ECLI:NL:RBMNE:2019:1741

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 april 2019
Publicatiedatum
24 april 2019
Zaaknummer
16/660208-17 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van vier verdachten voor ontvoering en afpersing met geweld

Op 24 april 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen vier verdachten die betrokken waren bij de ontvoering en afpersing van een man op 15 november 2017. De rechtbank heeft vastgesteld dat het slachtoffer, terwijl hij aan het werk was in zijn loods in Soest, werd benaderd door twee mannen. De 34-jarige man stak het slachtoffer in de nek met een stanleymes en dwong hem in zijn eigen auto te stappen. De verdachten hebben het slachtoffer vervolgens naar een woning in Hilversum gebracht, waar hij werd mishandeld en met een vuurwapen werd bedreigd om hem te dwingen geld af te geven. Na enkele uren werd het slachtoffer vrijgelaten, maar hij moest toezeggen elke maand minimaal duizend euro te betalen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer geloofwaardig waren en dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachten. De rechtbank legde zwaardere straffen op dan geëist door de officier van justitie, met uitzondering van de vrouwelijke verdachte, die een lagere straf kreeg. De 34-jarige man werd veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf, de 38-jarige man tot drie jaar, de 39-jarige man tot twee jaar en de 48-jarige vrouw tot twee jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/660208-17 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 24 april 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1984] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven te [woonplaats] , [adres] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Nieuwegein te Nieuwegein.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 14 maart 2018, 29 maart 2018, 6 juni 2018, 22 augustus 2018,
14 november 2018, 23 januari 2019 en 28 maart 2019. Op laatstgenoemde datum vond de inhoudelijke behandeling plaats. Op 10 april 2019 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.M.C.V. Fellinger en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. Y. Moszkowicz, advocaat te Utrecht, alsmede mr. C.H. Dijkstra, advocaat te Amersfoort, namens de benadeelde partij [slachtoffer] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1.
primair
op 15 november 2017 in Soest heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven, door met een stanleymes in de nek van [slachtoffer] te steken;
subsidiair
op 15 november 2017 in Soest [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door [slachtoffer] met een stanleymes te steken;
meer subsidiair
op 15 november 2017 in Soest heeft geprobeerd om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door [slachtoffer] met een stanleymes in zijn nek te steken;
2.
op 15 november 2017 in Soest en/of Hilversum in vereniging [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd (gehouden);
3.
op 15 november 2017 in Soest en/of Hilversum in vereniging [slachtoffer] heeft geprobeerd af te persen;
4.
op 28 november 2017 in Hilversum een stroomstootwapen voorhanden heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair, 2 en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het aandeel van verdachte met betrekking tot de poging tot afpersing niet wettig en overtuigend te bewijzen is, zodat verdachte van het onder 3 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en heeft daartoe onder meer het volgende aangevoerd.
Primair moet verdachte worden vrijgesproken wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. De enkelvoudige fotoconfrontatie kan niet tot het bewijs dienen. Het signalement dat aangever heeft gegeven is van een Marokkaan, terwijl verdachte van Turkse afkomst is. Dat de telefoon van verdachte in de buurt van het misdrijf kan worden geplaatst, betekent niet dat verdachte daar geweest is. Subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde bepleit dat geen sprake is van poging doodslag, gelet op de keuze van het wapen (een stanleymes) en de plek waar de verwonding is aangebracht (de nek). Meer subsidiair heeft de raadsman bepleit dat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman zich subsidiair op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat zijn opzet gericht was op het bedreigen van het slachtoffer, zodat zijn opzet ten aanzien van de wederrechtelijke vrijheidsberoving ontbrak. Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde heeft de raadsman een beroep gedaan op afwezigheid van alle schuld, hetgeen onder rubriek 7 (strafbaarheid van verdachte) zal worden besproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Ten aanzien van feit 1, 2 en 3
Aangever [slachtoffer] (hierna ook wel: [slachtoffer] ) heeft aangifte gedaan en heeft onder meer het volgende verklaard: op 15 november 2017 omstreeks 16.00 uur was ik bij mijn loods. De loods staat aan de [adres] in [woonplaats] . Ik zag [medeverdachte 1] en een Marokkaan of Turk naar mij toe lopen. Die Marokkaan stak gelijk in mijn nek. Hij deed dit met een stanleymes. Ik voelde gelijk bloed stromen. Ik hoorde dat die Marokkaan zei dat ik mijn telefoon moest pakken. Ik pakte mijn mobiel, hij pakte mijn mobiel over en ik zag dat hij hem uit deed. Ik moest in mijn bus stappen. Ik hoorde ze zeggen dat ik mee moest werken en mij rustig moest houden. Anders zouden ze mij leksteken, zeiden [medeverdachte 1] en de Marokkaan. Tijdens de rit hoorde ik dat [medeverdachte 1] door zijn mobiel tegen iemand zei dat het pakketje onderweg was. Ik zag dat we de Röntgenstraat in Hilversum inreden. Ik moest uitstappen. [medeverdachte 2] kwam aan de deur en deed de deur open. De Marokkaan zei: “hier is je pakketje”. [medeverdachte 2] zei: “Zie je wel, dat we je kunnen pakken”. [medeverdachte 1] , de Marokkaan en ik zijn naar binnengegaan. [medeverdachte 3] lag in een bed in de woonkamer. [medeverdachte 2] was er de gehele tijd bij. [medeverdachte 3] stond op en sloeg mij met zijn pet in mijn gezicht. Hierna gaf hij mij een stomp in mijn gezicht. [medeverdachte 3] zei dat ik
€ 80.000,- moest betalen. [medeverdachte 2] zat alleen maar te blèren dat ik moest betalen. [medeverdachte 4] kwam ineens de woonkamer in en die zei dat ik geld moest regelen. [medeverdachte 1] en de Marokkaan stonden buiten voor de deur. [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zaten dreigend tegen mij te doen. [medeverdachte 3] zette een wapen op mijn hoofd. [medeverdachte 3] zei: “Je moet betalen, anders schiet ik een kogel door je kop.” en “Ik schiet echt, ik schiet echt.” Ik zei toen: “Ik betaal wel.” We hebben gepraat over hoe we het gingen oplossen. Ik zou elke maand in een envelop geld in de brievenbus doen. Minimaal € 1.000,-, maar het liefst meer. [medeverdachte 2] zei dat ik de spullen die ik had maar moest verkopen en ook aan hen geven. [medeverdachte 2] is echt de spil in dit alles. Ik heb daar denk ik anderhalf uur gezeten. [medeverdachte 4] zei op een gegeven moment dat ik weg mocht. [medeverdachte 4] was bij mij ingestapt en zat naast mij op de passagiersstoel. [medeverdachte 4] zei in de auto nog dat ik gewoon moest betalen en als ik de politie er bij zou halen, ik en mijn gezin niet meer veilig zouden zijn. [2]
De geneeskundige verklaring van de afdeling Chirurgie van het Tergooi Ziekenhuis met betrekking tot aangever [slachtoffer] vermeldt onder meer het volgende: Hals snijwond, 3cm lang
1 cm diep. [3]
Getuige [getuige 1] , zzp’er en werkzaam in de loods waar ook aangever [slachtoffer] een bedrijf heeft, heeft ten aanzien van de gebeurtenissen op 15 november 2017 onder meer het volgende verklaard: Op woensdag 15 november 2017 omstreeks 17.00 uur kwam ik aan bij de loods. Ik zag dat de lichten bij de loods aan waren en dat de grote roldeur helemaal op stond. Normaal staat de roldeur nooit helemaal open. Ook zag ik geen auto staan en dat vond ik raar. Normaal staat de gele bestelbus van [slachtoffer] er altijd. (…) Ongeveer een uur later zag ik de bus van [slachtoffer] aan komen rijden. Ik zag dat [slachtoffer] in de bus zat. Hij kwam uit de auto met een heel geschrokken gezicht, meteen liet hij de snee in zijn nek zien. Ik zag een diepe wond aan de linkerkant van zijn hals. Ik zag ook dat hij onder het bloed zat. Ik hoorde dat [slachtoffer] vertelde dat hij ontvoerd was en mishandeld. Ik hoorde ook dat hij nu iedere week of maand geld moest brengen aan [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en aan [medeverdachte 4] . Volgens mij 1000 euro per week of per maand. [4]
Uit de aangifte van [slachtoffer] volgt dat [medeverdachte 4] tijdens het incident op de Röntgenstraat een foto van [slachtoffer] had gemaakt. Op de telefoon die [medeverdachte 4] in gebruik had [5] is een foto van [slachtoffer] aangetroffen. De foto is genomen op 15 november 2017 om 17.17 uur. [6] De rechtbank stelt vast dat op de foto te zien is dat [slachtoffer] zijn hand bij zijn nek houdt en dat het nabij die plek op de nek/hals roodgekleurd is. [7]
Het voertuig van aangever is op sporen onderzocht en op de gordelgesp van de bijrijdersstoel werd bloed aangetroffen. [8]
Op de camerabeelden van een bedrijf gelegen naast de loods van aangever [slachtoffer] is te zien dat op 15 november 2017 twee personen het bedrijventerrein van [slachtoffer] oplopen en in de richting van de loods van [slachtoffer] lopen. Na ongeveer 30 seconden is te zien dat de gele Volkswagen Transporter van aangever [slachtoffer] het terrein afrijdt. [9]
Bevindingen ten aanzien van [medeverdachte 1]
[slachtoffer] verklaarde in zijn aangifte dat hij [medeverdachte 1] gelijk herkende als één van die mannen die hem bij zijn loods hadden meegenomen. [10] [slachtoffer] had later op Facebook gezocht en wist zeker dat de [medeverdachte 1] die bij de vrijheidsberoving betrokken was [medeverdachte 1] was. [11]
Onder [medeverdachte 1] werd een telefoon in beslag genomen met telefoonnummer [telefoonnummer] . Uit de historische verkeersgegevens van dit telefoonnummer is onder meer het volgende gebleken: op 15 november 2017 te 16:02 uur werd de telefoon van [medeverdachte 1] gebeld door de telefoon van [medeverdachte 4] . De telefoon van [medeverdachte 1] straalt op dat moment een zendmast aan op de
[adres] in [woonplaats] . De loods van [slachtoffer] en de zendmast liggen dicht bij elkaar. In de periode van 9 november 2017 tot en met 16 november 2017 is tussen de telefoon van [medeverdachte 1] en de telefoon van [medeverdachte 4] 20 keer telefonisch contact geweest. In dezelfde periode is tussen de telefoon van [medeverdachte 1] en de telefoon van [verdachte] 15 keer telefonisch contact geweest. [12]
Bevindingen ten aanzien van [verdachte]
Aangever [slachtoffer] heeft [verdachte] op Facebook herkend als degene die betrokken zou zijn geweest bij de wederrechtelijke vrijheidsberoving. [13] De politie heeft de foto van Facebook bestudeerd en geconcludeerd dat deze persoon betreft: [verdachte] , geboren op [1984] in [geboorteplaats] . [14]
Bij de aanhouding van [verdachte] werd in zijn slaapkamer op het nachtkastje een mobiele telefoon aangetroffen en in beslag genomen. De mobiele telefoon was voorzien van de telefoonnummers [telefoonnummer] en [telefoonnummer] . Uit de historische verkeersgegevens van deze telefoonnummers is onder meer het volgende gebleken: de telefoon van [verdachte] heeft veelvuldig telefonisch contact gehad met [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] . Op 15 november 2017 te 16:10 uur en 16:11 uur werd de telefoon van [verdachte] twee keer gebeld door de telefoon van [medeverdachte 4] . Blijkens de zendmastinformatie bevond de telefoon van [verdachte] zich op dat moment in de omgeving IJssellaan / Zandheuvelweg in Baarn. Bij een volgend telefoongesprek straalde de telefoon van [verdachte] een zendmast aan in Hilversum. De gemeente Baarn is gelegen halverwege tussen Soest en Hilversum. [15]
Op 1 december 2017 vond een telefoongesprek plaats tussen [medeverdachte 4] (vanuit de Penitentiaire Inrichting) en de telefoon van [medeverdachte 2] . [16] Het gesprek gaat er onder meer over dat volgens [medeverdachte 4] die Turk [slachtoffer] had neergestoken. [17]
Bevindingen ten aanzien van [medeverdachte 4]
Op de camerabeelden van Secure Works is te zien dat er op 15 november 2017 om 15:44 uur een Mercedes voorzien van het kenteken [kenteken] reed over de Nieuwegracht te Soest, komende uit de richting van de rotonde en gaande in de richting van het bedrijventerrein op de [locatie] . De loods van [slachtoffer] staat aan de [adres] te [woonplaats] . [18] Het voornoemde voertuig stond op naam van [medeverdachte 3] . Verder is op de beelden te zien dat de voornoemde Mercedes op 15 november 2017 om 16.02 uur, in tegengestelde richting over de Nieuwegracht wegreed in de richting van de rotonde en daar linksaf sloeg. Dat is twee minuten nadat op de beelden te zien was dat het voertuig van [slachtoffer] , de gele Volkswagen Transporter, daar reed. [19]
De telefoon van [medeverdachte 4] , van het merk Samsung, werd op 16 november 2017 in de slaapkamer van [medeverdachte 4] , zichtbaar op de kast, aangetroffen en in beslag genomen. [20] De telefoon was voorzien van het telefoonnummer [telefoonnummer] . [21] [medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij een telefoon heeft, van het merk Samsung. [22] [medeverdachte 4] heeft verklaard dat zijn vader geen telefoon heeft. [23]
Uit de historische verkeersgegeven van dit telefoonnummer is onder meer het volgende gebleken: op 15 november 2017 te 16:02 uur wordt met de telefoon van [medeverdachte 4] naar [medeverdachte 1] gebeld. Tijdens dit telefoongesprek straalt de telefoon van [medeverdachte 4] aan op de Koningsweg te Soest. Dit is dichtbij de [adres] te [woonplaats] . Om 16:10 uur belt de telefoon van [medeverdachte 4] naar de telefoon van [verdachte] . Op dat moment straalt de telefoon van [medeverdachte 4] een zendmast aan op de Hilversumsestraatweg in Baarn. Bij de telefoongesprekken die daarna plaatsvinden die dag worden steeds zendmasten in de gemeente Hilversum aangestraald. [24]
Op 30 november 2017 om 15.25.42 uur vond een telefoongesprek plaats tussen [medeverdachte 4] (vanuit de Penitentiaire Inrichting) en een onbekende vrouw op de telefoon van [medeverdachte 2] . Het gesprek gaat erover dat [medeverdachte 4] blij is dat die andere gast is opgepakt. Hij weet ook wie het is en het is een maatje van hem. Hij heeft ook die wond aangebracht. [medeverdachte 4] vindt dat hij nu vrij gelaten moet worden, omdat ze de dader hebben opgepakt. Het was hem nu duidelijk dat [medeverdachte 1] hem had opgehaald. [25]
Bevindingen ten aanzien van [medeverdachte 2]
Bij het onderzoek naar de telefoon met telefoonnummer [telefoonnummer] (imeinummer [imeinummer] ) toebehorende aan [medeverdachte 2] , [26] zag verbalisant dat als contactpersonen aanwezig waren: [medeverdachte 1] en [verdachte] . [27]
[getuige 2] , de dochter van medeverdachte [medeverdachte 3] , heeft onder meer het volgende verklaard: ‘Een oude vriend van mijn broer, [slachtoffer] , is op 15 november 2017 ontvoerd en gegijzeld. Ik weet zeker dat mijn vader of zijn vrouw, [medeverdachte 2] , hiervan opdrachtgever is geweest. [28]
[medeverdachte 2] heeft over 15 november 2017 onder meer verklaard dat zij thuis was met haar man, die op bed lag. [29] [medeverdachte 1] heeft [slachtoffer] op de bank bij haar thuis zien zitten, waarna [medeverdachte 1] naar huis is gegaan. [30]
[medeverdachte 3] heeft over de gebeurtenissen op 15 november 2017 onder andere verklaard dat hij al wekenlang op bed lag, dat hij lag te slapen de dag dat [slachtoffer] bij hem op de bank zat. [31]
Bevindingen voorafgaand aan 15 november 2017
Aangever [slachtoffer] verklaarde in zijn verhoor dat [medeverdachte 1] tijdens de autorit had gezegd dat zij [slachtoffer] al een tijd aan het volgen waren. Zij wilden [slachtoffer] eigenlijk dinsdag al pakken (de rechtbank stelt vast dat 14 november 2017 een dinsdag was). [32]
Op 14 november 2017 om 17:45 uur ontving [medeverdachte 1] een sms-bericht van [medeverdachte 4] , waarin [medeverdachte 4] schreef: “ [medeverdachte 1] ik ga mee goed”. [33]
Op 14 november 2017 te 18:48 uur straalde de telefoon van [medeverdachte 4] aan op de Maatweg te Soest. [34]
Op 14 november 2017 te 19:04 uur straalde de telefoon van [verdachte] aan op de Maatweg te Soest. [35]
Ten aanzien van feit 4
Op 28 november 2017 is binnengetreden in de woning van verdachte in Hilversum. In de slaapkamer van verdachte lag op het nachtkastje een stroomstootwapen. [36] Het stroomstootwapen wordt in beslag genomen en genummerd PL0900-2017347504-2088425. [37]
Het stroomstootwapen is door de forensische opsporing onderzocht en onder meer het volgende is bevonden.
Goednummer: PL0900-2017347504-2088425
Wapen: stroomstootwapen
Categorie: II.
Verdachte heeft onder meer het volgende verklaard: ik wist niet dat het verboden was om een stroomstootwapen voorhanden te hebben. Mijn raadsman vraagt of ik dacht dat het een zaklamp was. Ja, ik dacht dat het een zaklamp was. [38]
Bewijsoverwegingen
Betrokkenheid verdachte bij de feiten 1, 2 en 3
Anders dan de raadsman heeft bepleit acht de rechtbank de herkenning van verdachte door aangever betrouwbaar. Het is immers niet zo, zoals door de verdediging is gesteld, dat door het onderzoeksteam op eigen initiatief de foto van verdachte aan aangever is voorgehouden met de vraag of dit de dader is. Aangever heeft, zoals in de bewijsmiddelen is vermeld, zelf onderzoek gedaan op Facebook, daar de foto en het profiel van verdachte gevonden en hem daarop herkend als de dader. Daarna heeft hij de foto aan het onderzoeksteam ter beschikking gesteld waarop een en ander verder is onderzocht. Het verweer wordt, nu het een feitelijke grondslag mist, verworpen.
Ten aanzien van feit 1
Poging tot doodslag
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen opzet had op het doden van aangever. De bedoeling was immers om hem te bewegen tot betaling over te gaan en dat kan alleen als aangever zou blijven leven. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat het stanleymes niet dusdanig ver was uitgeschoven dat door het steken hiermee een aanmerkelijke kans ontstond dat het slachtoffer zou kunnen komen te overlijden.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte met een scherp voorwerp (volgens aangever: een stanleymes) in de nek van aangever heeft gestoken, waardoor een snijwond in de hals van aangever is ontstaan van 3 cm lang en 1 cm diep. Het steken met een (stanley)mes in de nek van een persoon is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm een geschikt middel om iemand van het leven te beroven. Naar algemene ervaringsregels roept het met een mes in de nek steken de aanmerkelijke kans in het leven dat iemand daardoor komt te overlijden, nu er door het steken op deze plek een aanmerkelijke kans bestaat op het raken van de slagader. Nu het algemene ervaringsregels betreft heeft een ieder, en dus ook verdachte, wetenschap van het bestaan van deze aanmerkelijke kans. Het steken door verdachte met een mes in de nek is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het bewerkstelligen van de dood, dat hieruit volgt dat verdachte die aanmerkelijke kans ook heeft aanvaard. Het feit dat het bij een (relatief) kleine verwonding is gebleven en de slagader, met alle gevolgen van dien, niet is geraakt, is niet aan verdachte te danken. De rechtbank kan de raadsman verder niet volgen in zijn stellingen over de grootte van het lemmet en de intenties die verdachte met het steken zou hebben gehad, aangezien verdachte zich telkens ofwel op zijn zwijgrecht heeft beroepen dan wel zijn verklaring heeft beperkt tot een blote ontkenning van enige betrokkenheid bij de zaak. Het is de rechtbank niet duidelijk geworden op welke informatie de raadsman zijn stellingen baseert. De rechtbank passeert de door de raadsman gevoerde verweren.
Nu verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van aangever kan naar het oordeel van de rechtbank de aan verdachte onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend worden bewezen.
Ten aanzien van feit 2 en feit 3
De rol van verdachte bij de wederrechtelijke vrijheidsberoving en poging tot afpersing
De raadsman heeft, in aanvulling op het algemene verweer dat er geen bewijs is voor betrokkenheid van verdachte bij de tenlastegelegde feiten, bepleit dat het oogmerk op de wederrechtelijkheid ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegd ontbreekt. Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de rol van verdachte in het bijzonder het volgende af.
De dag voorafgaand aan de dag dat aangever vanuit zijn loods is meegenomen, op
14 november 2017, heeft [verdachte] telefonisch contact onderhouden met [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] en heeft zijn telefoon een mast aangestraald in de omgeving van de loods van [slachtoffer] . . Hieruit leidt de rechtbank af dat toen sprake is geweest van voorbereidingshandelingen of wel een eerste (mislukte) poging om [slachtoffer] mee te nemen. Op 15 november 2017 heeft [verdachte] zich samen met [medeverdachte 1] naar de loods van [slachtoffer] begeven. Ter plaatse is [slachtoffer] door [verdachte] in zijn nek gestoken, moest hij zijn telefoon afgeven en werd hij al bloedend in (zijn eigen) bus naar de woning aan de Röntgenstraat gereden. [medeverdachte 1] bestuurde de bus en gaf tijdens de rit telefonisch aan zijn medeverdachten door dat ‘het pakketje’ onderweg was. Vervolgens hebben [verdachte] en [medeverdachte 1] aangever [slachtoffer] ‘afgeleverd’ bij de woning aan de Röntgenstraat.
De rechtbank is van oordeel dat de handelingen van verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte 1] naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als evident te zijn gericht op een wederrechtelijke vrijheidsberoving. Op de camerabeelden is te zien dat tussen het moment van arriveren van verdachten op het terrein van de loods van [slachtoffer] en het wegrijden van de Volkswagen Transporter van aangever slechts 30 seconden waren verstreken. Het ligt dan ook niet voor de hand dat in dit korte tijdsbestek een gesprek heeft plaatsgevonden tussen verdachten en [slachtoffer] op grond waarvan [slachtoffer] vrijwillig zou zijn meegegaan om in het huis van de medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] te praten, een en ander zoals ter zitting door de raadsman betoogd. Ook de staat waarin de loods overdag door aangever is achtergelaten, met de lichten aan en de roldeur open, is een contra-indicatie dat [slachtoffer] vrijwillig is meegegaan. Nu ook aangever heeft verklaard dat hij vrijwel direct in zijn nek werd gestoken, is het naar het oordeel voldoende duidelijk dat aangever zich gedwongen zag om met de verdachten mee te rijden.
De rechtbank houdt verdachte ook verantwoordelijk voor wat zich vervolgens in de woning aan de Röntgenstraat heeft afgespeeld. [slachtoffer] is onder gewelddadige omstandigheden, onvrijwillig en met een bloedende wond in zijn nek door verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] naar de woning in de Röntgenstraat gebracht. Verdachte en zijn medeverdachte hadden de telefoon van [slachtoffer] afgenomen. Verdachte wist dat [slachtoffer] naar familie [familie] moest worden gebracht omdat zij met hem wilden praten over een geldschuld. Onder deze omstandigheden heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] ook in de woning van de familie [familie] van zijn vrijheid beroofd zou blijven en zou worden afgeperst. Gelet op het voorgaande worden de verweren van de raadsman verworpen.
De rechtbank acht op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen bewezen dat
[slachtoffer] op 15 november 2017 wederrechtelijk van zijn vrijheid is beroofd, waarbij hij in zijn nek is gestoken. Ook acht de rechtbank bewezen dat hij vervolgens is meegenomen naar de woning van de familie [familie] aan de [adres] in [woonplaats] , waar verdachte en zijn medeverdachten geprobeerd hebben om hem af te persen.
Medeplegen
Gelet op de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, in hun onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank bewezen dat [medeverdachte 4] , [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] [39] betrokken zijn geweest bij de wederrechtelijke vrijheidsberoving en poging tot afpersing en dat tussen hen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank gaat op basis van de bewijsmiddelen uit van een vooropgezet plan van de verdachte en zijn medeverdachten, waarbij ieder van de verdachten een significante rol heeft vervuld in de uitvoering van zowel de wederrechtelijke vrijheidsberoving als de poging tot afpersing.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen van de wederrechtelijke vrijheidsberoving en de poging tot afpersing van [slachtoffer] op 15 november 2017 wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 4
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte een stroomstootwapen van categorie II voorhanden heeft gehad. De rechtbank acht dit feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1. primair
op 15 november 2017 te Soest, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet (eenmaal) met een stanleymes in de nek van die [slachtoffer] heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
op 15 november 2017, te Soest en Hilversum, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een persoon, te weten [slachtoffer] , wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd, immers hebben hij, verdachte en zijn mededaders tezamen en in vereniging:
- zich naar de loods van voornoemde [slachtoffer] (gelegen aan de [adres] in [woonplaats] ), waar [slachtoffer] zich op dat moment bevond, begeven en
- die [slachtoffer] (eenmaal) met een stanleymes in de nek, althans het lichaam, van die [slachtoffer] gestoken en
- vervolgens die [slachtoffer] gedwongen met hen, verdachte en zijn mededader mee te gaan in de auto van die [slachtoffer] en
- vervolgens die [slachtoffer] gedwongen zijn, [slachtoffer] ’ telefoon af te staan en dreigend de woorden toegevoegd dat hij, [slachtoffer] , mee moet werken en zich rustig moet houden, anders zouden zij, verdachte en zijn mededaders, hem, [slachtoffer] , lek steken en
- vervolgens die [slachtoffer] naar een woning gebracht (gelegen aan de [adres] in [woonplaats] ) en
- vervolgens in die woning die [slachtoffer] geslagen en gestompt in het gezicht en
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij, [slachtoffer] , 80.000 euro, althans een geldbedrag, moet betalen en
- vervolgens in die woning een vuurwapen, althans een daarop gelijkend voorwerp tegen het hoofd van die [slachtoffer] gehouden en tegen die [slachtoffer] gezegd: “Je moet betalen, anders schiet ik een kogel door je kop” en “Ik schiet echt, ik schiet echt” en
- nadat er afspraken waren gemaakt over de terugbetaling van het geldbedrag met die [slachtoffer] de auto is ingestapt en (daarbij) tegen die [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd dat hij, [slachtoffer] , moet betalen en als hij de politie erbij zou halen, dat hij, [slachtoffer] en zijn, [slachtoffer] ’ gezin niet meer veilig zouden zijn;
3.
op 15 november 2017, te Soest en Hilversum, althans in Nederland, ter uitvoering van liet door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, immers hebben verdachte en zijn mededaders:
- zich naar de loods van voornoemde [slachtoffer] (gelegen aan de [adres] in [woonplaats] ), waar [slachtoffer] zich op dat moment bevond, begeven en
- die [slachtoffer] (eenmaal) met een stanleymes in de nek, althans het lichaam, van die [slachtoffer] gestoken en
- vervolgens die [slachtoffer] gedwongen met hen, verdachte en zijn mededader mee te gaan in de auto van die [slachtoffer] en
- vervolgens die [slachtoffer] gedwongen zijn, [slachtoffer] ’ telefoon af te staan en dreigend de woorden toegevoegd dat hij, [slachtoffer] , mee moet werken en zich rustig moet houden, anders zouden zij, verdachte en zijn mededaders, hem, [slachtoffer] , lek steken en
- vervolgens die [slachtoffer] naar een woning gebracht (gelegen aan de [adres] in [woonplaats] ) en
- vervolgens in die woning die [slachtoffer] geslagen en gestompt in het gezicht en
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij, [slachtoffer] , 80.000 euro, althans een geldbedrag, moet betalen en
- vervolgens in die woning een vuurwapen, althans een daarop gelijkend voorwerp tegen het hoofd van die [slachtoffer] gehouden en tegen die [slachtoffer] gezegd: “Je moet betalen, anders schiet ik een kogel door je kop” en “Ik schiet echt, ik schiet echt” en
- nadat er afspraken waren gemaakt over de terugbetaling van het geldbedrag met die [slachtoffer] de auto is ingestapt en (daarbij) tegen die [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd dat hij, [slachtoffer] , moet betalen en als hij de politie erbij zou halen, dat hij, [slachtoffer] en zijn, [slachtoffer] ’ gezin niet meer veilig zouden zijn,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
op 28 november 2017 te Hilversum, een wapen van categorie II, te weten een stroomstootwapen, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 primair, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
1. primair

poging tot doodslag

2.

medeplegen van opzettelijk iemand van de vrijheid beroven

3.
medeplegen van poging tot afpersing
4.

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde
De raadsman heeft bepleit dat verdachte in de veronderstelling was dat hij een zaklamp voorhanden had en dat hij niet wist dat het om een stroomstootwapen ging. De raadsman heeft daarbij verwezen naar het Melk- en Waterarrest van de Hoge Raad.
De rechtbank overweegt het volgende. Verdachte heeft ter zitting eerst verklaard dat hij niet wist dat het voorhanden hebben van een stroomstootwapen verboden was. De rechtbank stelt verder vast dat het voorwerp de kenmerken van een stroomstootwapen heeft, namelijk twee duidelijk zichtbare metalen polen. Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat verdachte wist dat het om een stroomstootwapen ging. Gelet op het voorgaande hecht de rechtbank geen waarde aan de verklaring van verdachte die hij in reactie op de vraag van zijn raadsman: “je dacht toch dat het een zaklamp was?” heeft afgelegd, welke verklaring erop neerkomt dat hij niet wist dat het een stroomstootwapen was, maar een zaklamp. De rechtbank verwerpt het verweer.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van vijf jaren, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van (een van de) ten laste gelegde feiten, dat als straf opgelegd moet worden een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Verdachte en zijn medeverdachten hebben een plan beraamd om het slachtoffer van zijn vrijheid te beroven en af te persen. Verdachte en zijn medeverdachte hebben bij de uitvoering van dit plan het slachtoffer, dat op dat moment aan het werk was in zijn loods, gedwongen in zijn eigen bus te stappen, waarbij verdachte het slachtoffer bovendien in zijn nek heeft gestoken. De omstandigheid dat de gevolgen van dit steken meevielen en niet tot een slagaderlijke bloeding en de dood hebben geleid, is geenszins aan verdachte de danken. Vervolgens hebben verdachte en zijn medeverdachte het slachtoffer naar een woning in Hilversum gebracht. Daar hebben verdachte en medeverdachten het slachtoffer enkele uren vastgehouden, mishandeld en met een vuurwapen bedreigd, met als doel hem te dwingen tot afgifte van geld. Deze poging tot doodslag, wederrechtelijke vrijheidsberoving en afpersing - in feite een ernstige vorm van eigenrichting - zijn zeer nare feiten waardoor de rechtsorde ernstig is geschokt. Verdachte en zijn medeverdachten hebben daarbij ook een grove inbreuk gemaakt op de vrijheid en de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dergelijke feiten ondermijnen het vertrouwen van burgers in elkaar, doorkruisen een normale afdoening van onderlinge geschillen en veroorzaken daarmee ook gevoelens van onveiligheid in de maatschappij in het algemeen en bij de slachtoffers in het bijzonder. Dat deze feiten daadwerkelijk nadelige psychische gevolgen voor het slachtoffer hebben gehad, blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring en de toelichting die het slachtoffer bij de vordering benadeelde partij heeft gevoegd. De rechtbank neemt het verdachte extra kwalijk dat hij op geen enkele wijze verantwoordelijkheid heeft genomen voor de feiten die hij heeft begaan. Het zijn feiten die - los van de vraag of er al dan niet werkelijk sprake was van een vordering op het slachtoffer - enkel erop gericht waren om onder bedreiging van geweld en met toepassing van daadwerkelijk geweld geld van het slachtoffer los te krijgen. Verdachte heeft zich daarbij kennelijk geen enkel moment rekenschap gegeven van de gevolgen die dit handelen voor het slachtoffer heeft gehad.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een stroomstootwapen. Het voorhanden hebben van dergelijke wapens brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee.
De persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 12 december 2018, waaruit volgt dat verdachte eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld;
- een reclasseringsrapport van Inforsa van 1 november 2018, uitgebracht door
L. Hoogland, reclasseringswerker, waaruit volgt dat de kans op recidive zeer hoog wordt ingeschat en waarin wordt geadviseerd een onvoorwaardelijke straf op te leggen;
- een rapportage pro Justitia van 29 oktober 2018 uitgebracht door T. den Boer, psychiater en G.M. Jansen, GZ-psycholoog, beiden verbonden aan het NIFP, locatie Pieter Baan Centrum. De deskundigen hebben, gelet op de weigering van verdachte om mee te werken aan het onderzoek, geen advies kunnen uitbrengen ten aanzien van verdachte.
De straf
De rechtbank is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat ter vergelding van de bewezen verklaarde feiten maar ook ter bescherming van de maatschappij, niet kan worden volstaan anders dan met een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
Voorlopige hechtenis
De raadsman heeft ter terechtzitting verzocht de voorlopige hechtenis van verdachte bij uitspraak op te heffen. Het verzoek van de raadsman wordt afgewezen. De rechtbank veroordeelt verdachte in onderhavig vonnis tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van het voorarrest, zodat van de omstandigheden als genoemd in artikel 72 van het Wetboek van Strafvordering geen sprake is. Ook van overige feiten en omstandigheden op grond waarvan de voorlopige hechtenis bij uitspraak opgeheven dient te worden is niet gebleken.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 5.722,50 . Dit bedrag bestaat uit € 722,50 materiële schade en € 5.000,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, hoofdelijk met zijn mededaders, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Meer subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat getuigen zouden moeten worden gehoord, ter verduidelijking van de vordering, hetgeen een onevenredige belasting van het strafgeding zal opleveren, zodat de vordering van de benadeelde partij om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Ten aanzien van de materiële schade heeft de raadsman bepleit dat een fysiotherapeut geen medisch specialist is en dus onvoldoende expertise heeft om de causaliteit vast te kunnen stellen. Meest subsidiair heeft de raadsman verzocht, indien de rechtbank tot een toewijzing van de vordering komt, het toe te wijzen bedrag te matigen omdat de raadsman de vergelijkbaarheid van de door de benadeelde partij aangehaalde jurisprudentie betwist.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Immateriële schade
Ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat bij de benadeelde partij immateriële schade als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid onder b van het Burgerlijk Wetboek is ontstaan, immers heeft de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van de hiervoor onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde feiten lichamelijk letsel opgelopen. De rechtbank wijst er daarbij op dat bij lichamelijk letsel niet de eis geldt dat voor toewijzing van de immateriële schade sprake moet zijn van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
De rechtbank stelt deze (immateriële) schade, gelet op alle omstandigheden van het geval en gelet op vergelijkbare jusrisprudentie, vast op € 3.500,00.
Materiële schade
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 primair, 2 primair en 3 bewezen verklaarde feit rechtstreeks (materiële) schade, in de vorm van kosten voor fysiotherapie, heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op € 722,50.
Totaalbedrag
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een totaalbedrag van € 4.222,50, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 15 november 2017 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 4.222,50, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 15 november 2017 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 52 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 36f, 45, 47, 57, 282, 287, 317 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 26 en 55 Wet wapens en munitie;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 primair, 2, 3 en 4 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 primair, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
5 jaren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij [slachtoffer]
- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van
€ 4.222,50;
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 november 2017 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door (een) ander(en) (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat
€ 4.222,50 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 november 2017 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 52 dagen hechtenis;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of een van zijn mededaders op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Ferschtman, voorzitter, mrs. N.E.M. Kranenbroek en
H.J. Bos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.J. van Klompenburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 april 2019.
Mr. M. Ferschtman is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
Primair
hij, op of omstreeks 15 november 2017, te Soest, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet (eenmaal) met een (stanley)mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de nek, althans het lichaam, van die [slachtoffer] heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Subsidiair
hij, op of omstreeks 15 november 2017, te Soest, althans in Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekwond in de nek, althans het lichaam, heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] opzettelijk (eenmaal) met een (stanley)mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de nek, althans het lichaam, te steken;
Meer subsidiair
hij, op of omstreeks 15 november 2017, te Soest, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk met een (stanley)mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp (eenmaal) heeft gestoken in de nek, althans het lichaam van die [slachtoffer] , zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
hij, op of omstreeks 15 november 2017, te Soest en/of Hilversum, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon, te weten [slachtoffer] , wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
- zich naar de loods van voornoemde [slachtoffer] (gelegen aan de [adres] in [woonplaats] ), waar [slachtoffer] zich op dat moment bevond, begeven en/of
- die [slachtoffer] (eenmaal) met een (stanley)mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de nek, althans het lichaam, van die [slachtoffer] gestoken en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] gedwongen met hen, verdachte en/of zijn mededader(s) mee te gaan in de auto van die [slachtoffer] en/of
- ( vervolgens) in die auto die [slachtoffer] gedwongen zijn, [slachtoffer] ’ telefoon af te staan en/of (daarbij) dreigend de woorden toegevoegd dat hij, [slachtoffer] , mee moet werken en zich rustig moet houden, anders zouden zij, verdachte en/of zijn mededader(s), hem, [slachtoffer] , lek steken, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] naar een woning gebracht (gelegen aan de [adres] in Hilversum) en/of
- ( vervolgens) in die woning die [slachtoffer] geslagen/gestompt in het gezicht, althans het lichaam en/of
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij, [slachtoffer] , 80.000 euro, althans een geldbedrag, moet betalen en/of
- ( vervolgens) in die woning aan die [slachtoffer] een vuurwapen, althans (een) daarop gelijkend voorwerp getoond en/of op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] gericht en/of gehouden en/of tegen die [slachtoffer] gezegd: “Je moet betalen, anders schiet ik een kogel door je kop” en/of “Ik schiet echt, ik schiet echt”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- ( nadat er afspraken waren gemaakt over de terugbetaling van het geldbedrag) met die [slachtoffer] de auto is/zijn ingestapt en/of (daarbij) tegen die [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd dat hij, [slachtoffer] , moet betalen en als hij de politie erbij zou halen, dat hij, [slachtoffer] en/of zijn, [slachtoffer] ’ gezin niet meer veilig zouden zijn, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
3.
hij, op of omstreeks 15 november 2017, te Soest en/of Hilversum, althans in Nederland, ter uitvoering van liet door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag (te weten ongeveer 80.000 euro), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s)
- zich naar de loods van voornoemde [slachtoffer] (gelegen aan de [adres] in [woonplaats] ) , waar [slachtoffer] zich op dat moment bevond, begeven en/of
- die [slachtoffer] (eenmaal) met een (stanley)mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de nek, althans het lichaam, van die [slachtoffer] gestoken en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] gedwongen met hen, verdachte en/of zijn mededader(s) mee te gaan in de auto van die [slachtoffer] en/of
- ( vervolgens) in die auto die [slachtoffer] gedwongen zijn, [slachtoffer] ’ telefoon af te staan en/of (daarbij) dreigend de woorden toegevoegd dat hij, [slachtoffer] , mee moest werken en zich rustig moest houden, anders zouden zij, verdachte en/of zijn mededader(s), hem, [slachtoffer] , lek steken, althans woorden van gelijke
dreigende aard en/of strekking en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] naar een woning gebracht (gelegen aan de [adres] in [woonplaats] ) en/of
- ( vervolgens) in die woning die [slachtoffer] geslagen/gestompt in het gezicht, althans het lichaam en/of
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij, [slachtoffer] , 80.000 euro, althans een geldbedrag, moet betalen en/of
- ( vervolgens) in die woning aan die [slachtoffer] een vuurwapen, althans (een) daarop gelijkend voorwerp getoond en/of op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] gericht en/of gehouden en/of tegen die [slachtoffer] gezegd: “Je moet betalen, anders schiet ik een kogel door je kop” en/of “Ik schiet echt, ik schiet echt”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- ( nadat er afspraken waren gemaakt over de terugbetaling van het geldbedrag)
met die [slachtoffer] de auto is/zijn ingestapt en/of (daarbij) tegen die [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd dat hij, [slachtoffer] , moet betalen en als hij de politie erbij zou halen, dat hij, [slachtoffer] en/of zijn, [slachtoffer] ’ gezin niet meer veilig zouden zijn, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking; terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij, op of omstreeks 28 november 2017, te Hilversum, althans in Nederland, een of meer wapens van categorie II, te weten een stroomstootwapen, voorhanden heeft gehad;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 20 november 2017, genummerd 2017347504, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 427. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 13-15.
3.Pagina 19.
4.Pagina 198.
5.Pagina 76.
6.Pagina’s 41, 42 en 186.
7.De waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 28 maart 2019 van de kleurenfoto op pagina 42 van het dossier.
8.Pagina 167.
9.Pagina 233.
10.Pagina 13.
11.Pagina 25.
12.Pagina 266-267.
13.Pagina 177.
14.Pagina 178.
15.Pagina 269.
16.Pagina 331.
17.Pagina 324.
18.Pagina 13.
19.Pagina 244.
20.Pagina 41.
21.Pagina 333.
22.Pagina 97.
23.Pagina 93.
24.Pagina 333-334.
25.Pagina 330.
26.Eigen verklaring [medeverdachte 2] , pagina 117.
27.Pagina 193.
28.Pagina 287.
29.Pagina 123.
30.Pagina 126.
31.Pagina 64.
32.Pagina 14.
33.Pagina 338.
34.Pagina 338.
35.Pagina 338.
36.Pagina 227.
37.Een geschrift, te weten een kennisgeving van inbeslagname, pagina 230.
38.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 28 maart 2019.
39.[medeverdachte 3] is inmiddels overleden, zodat het recht tot strafvervolging jegens hem is komen te vervallen.