden-Nederland, afdeling Forensische Opsporing, houdende het relaas van voornoemde verbalisanten, pagina 7.
5.Idem, pagina 32.
6.Een in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, genummerd PL0900-2017258250-1, opgemaakt door [verbalisant 1] , brigadier van politie Eenheid Midden-Nederland, houdende de geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer] , blad 1 en 3.