ECLI:NL:RBMNE:2019:1821

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 maart 2019
Publicatiedatum
29 april 2019
Zaaknummer
16/204725-18; 16/659371-18 en 16/198112-18 (gev. ttz) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling, mishandeling en verboden wapenbezit met jeugddetentie en bijzondere voorwaarden

Op 5 maart 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1999, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot zware mishandeling, mishandeling en verboden wapenbezit. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De bijzondere voorwaarden omvatten een meldplicht, een klinische behandelverplichting, een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod, dat gecontroleerd zal worden door middel van elektronisch toezicht.

De zaak betreft incidenten die zich hebben voorgedaan op verschillende data, waarbij de verdachte op 15 oktober 2018 in Utrecht een poging tot zware mishandeling heeft gepleegd door het slachtoffer met een mes te steken. Daarnaast is de verdachte op 2 september 2017 in Nieuwegein schuldig bevonden aan mishandeling van hetzelfde slachtoffer. Op 7 oktober 2018 werd bij de verdachte een stroomstootwapen aangetroffen, wat leidde tot de aanklacht van verboden wapenbezit.

De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en getuigen zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat de poging tot moord niet bewezen kon worden, maar dat de poging tot zware mishandeling wel degelijk bewezen was. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een borderline persoonlijkheidsstoornis, en heeft besloten het jeugdstrafrecht toe te passen, ondanks dat de verdachte op het moment van de feiten meerderjarig was. De rechtbank heeft de impact van de feiten op het slachtoffer in overweging genomen en de ernst van de gepleegde feiten benadrukt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/204725-18; 16/659371-18 en 16/198112-18 (gev. ttz) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 5 maart 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1999] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd te P. I. Nieuwegein, de Liesbosch 100, 3439 LC te Nieuwgein.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 29 januari 2019 en 19 februari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.M.V.C. Fellinger en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. M.J. Lamers, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.
Tevens is de benadeelde partij [slachtoffer] ter terechtzitting verschenen, bijgestaan door mw. mr. M.A.J. Kubatsch, advocaat te Utrecht.
Daarnaast zijn mevr. H. van Dijk en dhr. H. Eser namens de William Schrikker Jeugdreclassering, en mevr. H. Wiebe van Reclassering Nederland, ter terechtzitting verschenen.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Onder parketnummer 16/204725-18
primair: zich op 15 oktober 2018 te Utrecht, schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord, dan wel een poging tot doodslag, door [slachtoffer] met een mes in de buikstreek en/of de arm te steken;
subsidiair: zich op 15 oktober 2018 te Utrecht, schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling, door [slachtoffer] met een mes in de buikstreek en/of de arm te steken;
meer subsidiair: zich op 15 oktober 2018 te Utrecht, schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling, door [slachtoffer] met een mes in de buikstreek en/of de arm te steken;
Onder parketnummer 16/659371-18
zich op 02 september 2017 te Nieuwegein, schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer] ;
Onder parketnummer 16/198112-18
zich op 7 oktober 2018 te Utrecht schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een stroomstootwapen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder primair ten laste gelegde poging tot moord, parketnummer 16/204725-18, en het ten laste gelegde onder parketnummers 16/659371-18 en 16/198112-18 wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair integrale vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde onder parketnummer 16/204725-18, wegens het ontbreken van overtuigend bewijs dat verdachte de dader is geweest doordat er geen letsel bij verdachte is geconstateerd, er geen wapens bij hem zijn gevonden en de telefoon van het slachtoffer ook niet bij hem is aangetroffen.
Ten aanzien van de primaire variant heeft de raadsman aangevoerd dat in casu geen sprake is van voorbedachte rade, nu in het procesdossier geen aanwijzingen zijn voor kalm beraad en rustig overleg. Uit de stukken volgen juist aanwijzingen voor een impulsieve handeling, die in een opwelling uit boosheid is gepleegd. De raadsman heeft verwezen naar jurisprudentie van de rechtbanken Amsterdam en Den Haag, waaruit volgt dat de handelingen gekwalificeerd moeten worden als een poging tot zware mishandeling en niet een poging tot doodslag. De raadsman heeft daarbij opgemerkt dat uit het procesdossier niet blijkt wat de grootte was van het mes. Voorts volgt uit de verklaring van aangeefster en twee getuigen dat er werd ingeslagen op aangeefster, wat aanwijzingen geeft voor het slaan met de boksbeugel waar het mes uit hing. Dit past ook bij het letsel van aangeefster, aangezien dit snijwonden zijn. Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde variant, zware mishandeling, heeft de raadsman aangevoerd dat dit niet bewezen kan worden, nu het letsel niet voldoet aan de wettelijke beschrijving hiervan.
Ten aanzien van de meer subsidiair ten laste gelegde variant heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde mishandeling onder parketnummer 16/659371-18, wegens primair het ontbreken van wettig bewijs en subsidiair wegens het ontbreken van overtuigend bewijs. Daartoe is aangevoerd dat de ‘unus testis, nullus testis’ regel geschonden wordt bij een bewezenverklaring doordat er naast de aangifte geen steunbewijs is in het procesdossier.
De raadsman heeft tot slot vrijspraak bepleit van het onder parketnummer 16/198112-18 ten laste gelegde, wegens het ontbreken van wetenschap van het stroomstootwapen bij zijn cliënt.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Onder parketnummer 16/204725-18
Vrijspraak primair en subsidiair
De rechtbank is, met de raadsman, van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden bewezen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte rade en zal hem daarom vrijspreken van de ten laste gelegde poging tot moord. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat verdachte zich gedurende enige tijd kalm en rustig heeft kunnen beraden en heeft gehandeld met een vooropgezet plan om aangeefster te doden. De enige aanwijzing dat verdachte met [slachtoffer] had afgesproken is daarvoor onvoldoende.
De rechtbank zal verdachte eveneens vrijspreken van de ten laste gelegde poging tot doodslag. Op basis van het dossier kan naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte opzet had, ook niet in voorwaardelijke zin, om [slachtoffer] van het leven te beroven. Daarnaast zijn er onvoldoende aanknopingspunten om te concluderen dat op grond van algemene ervaringsregels sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] . Daarvoor ontbreekt in het dossier informatie over de afmetingen van het mes. Bovendien bevat de geneeskundige verklaring omtrent het letsel bij aangeefster geen aanwijzingen dat de vitale organen zijn geraakt of konden worden geraakt.
De rechtbank zal verdachte eveneens vrijspreken van de onder subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling. Het letsel dat [slachtoffer] bij deze mishandeling heeft opgelopen kan niet gekwalificeerd worden als ‘zwaar lichamelijk letsel’ (zoals bedoeld in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht).
Meer subsidiair
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling heeft begaan op grond van de volgende bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen [1]
Verdachte heeft ter terechtzitting op 19 februari 2019 verklaard dat hij op 15 oktober 2018 met [slachtoffer] had afgesproken in Utrecht. Hij heeft samen met aangeefster gezeten op een bankje in park Transwijk. [2]
Op 15 oktober 2018 heeft aangeefster [slachtoffer] aangifte gedaan. Zij verklaart: [3]
‘Vanmiddag had ik met [verdachte] […] in Utrecht afgesproken. [4] Ik zag dat hij een zwarte boksbeugel met daaraan vast een mes had gepakt. […] Tijdens het wegrennen maakte ik een bocht naar rechts en toen voelde ik iets hards op mijn rechter bovenarm. Dat was het moment dat hij mij stak. […] Ik voelde dat hij me toen bij mijn haren vastpakte en mij naar beneden trok. Ik kwam toen met de rechterzijde van mijn hoofd tegen het muurtje aan. Dat deed pijn aan mijn hoofd. […] Hij trok toen met zijn linkerhand mij verder naar beneden. In zijn andere hand hield hij het mes nog vast. Hij trok me toen naar zich toe. Ik lag toen op mijn rug met mijn hoofd zo'n beetje in zijn schoot. […] Ik zag dat hij in zijn rechterhand die boksbeugel/mes vasthield en daarmee een hakkende neerwaartse beweging maakte naar mijn buik en mij daar stak. Het voelde heel raar. Ik voelde iets naar binnen gaan. […] Ik voelde dat hij me aan mijn linkerarm vastpakte en met zijn rechterhand waarin hij de boksbeugel nog had op de rechterkant van mijn gezicht sloeg. Dat voelde als een stomp, ik belandde in het gras op mijn hurken. Ik had pijn. […] Ik merkte dat ik bloedde.’ [5]
Uit de letselrapportage van 17 oktober 2018 betreffende aangeefster volgen de volgende letselbeschrijvingen:
- rechter wang: vage blauwe plek circa 5 bij 3 cm, bovenaan naast rechter oog 2
rozerode huidverkleuringen van enkele mms; onder het rechter oog klein huidwondje van 0,5 cm op rechter wang, waarover zwaluwstaartje; [6]
- hoog op de rug 8-tal rozerode onderhuidse verkleuringen, te duiden als
bloeduitstortingen, ter grootte van 0,5 cm; [7]
  • buik: ruim 2 cm lange dwarse scherprandige verwonding buikhuid, rechts van de navel, met twee hechtingen (soort: snijwond);
  • rechter arm: twee littekens laag op rechter arm, scherprandig, circa 2 cm lang, met hechtingen (soort: snijwond).
Getuige [getuige 1] heeft verklaard:
‘Op maandag 15 oktober 2018, […] fietste ik door […] Park Transwijk te Utrecht. […] Ik zag dat op een van deze bankjes een jongen en een meisje zaten. Ik zag dat zij naast elkaar
zaten. [9] Ik hoorde opeens het meisje heel hard schreeuwen. […] Vervolgens zag ik dat het meisje op de grond lag achter het bankje op het fiets/voetpad. Ik zag dat de jongen boven haar stond. Ik zag dat de jongen het meisje begon te slaan met zowel zijn linker - als rechterarm. Ik zag dat hij diverse malen uithaalde naar het meisje. […] Ik hoorde dat zij zei dat ze twee keer gestoken was door de jongen met een mes. Ik zag dat zij beide handen op een bebloede wond hield aan de rechterzijde van haar buik. […] Ik hoorde dat zij zei dat ze de jongen kende.’ [10]
Op 17 oktober 2018 is getuige [getuige 2] gehoord als getuige. Zij heeft verklaard:
‘ [getuige 2] verklaarde dat zij […] 15 oktober 2018 in de middag op de Livingstonelaan liep en
daar een Marokkaanse vrouw met een jong meisje zag wat op de grond zat. […] Vervolgens verklaarde [getuige 2] dat zij naar de vrouw en het meisje toe was gelopen en zag dat het meisje bloed aan haar handen had en vertelde te zijn gestoken. […] Op de vraag of [getuige 2] nog iets van het meisje heeft gehoord verklaarde zij ‘Ik hoorde dat het meisje tegen mij riep dat dit door haar ex was gedaan. Ik hoorde dat het meisje riep dat [verdachte] dit had gedaan.’ [11]
Bewijsoverweging
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling heeft begaan op grond van bovenstaande bewijsmiddelen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 15 oktober 2018 met aangeefster heeft afgesproken in Park Transwijk te Utrecht. De verdediging heeft vervolgens naar voren gebracht dat een ‘ [naam] uit Nieuwegein’ aangeefster zou hebben gestoken, wat ondersteund wordt door de verklaring van een getuige die aangeefster zou hebben horen zeggen dat [naam] haar gestoken heeft. De rechtbank constateert dat aangeefster dit weerspreekt en dit ook weersproken wordt door de verklaring van getuige [getuige 2] . De rechtbank constateert dat aangeefster en bovenstaande getuigen niet verklaren over een derde persoon bij het incident. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte met betrekking tot de derde persoon ongeloofwaardig is. Bovendien zijn er geen aanwijzingen in het dossier dat een ander dan verdachte het geweld heeft toegepast. Dat verdachte zelf van het voorval geen letsel heeft opgelopen, doet hier niet aan af, evenmin dat het wapen en de telefoon van aangeefster niet zijn aangetroffen bij verdachte.
Verdachte heeft met een mes of een ander scherp en puntig voorwerp eenmaal in de buik en eenmaal in de arm van [slachtoffer] met enige kracht gestoken, waarbij in ieder geval door de kleding van aangeefster heen is gestoken. Naar algemene ervaringsregels is de kans aanmerkelijk dat iemand als gevolg van dergelijk geweld zwaar lichamelijk letsel oploopt. De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte naar haar uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht is op en geschikt is voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg ook welbewust heeft aanvaard.
Onder parketnummer 16/659371-18
Bewijsmiddelen [12]
Verdachte heeft ter terechtzitting op 19 februari 2019 verklaard dat hij op 2 september 2017 door de politie gebeld werd met de vraag waar aangeefster was. [13]
Op 15 september 2017 heeft aangeefster [slachtoffer] aangifte gedaan. Zij verklaart: [14]
‘Op […] 2 september 2017 […] ben ik […] weggegaan naar winkelcentrum Cityplaza. Ik had […] die dag afgesproken met [verdachte] in de parkeergarage […] in [woonplaats] . […]
Ik zag en voelde dat [verdachte] mij opeens bij mijn keel greep en met mijn achterhoofd tegen een paal duwde. Ik zag en voelde dat [verdachte] mij met zijn vuist op mijn rechteroog sloeg. Ik voelde vreselijke pijn aan mijn oog. Daarna zag en voelde ik dat [verdachte] mij op de vloer gooide. Daarna ging [verdachte] met zijn knie in mijn maagstreek zitten en sloeg mij opnieuw met zijn vuist op mijn armen. Opnieuw voelde ik erg veel pijn aan mijn beide armen. […] Op dat moment werd [verdachte] gebeld door de politie. Kennelijk had mijn vader mij bij de politie opgegeven als zijnde vermist. Ik hoorde dat [verdachte] tegen de politie zei ‘ze is niet bij mij, ik ben bij familie in [woonplaats] .’ […] Ik heb aan mijn vader niet gelijk verteld dat er was gebeurd en toen mijn vader de blauwe plekken zag had ik verteld dat ik tegen de kast gevallen was. [15] Verbalisant zag het volgende letsel bij aangever:
-Grote blauwe plek op linkerbovenarm van ongeveer 10 bij 2 centimeter.’ [16]
Uit de geneeskundige verklaring van 6 september 2017 betreffende aangeefster blijkt dat sprake is van uitwendig waargenomen letsel:
- heeft een blauwe plek, bloeduitstorting op linker bovenarm en een blauwe plek, bloeduitstorting, rond rechter oogkas. [17]
Getuige [getuige 3] heeft verklaard:
‘V: Wat kunt u vertellen over zaterdag 2 september 2017?
A: […] Ik belde de politie en zei dat [slachtoffer] niet naar huis gekomen was. Ik wilde haar als 'vermist' opgeven. [18] […] Het rechteroog van [slachtoffer] was blauw. […] Toen ik dat zag ging ik naar de kamer en zei tegen [slachtoffer] dat ze de waarheid moest vertellen.
Zij vertelde dat zij geslagen was door [verdachte] .’ [19]
Bewijsoverweging
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 2 september 2017 [slachtoffer] heeft mishandeld op grond van bovenstaande bewijsmiddelen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 2 september 2017 thuis was. Verdachte heeft eveneens verklaard dat hij gebeld werd door de politie op 2 september 2017.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij thuis was niet aannemelijk, nu aangeefster verklaard heeft dat verdachte in haar bijzijn gebeld werd door de politie en zij hier slechts wetenschap van kan hebben als verdachte daadwerkelijk in haar bijzijn was.
Onder parketnummer 16/198112-18
Bewijsmiddelen [20]
Verdachte heeft ter terechtzitting op 19 februari 2019 verklaard dat op 7 oktober 2018 een stroomstootwapen in zijn scooter is gevonden. [21]
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben als volgt verklaard:
‘Op zondag 07 oktober 2018, […] waren wij […] te Utrecht. […] Wij zagen dat er twee jonge jongens op de scooter zaten. […] Wij zagen het volgende: Bestuurder: - [verdachte] . [22] […] Hierop opende ik de buddysit en zag direct een stroomstootwapen liggen.’ [23]
Uit een geschrift van 8 oktober 2018 volgt dat het wapen een elektrisch stroomstootwapen is, categorie II sub 5, verboden onder artikel 26 lid 1 Wet Wapens en Munitie. [24] Met dit voorwerp kunnen personen door een elektrische stroomstoot weerloos worden gemaakt of pijn toegebracht. [25]
Bewijsoverweging
Nu de scooter van verdachte was en verdachte beschikte over de sleutels hiervan, had verdachte eveneens toegang tot de buddyseat van zijn scooter. Verdachte wordt rijdend op de scooter aangetroffen op 7 oktober 2018, wanneer vervolgens het stroomstootwapen in de buddyseat van de scooter van verdachte is aangetroffen. De rechtbank is daarmee van oordeel dat verdachte het stroomstootwapen, dat in de buddyseat is aangetroffen, in zijn bezit heeft gehad op 7 oktober 2018. Verdachte heeft verklaard dat hij de scooter aan ‘de gehele buurt’ uitleende en dus geen wetenschap had van het stroomstootwapen. De rechtbank gaat voorbij aan deze verklaring, nu deze onvoldoende specifiek is en verdachte niet wil of heeft kunnen verklaren aan wie deze scooter was uitgeleend. Daarmee acht de rechtbank het voorhanden hebben van het stroomstootwapen op 7 oktober 2018 bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Onder parketnummer 16/204725-18
op 15 oktober 2018 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk met een mes, althans met een scherp en puntig voorwerp eenmaal heeft gestoken in de buik en de arm, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Onder parketnummer 16/659371-18
op 02 september 2017 te Nieuwegein, opzettelijk mishandelend [slachtoffer]
- die [slachtoffer] bij haar keel heeft gepakt en vervolgens die [slachtoffer] met haar achterhoofd tegen een paal heeft geduwd en
- die [slachtoffer] met zijn vuist op haar oog en meermalen tegen haar armen heeft geslagen/gestompt en
- die [slachtoffer] op de grond heeft gegooid en vervolgens met zijn knie in de maagstreek van die [slachtoffer] is gaan zitten, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
Onder parketnummer 16/198112-18
op 7 oktober 2018 te Utrecht een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een stroomstootwapen, zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht voorhanden heeft gehad.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Onder parketnummer 16/204725-18
Meer subsidiair: poging tot zware mishandeling;
Onder parketnummer 16/659371-18
mishandeling;
Onder parketnummer 16/198112-18
opzettelijk handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd in onderhavige zaak van verdachte het minderjarigenstrafrecht toe te passen. De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een jeugddetentie van 500 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 316 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met als (bijzondere) voorwaarden een meldplicht, het houden aan alle aanwijzingen van de reclassering, een klinisch forensische plaatsing in een kliniek voor de duur van een jaar en een contact- en locatieverbod.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende aangevoerd. De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte slechts voor geringe feiten met politie en justitie in aanraking is geweest en de onderhavige feiten enig tijdsverloop hebben gehad. Daarnaast heeft de raadsman gevraagd om rekening te houden met de borderline persoonlijkheidsstoornis van verdachte en de feiten verminderd aan hem toe te rekenen. De raadsman heeft verzocht het minderjarigenstrafrecht toe te passen. Ten aanzien van het locatieverbod heeft de raadsman gevraagd om dit te specificeren. De verdediging heeft voorgesteld om een onvoorwaardelijke straf gelijk aan het voorarrest op te leggen en de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstige poging tot zware mishandeling door [slachtoffer] meermalen te steken met een mes. Verdachte heeft met aangeefster afgesproken in het park en wat begon als een normaal gesprek is uitgelopen op een nare aanval op aangeefster. Dit heeft een zeer angstige situatie voor aangeefster opgeleverd, die al eerder ook door verdachte is mishandeld. Blijkens de slachtofferverklaring die door het slachtoffer ter terechtzitting is afgelegd, heeft het feit - lichamelijk maar met name ook psychisch - een zeer grote impact op haar leven en haar dagelijks functioneren gehad. Verdachte wist wat hij had gedaan, maar is weggelopen. Ter terechtzitting heeft hij geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. Zoals de psycholoog rapporteert is het opvallend en zeer zorgelijk dat verdachte geen enkele mededogen of empathie toont in de richting van het slachtoffer en verdachte juist zichzelf ziet als slachtoffer. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan verboden wapenbezit, door met een stroomstootwapen in zijn scooter rond te rijden.
Wat betreft de persoon van verdachte overweegt de rechtbank als volgt.
Uit een de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 februari 2019 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
In het dossier bevindt zich een Pro Justitia-rapportage van 2 januari 2019, opgesteld door mevr. A. I. de Zwart, GZ-psycholoog. Hieruit volgt dat bij betrokkene sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een borderline persoonlijkheidsstoornis. Deze stoornis heeft een rol gespeeld ten tijde van het ten laste gelegde en de psycholoog adviseert dan ook om betrokkene het in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank zal dit meewegen in strafmatigende zin.
In de Pro Justitia-rapportage wordt vervolgens geadviseerd tot toepassing van het minderjarigenstrafrecht nu verdachte op het cluster van handelingsvaardigheden in het contact overkomt als niet verstandelijk beperkt, maar wel wat (emotioneel) onrijp. De psycholoog twijfelt of verdachte zijn gedrag afdoende kan organiseren en risico’s van zijn handelen goed kan inschatten.
Ten tijde van het plegen van het feit onder parketnummer16/659371-18 was verdachte minderjarig. Verdachte was ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten onder parketnummer 16/198112-18 en 16/204725-18 18 jaar oud. Ten aanzien van de vraag of voor deze feiten het volwassenenstrafrecht of het jeugdstrafrecht dient te worden toegepast, overweegt de rechtbank als volgt. In beginsel wordt ten aanzien van meerderjarige daders het volwassenenstrafrecht toegepast. De rechtbank kan echter op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht, indien zij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, het sanctierecht voor jeugdigen toepassen bij een verdachte die ouder is dan 18 jaar en niet ouder is dan 23 jaar. Nu uit de rapportage naar voren komt dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en verdachte wat onrijp overkomt, ziet de rechtbank aanleiding het jeugdstrafrecht toe te passen.
De psycholoog schat de kans op gewelddadige recidive in op hoog en acht het noodzakelijk dat verdachte behandeling krijgt. Gezien de sterk zorgmijdende houding van verdachte, het gebrek aan steunend en/of stimulerend netwerk en gezien zijn actuele lijdensdruk/toestandsbeeld acht de psycholoog een ambulante behandeling niet wenselijk. Verdachte dient allereerst behandeld te worden binnen een klinische behandelsetting, waar zijn actuele lijdensdruk meteen aandacht kan krijgen en vermindert, eventueel medicamenteus. De behandeling zal zich daarnaast moeten richten op het vergroten
van inzichten in de dynamiek die speelt in zijn (intieme) relaties, en dat er mogelijk een
relatie bestaat met zijn eigen chronisch verwaarlozende opvoedsituatie als kind. Vervolgens is het van groot belang dat betrokkene leert om grip te krijgen op zijn affecten en impulsen ten aanzien van frustratie en oplopende stress. Het is belangrijk dat hij alternatief gedrag en copingstrategieën aanleert bij frustratie en conflict. Vanuit de leefomstandigheden bezien zal er gewerkt moeten worden aan het starten van zijn opleiding, het vinden en behouden van betaald werk en het opbouwen van sociaal netwerk dat hem steunt in het maken van juiste keuzes.
In het dossier bevindt zich een reclasseringsadvies van 7 februari 2019, opgesteld door mevr. A.C. van der Hor, wat ter zitting is toegelicht. De reclassering acht een klinisch traject met een bepaald veiligheidsniveau noodzakelijk voor verdachte, maar komt tot de conclusie dat het jeugdstrafrecht geen passende klinische behandeling voor de specifieke problematiek van verdachte kan bieden. De reclassering adviseert dan ook de klinische behandeling, en daarbij het reclasseringstoezicht, uit te laten voeren via het meerderjarigenstrafrecht. De reclassering adviseert daarnaast een contactverbod met het slachtoffer.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt en de rechtbank van oordeel is dat de door de rechtbank op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank benadrukt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige feiten. Alles afwegende acht de rechtbank een jeugddetentie voor de duur van tien maanden met aftrek van voorarrest overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan een gedeelte van vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren passend en geboden. Ter voorkoming van recidive en ten gunste van de ontwikkeling van verdachte acht de rechtbank oplegging van bijzondere voorwaarden noodzakelijk. Aan het voorwaardelijke deel zal de rechtbank de volgende bijzondere voorwaarden verbinden: een meldplicht, een klinische behandelverplichting, een contactverbod met aangeefster en een locatieverbod. Het locatieverbod zal gecontroleerd worden door middel van een elektronisch toezicht voor de duur van zes maanden. De maximale duur van de klinische behandeling zal de rechtbank bepalen op 12 maanden. De rechtbank zal het toezicht opdragen aan de volwassenenreclassering. De rechtbank zal deze voorgaande bijzondere voorwaarden op grond van artikel 77za Wetboek van Strafrecht dadelijk uitvoerbaar verklaren nu, gelet op de onderhavige feiten en het strafblad van verdachte, er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar
veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert onder parketnummer 16/204725-18 een bedrag van € 5.975,90 (€ 5.000,- immateriële schade en
€ 975,90 materiële schade) en onder parketnummer 16/659371-18 een bedrag van € 250,- (immateriële schade), ten gevolge van de aan verdachte ten laste gelegde feiten.
9.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering geheel toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade onder parketnummer 16/204725-18 (een bedrag van € 5.000,-) heeft de raadsman gevraagd om deze te matigen. Ten aanzien van de gevorderde materiële schade onder parketnummer 16/204725-18 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor de post reiskosten. Ten aanzien van de posten: Pretty Woman, telefoon, taxi van ziekenhuis naar huis, broek, schoenen en tasje heeft de raadsman verzocht om deze posten niet ontvankelijk te verklaren. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade onder parketnummer 16/659371-18 (een bedrag van € 250,-) heeft de raadsman verzocht deze niet ontvankelijk te verklaren wegens het ontbreken van een onderbouwing.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
Onder parketnummer 16/204725-18
Materiële schadepost reiskosten, dagopname ziekenhuis en kleding
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De schade voor zover die betrekking heeft op de schadepost reiskosten (€ 35,88), dagopname ziekenhuis (€ 30,-) en kleding (€ 104,90) ter hoogte van in totaal € 170,78 komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 170,78 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 15 oktober 2018 tot de dag van volledige betaling.
Materiële schadepost Pretty Woman
De rechtbank zal schadepost Pretty Woman matigen nu het gehele schadebedrag onvoldoende causaal verband heeft met het bewezen verklaarde feit en zal de schade toewijzen tot een bedrag van € 130,- te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 15 oktober 2018 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Materiële schadepost mobiele telefoon en taxi van ziekenhuis naar huis
De rechtbank zal de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering ten aanzien van de schadeposten mobiele telefoon (€ 500,00) en taxi van ziekenhuis naar huis (€ 42,00) nu deze schade onvoldoende onderbouwd is. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat het bewezen verklaarde feit impact heeft gehad op de benadeelde partij. Deze immateriële schade staat in zodanig verband met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. Met de raadsman is de rechtbank echter van oordeel dat het gevorderde bedrag aan immateriële schade te hoog is. De rechtbank schat de geleden immateriële schade van de benadeelde partij naar redelijkheid en billijkheid op € 2.000,-. De rechtbank acht de vordering tot dat bedrag gegrond en voor toewijzing vatbaar. De rechtbank beveelt dit bedrag te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 15 oktober 2018 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van (€ 170,78 + € 130,- + € 2.000,- =) € 2.300,78, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 15 oktober 2018 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 30 dagen jeugddetentie, waarbij toepassing van de jeugddetentie de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Onder parketnummer 16/659371-18
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat het bewezen verklaarde feit impact heeft gehad op de benadeelde partij. Deze immateriële schade staat in zodanig verband met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 250,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 2 september 2017 tot de dag van volledige betaling.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 250,- te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 2 september 2017 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 5 dagen jeugddetentie, waarbij toepassing van de jeugddetentie de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 36f, 45, 77c, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 77za, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 55 van de Wet wapens en munitie;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 16/204725-18 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 16/204725-18 meer subsidiair, en het onder 16/659371-18 en 16/198112-18 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentie van 10 (tien) maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de jeugddetentie een gedeelte van
4 (vier) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van
3 (drie) jarenvast;
- stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
* zich binnen drie dagen na zijn invrijheidstelling zal melden bij Reclassering Nederland, op het volgende adres Vivaldiplantsoen 200, 3533 JE te Utrecht, en zich zal blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zich zal laten opnemen in een forensisch, klinische kliniek, te bepalen door de reclassering, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die in het kader van de behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling aan verdachte zullen worden gegeven. De opname duurt 12 maanden of zoveel korter als de leiding van de zorginstelling in overleg met de reclassering dit wenselijk acht;
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met mevrouw [slachtoffer] , geboren op [2001] , zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden in de directe nabijheid van de woning van mevrouw [slachtoffer] aan de [adres] , [woonplaats] en niet in de directe omgeving van de school van mevrouw [slachtoffer] aan de [adres] , [woonplaats] , en niet in de directe omgeving van Cityplaza, [adres] , [woonplaats] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- waarbij de verdachte zich gedurende de eerste zes maanden na zijn klinische behandeling onder elektronisch toezicht zal stellen ter nakoming van hiervoor genoemde locatieverbod;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- verklaart deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf;
Onder parketnummer 16/204725-18
Benadeelde partij [slachtoffer]
- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 2.300,78;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, vanaf 15 oktober 2018 tot de dag van volledige betaling;
- verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 2.300,78 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2018 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 30 dagen jeugddetentie;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Onder parketnummer 16/659371-18
Benadeelde partij [slachtoffer]
- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 250,00;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, vanaf 2 september 2017 tot de dag van volledige betaling;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 250,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 september 2017 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 5 dagen jeugddetentie;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. van den Boogaard, voorzitter, tevens kinderrechter, mrs. E.J. van Rijssen, kinderrechter, en C.S.K. Fung Fen Chung, rechter, in tegenwoordigheid van mr. F.H. Batavier, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 maart 2019.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan [verdachte] is ten laste gelegd dat:
Onder parketnummer 16/204725-18
hij, op of omstreeks 15 oktober 2018, te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm
beraad en rustig overleg, voornoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de buik(streek) en/of de arm, althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 15 oktober 2018, te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer steekwonden in de buik(streek) en/of de arm, althans het lichaam, heeft toegebracht, door opzettelijk voornoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de buik(streek) en/of de arm, althans het lichaam te steken;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 15 oktober 2018, te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk met een mes, althans met een scherp
en/of puntig voorwerp meermalen, althans eenmaal heeft gestoken in de buik(streek) en/of de arm, althans het lichaam van die [slachtoffer] , zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
Onder parketnummer 16/659371-18
hij op of omstreeks 02 september 2017 te Nieuwegein, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer]
- die [slachtoffer] bij haar keel heeft gepakt en/of (vervolgens) die [slachtoffer] met haar (achter)hoofd tegen een paal heeft geduwd en/of
- die [slachtoffer] met zijn vuist op haar oog en/of (meermalen) tegen haar arm(en) heeft geslagen/gestompt en/of
- die [slachtoffer] op de grond heeft gegooid en/of (vervolgens) met zijn knie in de maagstreek van die [slachtoffer] is gaan zitten, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en / of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Onder parketnummer 16/198112-18
hij op of omstreeks 7 oktober 2018 te Utrecht een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een stroomstootwapen, zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 1 februari 2019, genummerd PL0900-2018297686, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 273. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 19 februari 2019.
3.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 16 oktober 2018, p. 51.
4.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 16 oktober 2018, p. 52.
5.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 16 oktober 2018, p. 53.
6.Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring opgesteld door F. Woonink, forensisch arts KNMG, GGD regio Utrecht van 17 oktober 2018, p. 127.
7.Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring opgesteld door F. Woonink, forensisch arts KNMG, GGD regio Utrecht van 17 oktober 2018, p. 128.
8.Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring opgesteld door F. Woonink, forensisch arts KNMG, GGD regio Utrecht van 17 oktober 2018, p. 129.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 15 oktober 2018, p. 23.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 15 oktober 2018, p. 24.
11.Proces-verbaal van bevindingen van 17 oktober 2018, p. 38.
12.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 4 mei 2018, genummerd BVH PL0900- 2017287208/2017275023/2017161571, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 66. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
13.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 19 februari 2019.
14.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 15 september 2017, p. 15.
15.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 15 september 2017, p. 16.
16.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 15 september 2017, p. 17.
17.Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring opgesteld door Huisartsenpraktijk [huisartsenpraktijk] , [woonplaats] , p. 56.
18.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , van 15 januari 2018, p. 51.
19.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , van 15 januari 2018, p. 52.
20.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 9 oktober 2018, genummerd PL0900-2018290557, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 73. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
21.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 19 februari 2019.
22.Proces-verbaal van bevindingen van 7 oktober 2018, p. 12.
23.Proces-verbaal van bevindingen van 7 oktober 2018, p. 13.
24.Een geschrift van 8 oktober 2018, p. 32.
25.Een geschrift van 8 oktober 2018, p. 33.