ECLI:NL:RBMNE:2019:2013

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 mei 2019
Publicatiedatum
7 mei 2019
Zaaknummer
UTR 18/2746
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake disciplinair ontslag van ambtenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 mei 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over het disciplinair ontslag van eiseres, die werkzaam was bij de Minister van Veiligheid en Justitie. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van de verweerder, waarin haar onvoorwaardelijk ontslag werd opgelegd op basis van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR). De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende had gemotiveerd waarom het bestreden besluit onjuist was. Tijdens de zitting op 15 april 2019 heeft de rechtbank eiseres de gelegenheid geboden om haar gronden aan te vullen, maar dit verzoek werd afgewezen wegens strijd met de goede procesorde. De rechtbank concludeerde dat de bijlagen die eiseres had overgelegd niet als motivering konden dienen voor haar beroep. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de motivering van het bestreden besluit voldoende was om stand te houden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/2746

uitspraak van de meervoudige kamer van 6 mei 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.A.C. Sietsma),
en

Minister van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. R.M. Koene).

Procesverloop

Bij besluit van 9 januari 2017 (primair besluit I) heeft verweerder aan eiseres op grond van artikel 81, eerste lid, aanhef en onder l, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd. In dit besluit staat dat verweerder met dit besluit overgaat tot het uitvoeren van de strafmaatregel zoals geformuleerd in zijn besluit van 12 augustus 2016.
Bij besluit van 7 maart 2017 (primair besluit II) heeft verweerder de loondoorbetaling aan eiseres op grond van artikel 38, eerste lid, aanhef en onder a, van het ARAR per direct beëindigd.
Bij besluit van 13 juni 2018 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Daarin staat dat verweerder met het primaire besluit I de eerder opgelegde disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag ten uitvoer heeft gelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is aan de zijde van verweerder verschenen de heer [A] .

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiseres was werkzaam bij verweerder in de functie van [functie van eiseres] . Verweerder heeft aan eiseres bij besluit van 12 augustus 2016 de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag met een proeftijd van drie jaar opgelegd. Het bezwaar van eiseres hiertegen heeft verweerder bij besluit van 28 november 2016 ongegrond verklaard. Eiseres heeft hier geen rechtsmiddel tegen aangewend.
Op 14 november 2016 heeft verweerder aan eiseres het voornemen kenbaar gemaakt aan haar de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag op te leggen. Eiseres heeft bij schrijven van 24 november 2016 haar zienswijze kenbaar gemaakt. Vervolgens heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals weergegeven onder het kopje Procesverloop.
2. Eiseres heeft in haar beroepschrift, door de rechtbank ontvangen op 19 juli 2018, aangegeven dat zij het niet eens is met het bestreden besluit en dat zij van mening is dat haar ontslag en het daaraan verbonden gevolg tot staking van haar bezoldiging gezien de omstandigheden van het geval niet op zijn plaats moeten worden geacht. Zij heeft de rechtbank verzocht een termijn te stellen om de gronden aan te vullen. De rechtbank heeft eiseres vervolgens bij brief van 31 juli 2018 in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na de datum van verzending van deze brief de gronden van het beroep mee te delen. Eiseres heeft niet binnen deze termijn gereageerd. Bij brief van 1 april 2019 heeft de gemachtigde van eiseres éénentwintig bijlagen naar de rechtbank toegezonden met de mededeling dat deze stukken naar de mening van eiseres van belang zijn voor haar zaak met het verzoek om hiervan kennis te nemen. De gemachtigde van eiseres heeft verder aangegeven dat verweerder zich op een onjuiste wijze en in strijd met de op haar rustende verplichting tot eiseres heeft verhouden. Er had op andere wijze tot een oplossing gekomen kunnen worden, maar verweerder heeft nadrukkelijk gekozen voor een verdere confrontatie. Dit past bij de bij verweerder aanwezige angstcultuur waarbinnen medewerkers waaronder eiseres op onjuiste wijze werden behandeld en bejegend.
3. De rechtbank is van oordeel dat eiseres met de gronden die onder 2 letterlijk en integraal zijn weergegeven, niet heeft gemotiveerd waarom het bestreden besluit onjuist is. Eiseres heeft slechts algemene stellingen geponeerd, maar zij heeft niet aangegeven waarom de overwegingen van verweerder in het bestreden besluit niet in stand kunnen blijven. Deze gronden van eiseres kunnen dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
Het verzoek ter zitting om eiseres ter zitting in de gelegenheid te stellen de gronden alsnog te motiveren, heeft de rechtbank wegens strijd met het beginsel van de goede procesorde afgewezen. Eiseres heeft immers eerder de gelegenheid van de rechtbank gekregen om de gronden van het beroep mee te delen, maar zij heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Ook heeft eiseres bij haar brief van 1 april 2019 haar gronden niet alsnog geconcretiseerd en gemotiveerd.
De (éénentwintig) bij de brief meegezonden bijlagen kunnen niet als motivering van haar zeer algemene gronden dienen. Eiseres heeft namelijk op geen enkele wijze meegedeeld ter toelichting of staving van welke stelling(en) ten behoeve van welke grond deze stukken zijn bedoeld en welk onderdeel daartoe van belang is. De rechtbank ziet daarom aanleiding om deze stukken op grond van artikel 8:32a van de Algemene wet bestuursrecht buiten beschouwing te laten.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de motivering van het bestreden besluit dat besluit kan dragen.
4. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep ongegrond is.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, voorzitter, en mr. M. Ramsaroep en mr. J. Woestenburg, leden, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.