ECLI:NL:RBMNE:2019:1737

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 april 2019
Publicatiedatum
24 april 2019
Zaaknummer
477560 / HA RK 19-78
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen kantonrechter in strafzaak met meerdere parketnummers

In deze wrakingszaak heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland op 19 april 2019 uitspraak gedaan op het verzoek tot wraking van de kantonrechter mr. Y.M. Vanwersch. Het wrakingsverzoek werd ingediend door een verdachte tijdens een zitting op 19 maart 2019, waar hij een aanhoudingsverzoek had gedaan dat door de rechter werd afgewezen. De verdachte stelde dat de rechter partijdig was en hem de mond snoerde, wat leidde tot zijn wrakingsverzoek. De rechter en de officier van justitie, mr. A.M. Hermelink, hebben hierop gereageerd, waarbij de rechter stelde dat er geen sprake was van partijdigheid en dat de wraking als rechtsmiddel werd misbruikt.

De wrakingskamer heeft de procedure en de argumenten van de verzoeker zorgvuldig beoordeeld. Artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat een rechter kan worden gewraakt op basis van feiten die de onpartijdigheid in gevaar kunnen brengen. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid was, aangezien de rechter voldoende gelegenheid had gegeven aan de verdachte om zijn standpunten naar voren te brengen. De wrakingskamer oordeelde dat de gronden voor wraking niet voldoende waren en verklaarde het verzoek ongegrond.

Daarnaast werd opgemerkt dat de verdachte in het verleden al meerdere wrakingsverzoeken had ingediend, wat de wrakingskamer deed concluderen dat hij deze verzoeken mogelijk gebruikte om de procedure te vertragen. De wrakingskamer besloot dat een volgend wrakingsverzoek in deze zaak niet in behandeling zou worden genomen om verdere vertraging te voorkomen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer/rekestnummer: 477560 / HA RK 19-78
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 19 april 2019
op het verzoek in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoeker).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 19 maart 2019 in de zaak met parketnummers 96/028859-18, 96/103946-18, 96/212590-17 en 96/134096-17, op welke terechtzitting verzoeker tegen de kantonrechter mr. Y.M. Vanwersch (hierna: de rechter) een verzoek tot wraking heeft ingediend;
- de schriftelijke reactie van de rechter;
- het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie, opgesteld door officier van justitie mr. A.M. Hermelink.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 5 april 2019 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling is verzoeker verschenen. De rechter is niet verschenen. De officier van justitie mr. A.H.J.M. Damen is verschenen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Onderstaand gedeelte uit het proces-verbaal van de zitting van 19 maart 2019 geeft de gang van zaken weer kort voor het wrakingsverzoek en vervolgens wat verzoeker ten grondslag heeft gelegd aan zijn wrakingsverzoek:
“De kantonrechter wijst het aanhoudingsverzoek af. Meneer heeft voldoende tijd gehad om deze zaken voor te bereiden en ik wil nu met u overgaan tot bespreken van de feiten.
De verdachte verklaart: Dan bent u bij deze gewraakt.
De kantonrechter vraagt: begrijp ik u goed dat u mij wraakt omdat ik uw aanhoudingsverzoek afwijs?
De verdachte verklaart, voor zover van belang kort en zakelijk weergegeven:
De gronden zijn dat u mij de mond snoert, u mij dwingt om te gaan zitten, u vijandig bent. Ik heb niets misdaan en ik ben het slachtoffer. Dit moet gestopt worden. Ik moet nog iets van mijn leven maken. U bent gewraakt en inhoudelijk kunt u niet verder. Vanaf het moment dat ik binnenkom snoert u mij de mond, bent u partijdig en stelt u zich partijdig op. U wilt deze zaken afraffelen. Het is heel moeilijk. U bent de vierde rechter op de zaak en dat maakt het verwarrend. Brieven worden niet beantwoord. Eerst was mevrouw Spruit de behandelend rechter, daarvoor iemand anders, die is nu rechter in Curaçao en ligt in de zon. Daarom is het dossier zo dik. Het is een warboel. Kan ik u daar ook op aanspreken dat ik geen antwoord krijg? Ik kan in mijn eentje niet tegen u op. Het belangrijkste wat een mens heeft is een advocaat. Ik heb uitgelegd waarom ik mijn advocaat niet heb meegenomen. Ik heb een advocaat en ik kan er goed mee overweg. U bent partijdig en crimineel.”
2.2.
Mr. Vanwersch heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie stelt zij zich op het standpunt dat verzoeker de wraking als rechtsmiddel gebruikt tegen de afwijzing van zijn aanhoudingsverzoek. Van partijdigheid of vooringenomenheid was geen sprake, aldus de rechter. Ook de overige gronden zijn geen wrakingsgronden. Zij verzoekt de wrakingskamer te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling wordt genomen.
2.3.
Mr. Hermelink heeft zich op het standpunt gesteld dat het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk is ten aanzien van de grond die ziet op het afwijzen van het aanhoudingsverzoek. Voor het overige heeft zij zich op het standpunt gesteld dat het wrakingsverzoek ongegrond is omdat de rechter verzoeker ruim de tijd heeft gegeven zijn standpunten naar voren te brengen en hij ook de gelegenheid heeft gehad om telefonisch met zijn advocaat te overleggen. De officier van justitie is niet gebleken van partijdigheid en van het afraffelen van de zaak kan geen sprake zijn nu het voor de rechter niet mogelijk is geweest te starten met de bespreking van de tenlastegelegde feiten.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 512 Sv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang, maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.3.
De wrakingskamer merkt op dat zij de filmopname van de zitting, waarnaar verzoeker tijdens de mondelinge behandeling heeft verwezen en die op internet is geplaatst, heeft bekeken. Daaruit blijkt onder meer dat de rechter aan het begin van de zitting heeft gemeld dat er een uur is uitgetrokken voor de behandeling van de zaak en dat zij eerst wil beginnen met het bespreken van de feiten.
3.4.
Voor zover het wrakingsverzoek ziet op het afwijzen van het aanhoudingsverzoek van verzoeker door de rechter, slaagt deze grond niet. De beslissing van de rechter tot het afwijzen van het aanhoudingsverzoek is namelijk een procesbeslissing. De rechter neemt procesbeslissingen in het kader van zijn taak om regie te voeren en leiding te geven aan de gang van zaken op de zitting. Dergelijke beslissingen kunnen in beginsel niet door de wrakingskamer op juistheid worden getoetst. Slechts indien een procesbeslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat het oordeel van de rechter alleen kan voortvloeien uit een vooringenomenheid jegens verzoeker, althans dat de bij hem bestaande vrees daarvoor naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. Dat is hier niet het geval.
3.5.
Uit het proces-verbaal van de zitting van 19 maart 2019 en de filmopname daarvan, blijkt niet dat de rechter de zaak wilde afraffelen of verzoeker de mond heeft gesnoerd, zoals verzoeker heeft gesteld. Integendeel, de rechter heeft meegedeeld dat er een uur voor de behandeling van de zaak was uitgetrokken en zij heeft verzoeker meteen aan het begin van de zitting ruim de gelegenheid gegeven om het woord te voeren, nog voordat er werd overgegaan tot de inhoudelijke behandeling van de feiten die aan verzoeker ten laste zijn gelegd. Nadat verzoeker in de gelegenheid was gesteld contact op te nemen met zijn advocaat en vervolgens het aanhoudingsverzoek was afgewezen, heeft de rechter gepoogd over te gaan tot de inhoudelijke behandeling van de zaak door middel van het bespreken van de tenlastegelegde feiten. Zij heeft daartoe verzoeker een aantal keer onderbroken omdat verzoeker eerst nog over andere onderwerpen wilde praten. Gelet op deze gang van zaken en gelet op het hiervoor al genoemde uitgangspunt dat de rechter de regie en de leiding heeft over de gang van zaken op zitting, kan niet worden geoordeeld dat sprake is geweest van een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid of persoonlijke vooringenomenheid bij de rechter.
3.6.
De door verzoeker aangevoerde grond voor zijn wrakingsverzoek dat brieven niet worden beantwoord, kwalificeert de wrakingskamer meer als een klacht dan als een grond voor wraking. Mocht het al zo zijn dat brieven niet zijn beantwoord, dan is dat ongelukkig en vervelend voor verzoeker, maar geen aanleiding voor de conclusie dat sprake is van partijdigheid of persoonlijke vooringenomenheid bij de rechter.
3.7.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.
3.8.
Verzoeker heeft in de onderhavige strafprocedure nu drie keer een wrakingsverzoek ingediend, waarvan één tegen de wrakingskamer. Uit hetgeen verzoeker tijdens de behandeling van het onderhavige wrakingsverzoek naar voren heeft gebracht, leidt de wrakingskamer af dat verzoeker de strafprocedure wil rekken uit angst voor de straffen die de rechter hem mogelijk wil geven. Naar het oordeel van de wrakinsgkamer levert het inzetten van wrakingsverzoeken als middel om de procedure te vertragen misbruik van recht op. Dit brengt de wrakingskamer ertoe om toepassing te geven aan artikel 515, vierde lid, Sv. Dat betekent dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker, betrekking hebbend op de procedure met parketnummers 96/028859-18, 96/103946-18, 96/212590-17 en 96/134096-17, niet in behandeling zal worden genomen. De reden hiervan is dat verdere vertraging van die procedure door een nieuw wrakingsverzoek moet worden voorkomen.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling Strafrecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met parketnummers 96/028859-18, 96/103946-18, 96/212590-17 en 96/134096-17 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek;
4.4.
bepaalt dat een volgend verzoek om wraking in de zaak met parketnummers 96/028859-18, 96/103946-18, 96/212590-17 en 96/134096-17 niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, en mr. D.J. van Maanen en mr. J.F. Haeck als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. A.L. de Gier, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2019.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.