ECLI:NL:RBMNE:2019:2041

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 mei 2019
Publicatiedatum
8 mei 2019
Zaaknummer
16/652007-19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting en mishandeling in FPC de Oostvaarderskliniek door TBS-verdachte

Op 3 januari 2019 heeft de verdachte opzettelijk brand gesticht in zijn kamer in FPC de Oostvaarderskliniek te Almere, wat leidde tot levensgevaar voor andere bewoners en schade aan de inrichting. De verdachte, die in een TBS-kliniek verblijft, heeft ook twee sociotherapeuten mishandeld, één door hete koffie in het gezicht te gooien en de ander door haar te slaan. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 24 april 2019 en op 8 mei 2019 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde en dat er sprake was van gemeen gevaar. Gezien de ernst van de feiten en de problematiek van de verdachte, werd een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden opgelegd, om te voorkomen dat het TBS-traject verstoord zou worden. De rechtbank benadrukte dat het ondergaan van een TBS-maatregel geen vrijbrief is voor normoverschrijdend gedrag.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/652007-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 8 mei 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1959] te Curaçao,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] , [woonplaats] ,
verblijvende in Forensisch Psychiatrisch Centrum de Oostvaarderskliniek, te Almere.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 april 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. P.E.F. Poppe en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N.M.E. Verpaalen, advocaat te Breda, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de terechtzitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1.
primair:
op 3 januari 2019 in zijn kamer in de Oostvaarderskliniek in Almere opzettelijk brand heeft gesticht, waardoor levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen en/of gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
subsidiair:
op 3 januari 2019 in Almere opzettelijk en wederrechtelijk beddengoed en/of een matras van de Oostvaarderskliniek heeft vernield/beschadigd/onbruikbaar gemaakt;
2.
op 18 december 2018 in Almere sociotherapeut [slachtoffer 1] heeft mishandeld;
3.
op 24 oktober 2018 in Almere sociotherapeut [slachtoffer 2] heeft mishandeld.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen, waarbij voor feit 1 primair geldt dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het stichten van de brand.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair ten laste gelegde. Daartoe heeft zij aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld hoe de brand is ontstaan. Ook is geen sprake geweest van (voorwaardelijk) opzet op de brandstichting. De raadsvrouw heeft zich, zo begrijpt de rechtbank, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van een bewezenverklaring van hetgeen onder 2 en 3 ten laste is gelegd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen voor feit 1 [1]
Uit de aangifte van [aangever] (achternaam onbekend), die namens het Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) de Oostvaarderskliniek te Almere aangifte heeft gedaan, volgt dat op 3 januari 2019 omstreeks 4:16 uur een brandalarm binnenkwam. Het betrof een melding van kamer [nummer] op de afdeling [afdeling] in de Oostvaarderskliniek. Op deze kamer zit de heer [verdachte] . [getuige 1] en [getuige 2] waren als eerste ter plekke en zagen een daadwerkelijke brand. [2] [getuige 2] heeft verklaard dat hij een soort van kampvuurtje zag ter hoogte van het kussen in het bed. De heer [verdachte] liep een beetje rond in zijn cel. [3] Hij is meegenomen naar de separeer. In de separeer hebben de MGB-ers (de rechtbank begrijpt: medewerkers geïntegreerde beveiliging) de aansteker die de heer [verdachte] vasthad, afgepakt. De coördinator heeft de heer [verdachte] gevraagd hoe dit heeft kunnen gebeuren, waarop hij helder antwoordde: “Ik was met mijn aansteker aan het spelen en toen vatte mijn hemd op het bed vlam.” [4]
Uit het sporenonderzoek in de desbetreffende kamer volgt dat verbalisant zag dat er een brand had gewoed op het matras van het bed ter hoogte van het voeteinde. Op het matras lagen lakens van het bed. Een technische oorzaak van de brand werd door verbalisant uitgesloten. Aangezien de brand werd gesticht in een kamer/cel waarin zich dicht bij de brandhaard meerdere brandbare voorwerpen bevonden, is bij deze brandstichting sprake geweest van gemeen gevaar voor goederen en van levensgevaar. Als deze brand niet tijdig was geblust dan had de brand zich gemakkelijk uit kunnen breiden. Doordat de overige bewoners van deze vleugel niet vrijelijk het pand kunnen verlaten, had deze brand meer schade dan wel letsel kunnen veroorzaken. Verdachte was tijdens de brand als enige in de desbetreffende kamer aanwezig. [5]
Verbalisant Sanders heeft onderzoek gedaan naar de ligging van de kamer van verdachte in de Oostvaarderskliniek. Afdeling [afdeling] is opgedeeld in twee afdelingen. De beide zijden van afdeling [afdeling] bestaan uit elf kamers, die naast elkaar zijn gesitueerd. De deuren zijn alleen van de buitenzijde te openen. Ten tijde van de brand waren alle elf kamers van afdeling [afdeling] en alle elf kamers van afdeling [afdeling 2] bewoond. [6]
Bewijsoverwegingen voor feit 1
Het opzet
Anders dan door de raadsvrouw is betoogd is de rechtbank van oordeel dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht. Verdachte was ten tijde van de brand alleen op de kamer aanwezig. Kort na het ontstaan van de brand is een aansteker afgepakt bij verdachte. Door de forensisch onderzoeker is een technische oorzaak voor het ontstaan van de brand uitgesloten. Verdachte ontkent ook niet dat hij een brandende aansteker in contact heeft gebracht met kleding. Dat dit per ongeluk is gebeurd, acht de rechtbank niet aannemelijk. Daartoe is van belang dat uit de verklaring van de getuige [getuige 2] blijkt dat verdachte op zijn bed een soort van kampvuur had gemaakt en dat hij daarbij een beetje rondliep in zijn cel. Uit het feit dat verdachte zelf melding heeft gemaakt van de brand, kan niet worden afgeleid dat de brand per ongeluk is ontstaan, gelet op het gevaar dat de brand voor verdachte zelf vormde. De rechtbank is van oordeel dat verdachte met opzet zijn hemd, het laken en matras heeft aangestoken.
Gevaar in de zin van artikel 157 Sr
Uit de bewijsmiddelen volgt dat ten tijde van de brand alle 22 kamers van afdeling [afdeling] bewoond werden. De deuren van deze gesloten kliniek waren alleen van de buitenzijde te openen en de medebewoners konden dus niet vrijelijk het pand verlaten. Bovendien ligt het, gelet op het tijdstip van de brand – namelijk rond 04:16 uur – voor de hand dat de medebewoners lagen te slapen. De brandweer heeft na het blussen de gang enige tijd moeten ventileren om de rook uit het gebouw te krijgen. Uit het sporenonderzoek volgt ook dat de brand zich gemakkelijk had kunnen verspreiden als deze niet tijdig was geblust. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat levensgevaar voor de in de kliniek aanwezige personen te duchten was. Dat de kamers voor de duur van een half uur luchtdicht/rookwerend – en dus niet brandwerend – waren afgesloten, maakt dit niet anders.
Op grond van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Bewijsmiddelen voor feit 2
Het onder 2 ten laste gelegde feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft dit feit bekend. De raadsvrouw heeft weliswaar opgemerkt dat verdachte dient te worden vrijgesproken, maar zij heeft dit opgemerkt in het kader van het betoog dat verdachte ontoerekeningsvatbaar is. Vrijspraak van de aan verdachte ten laste gelegde handelingen heeft zij niet bepleit. Onder deze omstandigheden volstaat de rechtbank met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal aangifte van 8 januari 2019, genummerd PL0900-2019003204-1, opgemaakt door [verbalisant 1] , hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland, houdende de verklaring van [aangever] (pagina’s 53 en 54 );
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van
  • de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer op 24 april 2019.
Bewijsmiddelen voor feit 3
Het onder 3 ten laste gelegde feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft dit feit bekend en de raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit – waarbij de rechtbank verwijst naar hetgeen zij in dit kader hiervoor heeft opgemerkt bij feit 2. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal aangifte van 29 oktober 2018, genummerd PL0900-2018311758-1, opgemaakt door [verbalisant 1] , hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland, houdende de verklaring van [aangever] (pagina’s 5 en 6);
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van 13 december 2018, genummerd PL0900-2018311758-18, opgemaakt door
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer op 24 april 2019.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
primair
op 3 januari 2019 te Almere opzettelijk brand heeft gesticht in kamer 6 op de afdeling [afdeling] in FPC de Oostvaarderskliniek, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk met een aansteker een hemd en beddengoed en een matras en een brandbare stof aangestoken, ten gevolge waarvan die kleding en dat beddengoed en dat matras en een brandbare stof geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die kamer en de belendende kamers en de inventaris in die kamers, en levensgevaar voor bewoners/patiënten en werknemers/aanwezige personen in die kliniek, te duchten was;
2.
op 18 december 2018 te Almere opzettelijk [slachtoffer 1] , werkzaam als sociotherapeut op de afdeling [afdeling] in FPC de Oostvaarderskliniek, heeft mishandeld door hete koffie in het gezicht van voornoemde [slachtoffer 1] te gooien, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] pijn heeft ondervonden;
3.
op 24 oktober 2018 te Almere opzettelijk [slachtoffer 2] , werkzaam als sociotherapeut op afdeling [afdeling] , FPC de Oostvaarderskliniek, heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 2] onverhoeds te slaan in haar gezicht, waardoor voornoemde [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 primair, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
1. primair

opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is;

2. en 3.

telkens: mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

7.1
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie kunnen de door haar bewezen geachte feiten verminderd aan verdachte worden toegerekend, nu bij verdachte ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van de eerder geconstateerde ziekelijke stoornis, die onbehandelbaar is en die zijn handelen beïnvloedde.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, omdat de ten laste gelegde feiten hem in het geheel niet kunnen worden toegerekend.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte bij vonnis van de Rechtbank Dordrecht (nu: Rechtbank Rotterdam) van 29 november 2012 (parketnummer 11/870335-12) is veroordeeld tot (onder meer) een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege (hier: de TBS-maatregel
De rechtbank heeft in de onderhavige strafzaak tegen verdachte kennisgenomen van rapporten die zijn uitgebracht in het kader van de procedure tot verlenging van de TBS-maatregel waaronder:
  • een pro Justitia rapport psychiatrisch onderzoek van 12 september 2016, opgemaakt door drs. W.G.E. Kuyck, psychiater;
  • een pro Justitia rapport psychologisch onderzoek van 17 oktober 2016, opgemaakt door P.E. Geurkink, forensisch psycholoog.
Blijkens deze rapporten lijdt verdachte aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Beide rapporten zijn uitgebracht in het kader van een procedure tot verlenging van TBS-maatregel en niet in het kader van de onderhavige strafzaak. De rechtbank wil op grond van deze rapporten aannemen dat de bij verdachte destijds geconstateerde stoornis niet verdwenen was op het moment van de ten laste gelegde feiten. De rechtbank acht zich echter niet in staat om zelf vast te stellen of en in hoeverre deze stoornis de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde heeft beïnvloed en of dit zou moeten leiden tot de slotsom dat het tenlastegelegde in een verminderde mate dan wel in het geheel niet toe te rekenen is aan verdachte.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel of ten dele uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden. Zij heeft bij haar vordering rekening gehouden met haar standpunt dat de feiten verminderd aan verdachte kunnen worden toegerekend en dat verdachte in ieder geval tot 24 oktober 2019 geen mogelijkheid heeft tot het aanvragen van verlof.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat met bestraffing geen strafvorderlijk belang wordt gediend, en dat een geldboete of onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet op zijn plaats is, zodat toepassing moet worden gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en de strafmaat heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in het FPC De Oostvaarderskliniek, waar hij in het kader van een hem opgelegde TBS-maatregel verbleef, schuldig gemaakt aan brandstichting waardoor levensgevaar voor personen en gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Daarnaast heeft verdachte op verschillende momenten twee sociotherapeuten, die in de kliniek werkzaam waren, mishandeld.
De rechtbank vindt dit ernstige feiten en neemt het verdachte kwalijk dat hij zich kennelijk niet heeft bekommerd om het gevaar waaraan hij anderen heeft blootgesteld en evenmin om de gevoelens van angst en onveiligheid die zijn handelen bij zowel de bewoners als de medewerkers van de kliniek teweeg heeft gebracht.
De rechtbank houdt er in strafverzwarende zin rekening mee dat de mishandelingen hebben plaatsgevonden jegens professionele hulpverleners binnen de setting van een aan verdachte opgelegde TBS-maatregel. Anderzijds weegt de rechtbank in de strafoplegging ook mee dat het handelen van verdachte voor hem tot gevolg heeft gehad dat de verloven in het kader van zijn TBS-traject gedurende langere tijd zijn ingetrokken.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van een uittreksel justitiële documentatie van 6 maart 2019 waaruit volgt dat verdachte laatstelijk is veroordeeld bij voornoemd vonnis van de rechtbank Dordrecht van 29 november 2012. Gelet op het tijdsverloop sinds het wijzen van dit vonnis, heeft de rechtbank deze (en eerdere) veroordeling(en) van verdachte buiten beschouwing gelaten bij het bepalen van de op te leggen straf.
De straf
Gelet op de aard en de ernst van de feiten acht de rechtbank het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden passend en geboden. De ernst van de feiten maakt dat toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en het opleggen van een geldboete niet aan de orde zijn. Gelet op het feit dat verdachte thans op grond van een TBS-maatregel in de kliniek verblijft, behoort het opleggen van een taakstraf ook niet tot de mogelijkheden. De rechtbank zal de gevangenisstraf geheel voorwaardelijk aan verdachte opleggen. De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt van de officier van justitie dat het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf niet reëel is, nu deze voorwaardelijke straf pas in zal gaan op het moment dat een voorwaardelijke beëindiging van de TBS-maatregel aan de orde zal zijn. De rechtbank overweegt dat de wet haar slechts een beperkt aantal mogelijkheden biedt tot strafoplegging. De rechtbank acht het, gelet op de problematiek van verdachte, niet wenselijk dat het lopende TBS-traject wordt onderbroken door het uitzitten van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Er wordt op dit moment gewerkt naar een overplaatsing naar de kliniek De Voorde en noch verdachte noch de samenleving als geheel is ermee gebaat dat de voortgang van dit traject door een gevangenisstraf wordt verstoord. De rechtbank wil met een voorwaardelijk gevangenisstraf benadrukken dat het ondergaan van een TBS-maatregel op geen enkele manier een vrijbrief is om normoverschrijdend gedrag te vertonen.
Alles overwegend zal de rechtbank aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden opleggen.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 157 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 primair, 2 en 3 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 primair, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
6 maanden;
- bepaalt dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.E.M. Kranenbroek, voorzitter, mrs. K.J. Veenstra en
M. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.A.L. van Dreumel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 mei 2019.
Mrs. K.J. Veenstra, M. Hoekstra en R.A.L. van Dreumel zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de gewijzigde tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
Primair
Hij op of omstreeks 3 januari 2019 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht in kamer 6 op de afdeling [afdeling] in FPC de Oostvaarderskliniek, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk met een aansteker een hemd en/of een t-shirt en/of beddengoed en/of een matras en/of (een) brandbare stof(fen) aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met kleding en/of beddengoed en/of een matras en/of met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die kleding en/of dat beddengoed en/of die matras en/of die (een) brandbare stof(fen) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die kamer en de belendende kamers en de inventaris in die kamers, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor bewoners/patiënten en werknemers/aanwezige personen in die kliniek, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was;
Subsidiair
Hij op of omstreeks 3 januari 2019 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk beddengoed en/of een matras, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan FPC de Oostvaarderskliniek, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
2.
Hij op of omstreeks 18 december 2018 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk [slachtoffer 1] , werkzaam als sociotherapeut op de afdeling [afdeling] in FPC de Oostvaarderskliniek, heeft mishandeld door hete koffie in het gezicht van voornoemde [slachtoffer 1] te gooien, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden en/of waardoor die [slachtoffer 1] een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam is teweeggebracht;
3.
Hij op of omstreeks 24 oktober 2018 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk [slachtoffer 2] , werkzaam als sociotherapeut op afdeling [afdeling] I, FPC de Oostvaarderskliniek, heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 2] onverhoeds te slaan in/op haar gezicht, althans tegen haar lichaam, waardoor voornoemde [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte relaas proces-verbaal genummerd PL0900-2019003204 en PL0900-2019019842, opgemaakt door [verbalisant 1] , hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland, en gesloten 21 januari 2019, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 83.
2.Pagina 8.
3.Pagina 29.
4.Pagina 9.
5.Pagina’s 24 en 25.
6.Pagina 20.