15.3Dat de bijgebouwen 1 en 4 al bestonden op het moment dat eiseres het perceel in 2000 kocht, laat onverlet dat zij overtreder is van het verbod als bedoeld in artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo. Eiseres laat namelijk deze zonder vergunning gebouwde bouwwerken in stand. Degene die een dergelijk bouwwerk ná de bouw ervan in eigendom verkrijgt, kan echter pas op grond van het per 1 april 2007 in werking getreden verbod (toen opgenomen in artikel 40, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woningwet) als overtreder worden aangemerkt. Omdat niet is gebleken dat eiseres in 2000 concrete aanwijzingen had dat de bijgebouwen zonder vergunning waren gebouwd, verzet de rechtszekerheid zich ertegen dat verweerder eiseres een last onder dwangsom oplegt voor de zonder vergunning vóór 1 april 2007 op het perceel gebouwde bijgebouwen (bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 18 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2196). Dit betekent dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot handhavend optreden gebruik heeft kunnen maken door middel van het opleggen van een last onder dwangsom. Verweerder heeft wel de mogelijkheid om daartegen op grond van artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo op te treden met bestuursdwang, zoals verweerder dat ook al kon op grond van de Woningwet vóór de wijziging van die wet per 1 april 2007. Deze beroepsgrond slaagt in zoverre. 16. Verweerder is ten aanzien van de bijgebouwen, de damwand en de verhardingen bevoegd om jegens eiseres handhavend op te treden. Het bestreden besluit moet wegens strijd met de rechtszekerheid echter worden vernietigd, voor zover verweerder eiseres met het opleggen dwangsom heeft gelast de bijgebouwen 1 en 4 te verwijderen en verwijderd te houden. De rechtbank zal hierna beoordelen of verweerder ten aanzien van de bijgebouwen 3, 5, 6, 7, 8, de damwand en de verhardingen tot handhaving heeft kunnen overgegaan.
Beginselplicht tot handhaving
17. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Bijzondere omstandigheden - concreet zicht op legalisering
18. Eiseres is van mening dat het deel van het perceel waar de bijgebouwen 6 tot en met 8 staan en de verharding is aangebracht in het nu geldende bestemmingsplan geen agrarische bestemming meer had mogen krijgen. De gemeenteraad was er immers mee bekend dat op het perceel geen agrarische bedrijfsvoering meer plaatsvond. Verweerder moet deze bijgebouwen dan ook gewoon legaliseren, nu duidelijk is dat eiseres ze als opslag- en gereedschapsruimtes nodig heeft voor het onderhouden van het landgoed. Ook de verharding kan zonder meer worden gelegaliseerd nu het niet uitmaakt of deze is aangebracht ten behoeve van een woonbestemming of ten behoeve van een agrarische bestemming. Het welstandsadvies over de damwand is tot slot zo slecht onderbouwd, dat verweerder dit had moeten passeren en een omgevingsvergunning had moeten verlenen.
19. Volgens verweerder is geen sprake van concreet zicht op legalisatie. Het geldende bestemmingsplan is recent vastgesteld en daarin is het actuele ruimtelijke beleid vastgesteld. Verweerder vindt het niet wenselijk daar voor de bijgebouwen 6 tot en met 8 en de verharding(en) van af te wijken. Voor de bijgebouwen 1, 3, 5 en de damwand geldt dat ze passen binnen het bestemmingsplan maar niet voldoen aan redelijke eisen van welstand, waardoor ook deze bijgebouwen niet gelegaliseerd kunnen worden.
20. De rechtbank stelt vast dat verweerder ten aanzien van de bijgebouwen 6 tot en met 8 en de verharding(en) niet wenst af te wijken van het geldende bestemmingsplan. Indien eiseres het niet eens was met de agrarische bestemming en/of de bebouwingsmogelijkheden, had zij destijds moeten ageren tegen het bestemmingsplan. Volgens vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraak van de ABRvS van 16 mei 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW5955) volstaat verder het enkele feit dat verweerder niet bereid is een omgevingsvergunning te verlenen in beginsel voor het oordeel dat geen concreet zicht op legalisatie bestaat. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat de inmiddels door eiseres aangevraagde omgevingsvergunning voor een deel van het perceel de strijd met het bestemmingsplan juist vergroot en dat hij om die reden geen medewerking zal verlenen. De rechtbank vindt dit standpunt van verweerder niet onredelijk. Dat partijen in overleg zijn over een andere inrichting van het perceel, biedt evenmin concreet zicht op legalisatie van de huidige situatie. Daarvoor zijn de plannen op dit moment nog steeds te onduidelijk. Het standpunt van eiseres dat ontheffing van de bestemming moet worden verleend omdat een aantal bijgebouwen nodig is voor het onderhoud van het landgoed leidt niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft ter zitting voldoende toegelicht dat niet alle bijgebouwen conform de wensen van eiseres kunnen worden gehandhaafd en/of gebruikt, omdat deze een uitbreiding van de strijdigheid met het bestemmingsplan inhouden. De rechtbank kan verweerder hierin volgen. Ten aanzien van de bijgebouwen 1, 3 en 5 en de damwand heeft verweerder zich gebaseerd op het negatieve welstandsadvies. Uit de notulen van de zitting van 19 juni 2014 van de welstand- en monumentencommissie blijkt dat de commissie het perceel heeft bezocht. Vervolgens heeft zij - verkort weergegeven - overwogen dat de hoofdelementen van de tuin bij het landgoed duidelijk herkenbaar zijn. De damwand is volgens de commissie strijdig met het karakter van de landschappelijke aanleg omdat geen sprake is van een glooiende overgang. De rechtbank volgt eiseres daarom niet in haar betoog dat het advies over de damwand slecht is onderbouwd. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat voor alle bijgebouwen, de damwand en de verharding(en) geen concreet zicht op legalisering bestaat. Deze beroepsgrond van eiseres slaagt niet. Bijzondere omstandigheden - handhavend optreden onevenredig
21. Eiseres voert aan dat door verweerder verwachtingen zijn gewekt dat (voor een deel van het perceel) tot legalisatie zou worden overgegaan. Eiseres heeft daarbij met name gewezen op de gesprekken die met verweerder zijn gevoerd over een gewijzigde inrichting van het perceel. Naar de mening van eiseres heeft verweerder in die gesprekken steeds aangegeven medewerking te willen verlenen aan de (functie)wijziging van het perceel. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat er een zwaarwegend belang is om in afwachting van het gewijzigde inrichtingsplan en de daarop volgende aanvraag om een omgevingsvergunning over te gaan tot handhavend optreden. Ter zitting heeft eiseres het beroep op het gelijkheidsbeginsel ten aanzien van bijgebouw 7 ingevuld door te wijzen op het perceel [adres] .
22. Verweerder wijst op het algemeen belang dat is gediend bij handhavend optreden en het voorkomen van precedentwerking. Verweerder is bereid om met eiseres te overleggen over een gewijzigde inrichting van het perceel maar tot nog toe heeft dat niet geleid tot een voor hem aanvaardbaar resultaat. Verweerder is van mening dat hij altijd duidelijk heeft gecommuniceerd dat de huidige situatie niet kan worden gecontinueerd. Dat bouwwerken moeten worden gesloopt met kapitaalvernietiging en beperking van het woongenot en schade als gevolg, is een risico dat voor rekening van eiseres komt omdat zij zonder vergunning heeft gebouwd.
23. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van door verweerder gewekte verwachtingen op grond waarvan het van handhavend optreden had behoren af te zien. Aan de enkele omstandigheid dat partijen diverse malen hebben gesproken over de invulling (van het gebruik) van het perceel, kan geen gerechtvaardigd vertrouwen worden ontleend dat de overtredingen ongemoeid zouden worden gelaten. Verweerder heeft eiseres juist steeds gewezen op de illegale situatie. Ook het betoog van eiseres dat de last haar onevenredig zal schaden leidt niet tot het oordeel dat verweerder van handhaving had moeten afzien. De ontstane situatie is immers door eiseres zelf veroorzaakt doordat zij zonder vereiste omgevingsvergunningen de bijgebouwen, damwand en verharding(en) heeft gebouwd dan wel aangelegd en het perceel op deze wijze in gebruik heeft genomen. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat ook handhavend is opgetreden ten aanzien van het perceel [adres] . Voor het loonwerkbedrijf aan de rechterkant geldt dat geen sprake is van een agrarische bestemming, zodat geen sprake is van een gelijke situatie. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
24. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten aanzien van de bijgebouwen 3, 5, 6, 7, 8, de damwand en de verhardingen handhavend heeft kunnen optreden door middel van het opleggen van een last onder dwangsom.
25. De rechtbank stelt vast dat de aan de last verbonden dwangsom is gebaseerd op de overtredingen als geheel. Verweerders motivering voor de hoogte van de dwangsom is ook gebaseerd op de overtredingen als geheel. Gelet op de conclusie van de rechtbank dat verweerder niet bevoegd is een last onder dwangsom op te leggen ten aanzien van de bijgebouwen 1 en 4, voldoet deze motivering niet (meer). De dwangsom is immers niet uitgesplitst en daardoor is niet duidelijk welk deel van de dwangsom aan welke overtreding is toe te reken. Verweerder zal dus bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar de hoogte van de dwangsom opnieuw moeten beoordelen.
26. Het beroep van eiseres is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij een last onder dwangsom is opgelegd ten aanzien van de bijgebouwen 1 en 4 en wat betreft de hoogte van de dwangsom. De rechtbank ziet aanleiding deels zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat de rechtbank het primaire besluit herroept voor zover daarin een last onder dwangsom is opgelegd ten aanzien van de bijgebouwen 1 en 4. Verweerder zal een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres moeten nemen op het punt van de hoogte van de dwangsom. Verweerder moet in het te nemen besluit ook besluiten over de door eiseres in bezwaar gevraagde proceskostenvergoeding.
27. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 331,- vergoedt.
28. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.536,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en tweemaal 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).