ECLI:NL:RBMNE:2019:170

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 januari 2019
Publicatiedatum
21 januari 2019
Zaaknummer
NL17.13985
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid en schending van non-concurrentiebeding in een geschil tussen IT-dienstverleners

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee besloten vennootschappen, waarbij de eiseressen, [eiseres sub 1] B.V. en [eiseres sub 2] B.V., vorderingen hebben ingesteld tegen de verweerders, [verweerster sub 1] B.V., [verweerder sub 2] en [verweerster sub 3]. De kern van het geschil betreft de bestuurdersaansprakelijkheid van [verweerster sub 1] en de betrokkenheid van [verweerder sub 2] bij een concurrerende onderneming, [bedrijfsnaam 6] B.V., en de schending van een non-concurrentiebeding. De rechtbank heeft op 22 januari 2019 vonnis gewezen, waarin het verzoek van de eiseressen om schadevergoeding en vernietiging van de koopovereenkomst op basis van bedrog werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van onbehoorlijke taakvervulling door [verweerster sub 1] en dat de betrokkenheid van [verweerder sub 2] bij [bedrijfsnaam 6] niet leidde tot een ernstig verwijt. Wel werd geoordeeld dat [verweerster sub 1] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van het non-concurrentiebeding, wat resulteerde in een veroordeling tot betaling van een schadevergoeding van € 345.000,00 aan [eiseres sub 2]. De rechtbank heeft ook de conservatoire beslagen opgeheven die waren gelegd op grond van bestuurdersaansprakelijkheid.

Uitspraak

VONNIS
_________________________________________________________________ _
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
zaaknummer: NL17.13985
Vonnis van 22 januari 2019
in de zaak van

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid[eiseres sub 1] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid[eiseres sub 2] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,eiseressen van de vordering,verweersters op de tegenvordering,hierna samen te noemen: [eiseressen] , afzonderlijk [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] ,advocaat mr. F. Eikelboom,

tegen

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid[verweerster sub 1] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,2. [verweerder sub 2] ,wonende te [woonplaats] ,3. [verweerster sub 3] ,wonende te [woonplaats] ,verweerders op de vordering,eisers van de tegenvordering,hierna samen te noemen: [verweerders] , afzonderlijk [verweerster sub 1] , [verweerder sub 2] en [verweerster sub 3] ,advocaat mr. M. Deckers te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de procesinleiding met producties genummerd 1 tot en met 54,
  • het verweerschrift tevens houdende eis in voorwaardelijke reconventie, met producties genummerd 1 tot en met 20,
  • de conclusie van repliek in conventie tevens houdende verweerschrift in voorwaardelijke reconventie tevens houdende akte wijziging van eis, met producties genummerd 55 tot en met 59,
  • de conclusie van dupliek met productie genummerd 21,
  • de aantekeningen van de zijde van [eiseressen] ,
  • de aantekeningen van de zijde van [verweerders] ,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling op 3 juli 2018,
  • de brief ‘Opmerkingen naar aanleiding van proces-verbaal’ van de zijde van [eiseressen] ,
  • de brief ‘commentaar bij proces-verbaal mondelinge behandeling gehouden op 3 juli 2018’ van de zijde van [verweerders] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Inleiding

2.1.
[eiseres sub 1] is een zakelijke IT -dienstverlener. [eiseres sub 1] levert voornamelijk diensten aan grote tot middelgrote bedrijven op het gebied van producten van Microsoft en mobiele platformen zoals Apple en Android. Daarnaast adviseert [eiseres sub 1] bedrijven.
2.2.
[verweerster sub 1] was vanaf de oprichting in juli 1998 statutair bestuurder en grootaandeelhouder van [eiseres sub 1] . Tussen [verweerster sub 1] en [eiseres sub 1] bestond een managementovereenkomst. [verweerster sub 1] heeft twee bestuurders. Dat zijn [verweerder sub 2] (tevens enig aandeelhouder) en [verweerster sub 3] . [verweerder sub 2] verrichtte namens [verweerster sub 1] feitelijk de werkzaamheden op grond van het bestuurderschap en de managementovereenkomst.
2.3.
Van februari 2015 tot 17 juli 2017 bestond het bestuur van [eiseres sub 1] uit [verweerster sub 1] en [bedrijfsnaam 1] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 1] ). De bestuurder van [bedrijfsnaam 1] is de heer [A] (hierna: [A] ).
2.4.
Tot 15 mei 2017 waren de aandeelhouders van [eiseres sub 1] : [verweerster sub 1] , [bedrijfsnaam 2] B.V. (oud-medewerkers van [eiseres sub 1] ), [bedrijfsnaam 1] , [B] (CTO) en [C] (CFO). Vanaf 15 mei 2017 zijn - na de uitkoop van [bedrijfsnaam 2] - [verweerster sub 1] , [bedrijfsnaam 1] , [bedrijfsnaam 3] B.V. ( [B] ) en [C] de aandeelhouders van [eiseres sub 1] .
2.5.
Op 17 juli 2017 heeft [verweerster sub 1] haar aandelenbelang in [eiseres sub 1] verkocht aan [eiseres sub 2] (houdstermaatschappij die is opgericht ten behoeve van de aandelenuitkoop) en is zij afgetreden als bestuurder. Er is met betrekking tot de verkoop van de aandelen een Koopovereenkomst van aandelen (hierna: Koopovereenkomst) gesloten.
2.6.
Sinds 17 juli 2017 is [eiseres sub 2] enig aandeelhouder en vanaf 1 september 2017 enig bestuurder van [eiseres sub 1] .
2.7.
[bedrijfsnaam 4] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 4] ) houdt aandelen in en/of voert het bestuur over:
  • [bedrijfsnaam 6] Juniors B.V.,
  • [bedrijfsnaam 6] B.V. (dienstverlening op het gebied van advies en programmeerwerkzaamheden op de zakelijke informatietechnologie( IT )markt, hierna: [bedrijfsnaam 6] ),
  • [bedrijfsnaam 7] B.V., en
  • [bedrijfsnaam 8] B.V.
Deze ondernemingen maken deel uit van de zogenoemde ‘ [afkorting] -groep’. [D] (hierna: [D] ) en [E] (hierna: [E] ) zijn aandeelhouders en bestuurders van [bedrijfsnaam 4] .
2.8.
[verweerder sub 2] is in april 2016 door [D] benaderd met het verzoek of hij bereid was om als sparringpartner zijn ervaring en kennis op managementgebied met [D] en [E] te delen. Dit heeft [verweerder sub 2] gedaan vanaf 13 juni 2016. [verweerder sub 2] heeft dit niet expliciet medegedeeld aan [eiseressen]
2.9.
Nadat [verweerster sub 1] haar aandelenbelang aan [eiseres sub 2] had verkocht en was afgetreden als bestuurder, heeft [eiseressen] naar eigen zeggen ontdekt dat [verweerder sub 2] betrokken was bij [bedrijfsnaam 6] .
2.10.
Volgens [eiseressen] heeft, kort gezegd, [verweerder sub 2] en daarmee ook [verweerster sub 1] en [verweerster sub 3] , in strijd gehandeld met de managementovereenkomst en de verplichtingen op grond van het bestuurderschap van [verweerster sub 1] . Daarom heeft [eiseressen] de hieronder weergegeven vordering tegen [verweerders] ingesteld. [verweerders] heeft een (voorwaardelijke) tegenvordering ingesteld.

3.Het geschil

de vordering

3.1.
[eiseressen] vordert - na wijziging van eis - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de Koopovereenkomst partieel te vernietigen in de zin dat de koopprijs wordt gereduceerd tot € 5.100.000,--, althans dat deze op een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag wordt gesteld;
II. [verweerster sub 1] te veroordelen tot betaling aan [eiseres sub 2] tegen behoorlijk bewijs van kwijting van een bedrag ad € 1.900.000,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 juli 2017, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen dag, tot aan de dag van de algehele voldoening;
III. [verweerders] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [eiseres sub 1] tegen behoorlijk bewijs van kwijting van (i) een bedrag ad € 600.000,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2016, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen dag, tot aan de dag van de algehele voldoening, alsmede tot (ii) een schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
IV. (a) te verklaren voor recht:
(i) dat [verweerster sub 1] jegens [eiseres sub 2] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van artikel 12 van de onder I van dit petitum genoemde koopovereenkomst, alsmede
(ii) dat [verweerder sub 2] met betrekking tot deze tekortkoming in de nakoming onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres sub 2] en
( b) [verweerster sub 1] en [verweerder sub 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding aan [eiseres sub 2] op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
V. [verweerster sub 1] te veroordelen tot betaling aan [eiseres sub 2] tegen behoorlijk bewijs van kwijting van een bedrag ad € 375.000,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 november 2017, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen dag, tot aan de dag van de algehele voldoening;
VI. [verweerster sub 1] en [verweerder sub 2] te gebieden om iedere betrokkenheid bij activiteiten die vergelijkbaar of concurrerend zijn met de activiteiten en/of producten van [eiseres sub 1] , waaronder betrokkenheid bij [bedrijfsnaam 6] B.V., [afkorting] [.] B.V., [bedrijfsnaam 4] B.V., andere vennootschappen waarvan de heer [D] of mevrouw [E] bestuurder zijn, te staken en gestaakt te houden, zulks op straffe van een onmiddellijk opeisbare dwangsom;
VII. [verweerster sub 1] te gebieden om binnen twee weken na het in dezen te wijzen vonnis, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, alle documenten en gegevensdragers die zij onder zich heeft gekregen in het kader van haar bestuurderschap van [eiseres sub 1] (“Informatie [eiseres sub 1] ”) af te geven aan [eiseres sub 1] en alle kopieën van de Informatie [eiseres sub 1] die zij nog onder zich heeft te vernietigen, alsmede om binnen vier weken na het in deze te wijzen vonnis, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, alle Informatie [eiseres sub 1] die (al dan niet door toedoen van [verweerder sub 2] ) onder derden is komen te berusten te (doen) vernietigen zulks op straffe van een onmiddellijk opeisbare dwangsom;
VIII. [verweerders] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure – waaronder de kosten van de in het lichaam van deze dagvaarding genoemde beslaglegging – onder de bepaling dat over het bedrag van de toegewezen proceskosten wettelijke rente verschuldigd zal zijn vanaf 14 dagen na de datum van vonniswijzing;
in reconventie (tegenvordering)
IX. [verweerders] in reconventie niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar vorderingen af te wijzen met veroordeling van [verweerders] in de kosten van deze procedure onder de bepaling dat over het bedrag van de toegewezen proceskosten wettelijke rente verschuldigd zal zijn vanaf 14 dagen na de datum van vonniswijzing.
3.2.
[verweerders] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
de tegenvordering (reconventie)
3.4.
[verweerders] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
onder de voorwaarde dat de vordering van [eiseres sub 1] op [verweerder sub 2] ter zake bestuurdersaansprakelijkheid geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen, de daarvoor ten laste van [verweerder sub 2] gelegde conservatoire beslagen, geheel, althans gedeeltelijk, op te heffen;
onder de voorwaarde dat de vordering van [eiseres sub 1] op [verweerster sub 1] ter zake bestuurdersaansprakelijkheid geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen, de daarvoor ten laste van [verweerster sub 1] gelegde conservatoire beslagen, geheel, althans gedeeltelijk, op te heffen;
onder de voorwaarde dat de vordering van [eiseres sub 2] op [verweerster sub 1] ter zake schending van het non-concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen, de daarvoor ten laste van [verweerster sub 1] gelegde conservatoire beslagen, geheel, althans gedeeltelijk, op te heffen;
[eiseressen] te veroordelen in de kosten van de procedure, de nakosten en de wettelijke rente daarover.
3.5.
[eiseressen] voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

de vorderingen in conventie
Vordering III (bestuurdersaansprakelijkheid)
4.1.
De rechtbank zal allereerst vordering III behandelen. Aan vordering III legt [eiseressen] bestuurdersaansprakelijkheid ten grondslag (artikel 2:9 BW). Zij vordert schadevergoeding van € 600.000,00 (totaalbedrag van het aantal maanden dat volgens [eiseressen] ten onrechte aan [verweerster sub 1] managementvergoeding is betaald) en overige schade in een schadestaatprocedure. De periode waarin volgens [eiseressen] sprake is geweest van een onbehoorlijke taakvervulling door bestuurder [verweerster sub 1] begint op het moment dat [verweerder sub 2] betrokken is geraakt bij [bedrijfsnaam 6] en eindigt op 17 juli 2017. Op de laatstgenoemde datum heeft de overdracht van de aandelen plaatsgevonden en is [verweerster sub 1] afgetreden als bestuurder. Hieronder zullen per partij de stellingen kort worden weergegeven.
4.2.
[eiseressen] stelt dat [verweerster sub 1] haar bestuurstaak onbehoorlijk heeft vervuld. Ter onderbouwing stelt zij dat het [verweerster sub 1] (en indirect [verweerder sub 2] ) in haar hoedanigheid van bestuurder van [eiseres sub 1] niet vrij stond om betrokken te zijn bij een onderneming die vergelijkbare activiteiten ontplooit. Volgens [eiseressen] vallen hieronder de ondernemingen die behoren tot de [afkorting] -groep en met name [bedrijfsnaam 6] die volgens [eiseressen] vergelijkbare diensten aanbiedt. [eiseressen] stelt dat [verweerder sub 2] actief betrokken was bij (de ontwikkeling van) [bedrijfsnaam 6] en daarom heeft bijgedragen aan de concurrentie tussen [eiseres sub 1] en [bedrijfsnaam 6] . [verweerster sub 3] is als medebestuurder nalatig geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen van het onbehoorlijk bestuur van [verweerster sub 1] af te wenden.
[eiseressen] stelt dat in het kader van de actieve betrokkenheid van [verweerder sub 2] bij [bedrijfsnaam 6] (bewust) aan haar onwaarheden zijn verteld en informatie is achtergehouden. Hierdoor heeft [eiseressen] onder meer beslissingen genomen die zij bij kennis van de juiste informatie niet zou hebben genomen en heeft zij op een later tijdstip dan gewenst maatregelen kunnen treffen. [eiseressen] stelt daartoe dat zij met de juiste kennis van zaken bijvoorbeeld [verweerster sub 1] had willen ontslaan als bestuurder. Verder heeft [eiseressen] niet ingegrepen omdat zij geen wetenschap had van de activiteiten van [verweerders] Mede hierdoor stelt [eiseressen] ernstige schade te hebben geleden en te lijden. Door de informatie die is doorgespeeld aan [bedrijfsnaam 6] en de hulp die zij van [verweerder sub 2] heeft gehad, heeft [bedrijfsnaam 6] [eiseres sub 1] immers kunnen beconcurreren. De schade bestaat volgens [eiseressen] in ieder geval uit de managementfee die [eiseres sub 1] vanaf april 2016 (het begin van de betrokkenheid van [verweerder sub 2] bij [bedrijfsnaam 6] ) heeft betaald aan [verweerster sub 1] . [eiseres sub 1] heeft immers wel voldaan aan haar verplichting tot betaling van managementfee, maar zij heeft daarvoor niet de bijbehorende prestatie gekregen. Ook zou door een ontslag van [verweerster sub 1] de managementovereenkomst zijn beëindigd en dus niet zijn betaald. Omdat de overige schade als gevolg van het doorspelen van informatie aan [bedrijfsnaam 6] volgens [eiseressen] nu nog niet is te begroten, verzoekt [eiseressen] voor dit deel verwijzing naar de schadestaatprocedure.
4.3.
[verweerders] betwist dat [verweerster sub 1] haar bestuurstaak onbehoorlijk heeft vervuld. Allereerst voert [verweerster sub 1] aan dat zij haar bestuurstaken altijd naar behoren heeft uitgevoerd. Zoals zij dat ook deed voordat duidelijk was dat [verweerder sub 2] met pensioen zou gaan. In die zin heeft [eiseres sub 1] geen schade geleden. [verweerders] erkent dat [verweerder sub 2] op vriendschappelijke basis, zonder daarvoor een vergoeding te krijgen en zonder verplichtingen betrokken was bij [bedrijfsnaam 6] ; een niet concurrerende onderneming. Als zou komen vast te staan dat wel sprake is van een concurrerende onderneming dan was [verweerder sub 2] zich daarvan niet bewust en heeft hij te goeder trouw gehandeld. Verder voert [verweerders] aan dat de feitelijke betrokkenheid van [verweerder sub 2] bij [bedrijfsnaam 6] volledig los staat van en in het maatschappelijk verkeer niet geldt als een gedraging van [verweerster sub 1] in hoedanigheid van bestuurder van [eiseres sub 1] . De door [eiseressen] gewraakte handelingen kunnen daarom niet worden toegerekend aan [verweerster sub 1] en tot bestuurdersaansprakelijkheid leiden. De omstandigheden, te weten het op vriendschappelijke basis zijn van een sparringpartner en in die zin advies geven, zonder daarvoor een vergoeding te ontvangen en zonder verplichtingen op zich te nemen, wijzen erop dat [verweerder sub 2] niet handelde namens [verweerster sub 1] en ook niet namens [verweerster sub 1] in hoedanigheid van bestuurder van [eiseres sub 1] . [verweerders] voert aan dat ook als dat wel het geval zou zijn dat er dan nog geen sprake is van een onbehoorlijke taakvervulling en daarmee dus ook niet van een ernstig verwijt. Verder is geen schade aan [eiseres sub 1] toegebracht en voor zover dat al het geval zou zijn ontbreekt het causaal verband tussen de verweten handelingen en de schade. [eiseres sub 1] zou immers ook een vergoeding aan een nieuwe bestuurder moeten voldoen en de overige schade is niet onderbouwd.
4.4.
De rechtbank moet beoordelen of [verweerster sub 1] in haar hoedanigheid van bestuurder van [eiseres sub 1] op grond van artikel 2:9 BW tegenover die vennootschap aansprakelijk is. Voor aansprakelijkheid op de voet van artikel 2:9 BW is vereist, dat aan de bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Of in een bepaald geval sprake is van een ernstig verwijt als hiervoor bedoeld, dient te worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Tot de in aanmerking te nemen omstandigheden behoren onder meer de aard van de door de rechtspersoon uit te oefenen activiteiten, de in het algemeen daaruit voortvloeiende risico's, de taakverdeling binnen het bestuur, de eventueel voor het bestuur geldende richtlijnen, de gegevens waarover de bestuurder beschikte of behoorde te beschikken ten tijde van de aan hem verweten beslissingen of gedragingen, alsmede het inzicht en de zorgvuldigheid die mogen worden verwacht van een bestuurder die voor zijn taak berekend is en deze nauwgezet vervult (zie onder meer HR 10 januari 1997, NJ 1997, 360, [achternaam] / [bedrijfsnaam 9] ).
4.5.
De eerste vraag die beantwoord moet worden, luidt of sprake is van concurrerende ondernemingen. [eiseressen] stelt dat [bedrijfsnaam 6] vanaf april/mei 2016 in toenemende mate concurreert met [eiseres sub 1] . Volgens haar haalt [bedrijfsnaam 6] nu - anders dan voorheen - net als [eiseres sub 1] een groot deel van haar omzet uit detachering. De nadruk bij [bedrijfsnaam 6] is komen te liggen op het aantrekken van ervaren IT -specialisten. Het uitvoeren van IT -projecten wordt één van de belangrijkste pijlers bij [bedrijfsnaam 6] . Bovendien gaat [bedrijfsnaam 6] zich net als [eiseres sub 1] richten op grote klanten. [eiseressen] stelt dat hiermee duidelijk is dat [bedrijfsnaam 6] op [eiseres sub 1] wil lijken en verwijst onder meer naar het driejarenplan van [bedrijfsnaam 6] .
[verweerders] voert daartegen aan dat [bedrijfsnaam 6] geen concurrent van [eiseres sub 1] is of wilde zijn, omdat [bedrijfsnaam 6] zich richt op een ander segment van de markt. [verweerders] verwijst hiervoor onder meer naar de verklaring van [D] . [bedrijfsnaam 6] richt zich op de werving, selectie en detachering van personeel (levert personeel) en neemt geen projecten aan terwijl [eiseres sub 1] een dienstverlener is. Verder zijn de activiteiten van [bedrijfsnaam 6] heel breed en richt [eiseres sub 1] zich uitsluitend en specifiek op toepassing van Microsoft technologie en hoogwaardige ICT-oplossingen waarvoor senior expertise vereist is. [bedrijfsnaam 6] werkt met studenten, junioren en professionals terwijl [eiseres sub 1] uitsluitend met hoogopgeleide en ervaren medewerkers werkt. Tot slot richt [bedrijfsnaam 6] zich op het midden- en kleinbedrijf en [eiseres sub 1] op middelgroot- en grote organisaties. Dat betekent volgens [verweerders] dat de ondernemingen dus geen (directe) concurrenten zijn.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is gebleken dat tussen [bedrijfsnaam 6] en [eiseres sub 1] in de periode dat [verweerder sub 2] betrokken was bij [bedrijfsnaam 6] sprake was van enige overlap in activiteiten. [eiseressen] heeft voldoende aangetoond dat [bedrijfsnaam 6] zich in de betreffende periode heeft ontwikkeld in de richting van [eiseres sub 1] . Zo is onder meer uit de in het geding gebrachte stukken voldoende gebleken dat in de genoemde periode [bedrijfsnaam 6] ook:
- hooggekwalificeerd personeel in dienst nam althans dat zij zich bij de werving van personeel daar (mede) op richtte (daar richtte zij zich eerder niet specifiek op),
- projecten aannam zoals [naam coöperatie] (zij leverde eerder alleen personeel), en
- zich onder meer heeft gespecialiseerd in Microsoft technologie (daarop lag voorheen niet de nadruk).
Die omstandigheden maken het aannemelijk dat [bedrijfsnaam 6] haar koers heeft verlegd in de richting van [eiseres sub 1] . Deze koers bevatte immers juist de specifieke kenmerken van [eiseres sub 1] , hetgeen door [verweerders] niet is betwist. In ieder geval staat daarmee vast dat enige overlap bestaat in activiteiten en dat [eiseres sub 1] en [bedrijfsnaam 6] in die zin concurrerend zijn. Tussen partijen staat niet ter discussie dat andere ondernemingen binnen de [afkorting] -groep niet vergelijkbaar zijn met [eiseres sub 1] zodat de werkzaamheden die zij verrichten niet nader besproken worden.
4.7.
Nu is vastgesteld dat sprake is van enige overlap in activiteiten tussen [eiseres sub 1] en [bedrijfsnaam 6] komt de vraag aan de orde in hoeverre [verweerster sub 1] als bestuurder van [eiseres sub 1] door de betrokkenheid bij [bedrijfsnaam 6] een ernstig verwijt gemaakt kan worden.
4.8.
Daarvoor voert [eiseres sub 1] allereerst aan dat de betrokkenheid van [verweerder sub 2] bij [bedrijfsnaam 6] ertoe heeft geleid dat hij zijn bestuurswerkzaamheden voor [eiseres sub 1] niet goed heeft verricht. De rechtbank is echter van oordeel dat [eiseressen] onvoldoende concreet heeft gesteld welke bestuurderstaken aan [verweerster sub 1] waren opgedragen en in welke daarvan zij is tekortgeschoten. Door [eiseres sub 1] is slechts gesteld dat [verweerder sub 2] zich steeds minder heeft beziggehouden met werkzaamheden binnen [eiseres sub 1] . [verweerders] heeft die stelling gemotiveerd betwist en stelt steeds conform de managementovereenkomst werkzaamheden te hebben verricht. De rechtbank is van oordeel dat [eiseres sub 1] in het licht van het gemotiveerde verweer van [verweerder sub 2] haar stelling ten aanzien van dit (algemene) verwijt nader had moeten onderbouwen - bijvoorbeeld door het overleggen van bestuur verslagen waarin dit naar voren is gekomen -, hetgeen zij heeft nagelaten. Nu niet is komen vast te staan dat [verweerster sub 1] is tekortgeschoten in de haar opgedragen bestuurderstaken kan daaruit geen ernstig verwijt voortvloeien.
4.9.
[eiseres sub 1] heeft voorts gesteld dat de werkzaamheden van [verweerder sub 2] bij [eiseres sub 1] en het doorgeven van die kennis aan [bedrijfsnaam 6] hebben geleid tot de benutte mogelijkheid voor [bedrijfsnaam 6] om uit te groeien tot een concurrerende onderneming van [eiseres sub 1] , waardoor [eiseressen] (overige) schade heeft geleden. Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van enige overlap in activiteiten in de periode dat [verweerder sub 2] betrokken was bij [bedrijfsnaam 6] , en er in die zin sprake was van enige concurrentie tussen [eiseres sub 1] en [bedrijfsnaam 6] , is het de vraag of de concurrentiepositie is veroorzaakt door de rol van [verweerder sub 2] . Relevant is dus wat [verweerder sub 2] heeft geadviseerd aan [bedrijfsnaam 6] en wat [bedrijfsnaam 6] heeft gedaan met die informatie. Daarbij gaat de rechtbank er vooralsnog vanuit, gelet op het feit dat [verweerder sub 2] als enige de feitelijke bestuurstaken verrichtte, dat het handelen van [verweerder sub 2] gelijk kan worden gesteld aan het handelen van [verweerster sub 1] . Heeft [bedrijfsnaam 6] daardoor een concurrentiepositie kunnen creëren?
4.10.
[eiseressen] onderbouwt haar stelling onder meer met de volgende voorbeelden. [eiseressen] noemt het doorgeven van informatie door [verweerder sub 2] aan [bedrijfsnaam 6] over de (uur)tarieven die [eiseres sub 1] hanteert, het ter beschikking stellen van het modelcontract zzp’ers, het toesturen van een vonnis en het advies om je als IT onderneming te richten op een niche in de markt, zoals de Microsoft dienstverlening. De rechtbank overweegt als volgt:
- Dat [verweerder sub 2] [bedrijfsnaam 6] ertoe heeft aangezet om dezelfde uurtarieven als [eiseres sub 1] in rekening te brengen alsmede dat alle door [eiseres sub 1] gehanteerde uurtarieven door [verweerder sub 2] aan [bedrijfsnaam 6] zijn doorgespeeld, is niet gebleken. Ook de suggestie van [eiseressen] dat tijdens de gesprekken met [verweerder sub 2] de uurtarieven een terugkerend gespreksonderwerp waren, is onvoldoende onderbouwd. Uit de notulen van 13 juni 2016 blijkt dat [verweerder sub 2] in die bijeenkomst heeft verteld over het feit dat [eiseres sub 1] als Microsoft-partner mensen bij Microsoft weg kan zetten voor 125,00 per uur. Verdere informatie over de door [eiseres sub 1] gehanteerde uurtarieven heeft [verweerder sub 2] niet gegeven.
- Met betrekking tot de nieuwe standaardcontracten van [eiseres sub 1] voor de inhuur van ZZP'ers en medewerkers van andere bedrijven, heeft [verweerder sub 2] niet betwist dat hij deze in de zomer van 2017 heeft toegestuurd aan [bedrijfsnaam 6] . Die nieuwe contracten waren herzien naar aanleiding van de wet DBA en waren met de belastingdienst afgestemd. Het is aannemelijk dat dit heeft geleid tot enig financieel voordeel bij [bedrijfsnaam 6] . Zij verkreeg deze contracten immers zonder daarvoor enige vergoeding te betalen en kon deze standaardcontracten verder afstemmen op haar eigen organisatie voor zover nodig. Maar dat [eiseres sub 1] in wezenlijke mate in haar concurrentiepositie is benadeeld door deze handelswijze van [verweerder sub 2] , is niet gesteld en evenmin gebleken.
- Verder heeft [eiseres sub 1] aangevoerd dat [verweerder sub 2] een vonnis aan [bedrijfsnaam 6] heeft toegestuurd over een juridisch geschil waarin [eiseres sub 1] verwikkeld is geweest. Dat het vonnis "gevoelige informatie" bevatte waardoor de concurrentiepositie van [bedrijfsnaam 6] is verbeterd, zoals door [eiseres sub 1] gesteld en door [verweerster sub 1] is bestreden, is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet aan te nemen.
- Voorts heeft [eiseres sub 1] gewezen op het feit dat [bedrijfsnaam 6] inmiddels ook medewerkers in dienst heeft die .NET- en mobile developmentdiensten kunnen verrichten. En dat [bedrijfsnaam 6] sinds augustus 2017 Microsoft Gold Certified Partner is. Dit heeft [verweerders] niet betwist. [verweerster sub 1] heeft echter gesteld dat het beheersen van deze technologieën door medewerkers van [bedrijfsnaam 6] niet betekent dat er sprake is van concurrentie. [bedrijfsnaam 6] biedt immers uitsluitend als uitzendbureau/detacheerder personeel aan, die onder leiding van een opdrachtgever werkzaamheden verrichten. Wat daar ook van zij, het is niet duidelijk dat deze situatie het gevolg is van de betrokkenheid van [verweerder sub 2] bij [bedrijfsnaam 6] . Daarvoor voert [eiseres sub 1] enkel aan dat [verweerder sub 2] [bedrijfsnaam 6] heeft geïnformeerd over het feit dat [eiseres sub 1] Microsoft-partner was en dat medewerkers bij Microsoft worden weggezet voor € 125,00 per uur. Maar [eiseres sub 1] licht verder niet toe dat deze informatie ertoe heeft bijgedragen dat medewerkers van [bedrijfsnaam 6] zich ook in deze technologie zijn gaan bekwamen.
Op grond van de hierboven besproken door [eiseres sub 1] aangedragen argumenten, is de conclusie dat voor zover [verweerder sub 2] heeft bijgedragen aan de ontwikkeling van [bedrijfsnaam 6] tot een met [eiseres sub 1] concurrerende onderneming, dit slechts in beperkte mate is gebeurd. Voor deze conclusie is ook nog het volgende van belang. In augustus 2016 werd het "3 jaren plan [bedrijfsnaam 6] " aan [verweerder sub 2] toegestuurd en in februari 2017 het "maximalisatieplan 2017". [eiseres sub 1] heeft niet gesteld, en dat is ook niet gebleken, dat [verweerder sub 2] op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de totstandkoming van deze plannen. Naar de eigen stellingen van [eiseres sub 1] blijkt uit deze plannen dat [bedrijfsnaam 6] met [eiseres sub 1] wilde concurreren en vanaf 2016 ook al daadwerkelijk concurreerde. Uitgaande van de juistheid van deze stellingen betekent dit tevens dat [verweerder sub 2] niet bepalend is geweest in de ambities van [bedrijfsnaam 6] . Die ambities waren er al en aangenomen moet worden dat die ambities ook zonder de betrokkenheid van [verweerder sub 2] gerealiseerd zouden zijn. Dat [verweerder sub 2] hierin een belangrijke rol heeft gespeeld kan op basis van de door [eiseres sub 1] aangedragen argumenten niet worden aangenomen.
4.11.
Verder is in het kader van de beoordeling of sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid relevant dat niet is komen vast te staan dat [verweerder sub 2] een vergoeding heeft ontvangen - in wat voor vorm dan ook - voor zijn adviezen. Evenmin is komen vast te staan dat de rol van [verweerder sub 2] zo invloedrijk was dat hij met het verstrekken van advies het beleid van [bedrijfsnaam 6] in belangrijke mate bepaalde, mede door gebruik te maken van informatie die hij verkreeg uit hoofde van zijn werkzaamheden bij [eiseres sub 1] . Voorts heeft [verweerders] voldoende gemotiveerd betwist dat de gesprekken bij [bedrijfsnaam 6] meer inhielden dan het globaal doornemen van cijfers op hoofdlijnen en het adviseren op hoofdlijnen van de CEO, [E] .
4.12.
Op grond van de hierboven besproken omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat [verweerster sub 1] door haar betrokkenheid bij [bedrijfsnaam 6] geen ernstig verwijt (in de zin van artikel 2:9 BW) valt te maken.
4.13.
Daar komt nog bij dat onvoldoende concreet is gemaakt welke schade [eiseres sub 1] zou hebben geleden. Ook een gedegen onderbouwing van de causaliteit tussen de door haar in algemene zin omschreven schade en de verweten gedraging van [verweerder sub 2] ontbreekt.
4.14.
Dat leidt ertoe dat de vordering onder III zal worden afgewezen. De overige stellingen die verband houden met de grondslag bestuurdersaansprakelijkheid, zoals de afgeleide vordering ex artikel 2:11 BW (aansprakelijkheid van [verweerder sub 2] en [verweerster sub 3] als bestuurders van [verweerster sub 1] ) zullen daarom niet besproken worden.
Vordering I en II (bedrog)
Kort de stellingen van partijen
4.15.
[eiseressen] stelt dat de Koopovereenkomst door bedrog van [verweerders] tot stand is gekomen. Daarom zou volgens [eiseressen] de Koopovereenkomst partieel vernietigd moeten worden en een aanpassing van de koopprijs moeten plaatsvinden. Volgens [eiseressen] waren de gegevens waarop zij afging bij het aangaan van de Koopovereenkomst onjuist. Als gevolg daarvan is bij [eiseressen] een verkeerd beeld ontstaan over de feitelijke situatie. Als [eiseres sub 2] niet in deze onjuiste veronderstelling van zaken had verkeerd, zou zij de koopovereenkomst niet hebben gesloten, in ieder geval niet onder de voorwaarden zoals is gebeurd. Daarbij is van belang dat bij openheid van zaken [verweerster sub 1] een minder sterke onderhandelingspositie zou hebben gehad.
4.16.
[verweerders] voert daartegen aan dat een wettelijke grondslag ontbreekt voor de door [eiseressen] gewenste partiële ontbinding van de Koopovereenkomst op grond van bedrog. Bovendien is er geen sprake van bedrog, omdat [verweerders] geen kunstgreep heeft gepleegd, er geen sprake is van opzet en het causaal verband tussen het gestelde bedrog en het aangaan van de rechtshandeling (sluiten van de Koopovereenkomst) ontbreekt. [verweerders] wijst erop dat gelet op het doel, het in rustiger vaarwater brengen van [eiseres sub 1] , het niet voor de hand ligt dat de Koopovereenkomst niet zou worden gesloten of dat bij bekendheid van de door [eiseressen] genoemde omstandigheden [eiseres sub 2] een geringere prijs zou willen betalen.
Bedrog
4.17.
Een rechtshandeling is vernietigbaar wanneer zij door bedrog tot stand is gekomen. Bedrog is volgens artikel 3:44 lid 3 BW aanwezig wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door enige opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling, door het opzettelijk daartoe verzwijgen van enig feit dat de verzwijger verplicht was mede te delen, of door een andere kunstgreep. Om te kunnen spreken van bedrog moet er aan drie vereisten zijn voldaan. Er moet sprake zijn van:
- een kunstgreep,
- opzettelijkheid (willens en wetens misleiden), en
- een causaal verband tussen het bedrieglijke gedrag en het verrichten van de rechtshandeling.
4.18.
Dat sprake is van kunstgrepen volgt volgens [eiseressen] uit de volgende omstandigheden:
- het niet melden door [verweerder sub 2] dat hij betrokken was bij [bedrijfsnaam 6] , en
- de mededeling van [verweerder sub 2] in het e-mailbericht van 22 juni 2017 waarin hij schrijft dat hij niet meer actief zou zijn in het arbeidsproces.
4.19.
Het eerste verwijt betreft het verzwijgen van een feit. [eiseressen] stelt kort gezegd dat deze kunstgreep ertoe zou hebben geleid dat de Koopovereenkomst niet of niet onder dezelfde voorwaarden zou zijn gesloten. Dit punt wordt relevant als [verweerder sub 2] ( [verweerster sub 1] ) zijn betrokkenheid bij [bedrijfsnaam 6] had moeten melden en hij dus een spreekplicht had. Hierbij zijn de verkeersopvattingen beslissend. [verweerder sub 2] stelt dat hij geen mededeling van zijn betrokkenheid bij [bedrijfsnaam 6] had hoeven te doen, omdat in zijn optiek [bedrijfsnaam 6] geen concurrerende onderneming is en verder omdat [eiseres sub 2] de Koopovereenkomst sloot met [verweerster sub 1] en niet met [verweerder sub 2] zelf. Hierbij is van belang dat de betrokkenheid bij [bedrijfsnaam 6] niet zag op handelingen van [verweerster sub 1] maar op handelingen van [verweerder sub 2] . Verder bestrijdt [verweerders] dat zij de betrokkenheid van [verweerder sub 2] bij [bedrijfsnaam 6] opzettelijk heeft verzwegen. [verweerders] begreep niet en hoefde niet te begrijpen dat die omstandigheid relevant zou zijn voor [eiseres sub 2] met betrekking tot de koop van de aandelen. Dit gelet op de beperkte aard en inhoud van de betrokkenheid van [verweerder sub 2] bij [bedrijfsnaam 6] .
4.20.
De rechtbank is van oordeel dat, ook indien veronderstellende wijs wordt aangenomen dat [verweerders] op grond van de verkeersopvattingen de betrokkenheid van [verweerder sub 2] bij [bedrijfsnaam 6] had moeten melden, niet is gebleken dat [verweerder sub 2] dit feit opzettelijk niet heeft medegedeeld met als doel [eiseressen] willens en wetens te misleiden en op die wijze [eiseres sub 2] te bewegen om tot het sluiten van de Koopovereenkomst over te gaan. Daarvoor was de aard en de omvang van de betrokkenheid van [verweerder sub 2] bij [bedrijfsnaam 6] , zoals hierboven besproken, te gering.
4.21.
Het tweede verwijt heeft betrekking op de mededeling van [verweerder sub 2] dat hij niet meer actief zou zijn in het arbeidsproces: op grond van die mededeling zou [eiseressen] op het verkeerde been zijn gezet. [verweerders] erkent dat [verweerder sub 2] heeft medegedeeld dat hij niet meer actief zou zijn in het arbeidsproces. [verweerder sub 2] voert echter aan dat hij op vriendschappelijke basis en onbezoldigd advies heeft gegeven aan [bedrijfsnaam 6] en dat hij de mededeling over het niet meer actief zijn in het arbeidsproces, niet heeft gedaan om [eiseressen] willens en wetens te misleiden en [eiseres sub 2] ertoe te bewegen de Koopovereenkomst te sluiten. [eiseressen] stelt daar tegenover dat zij door die mededeling in de veronderstelling verkeerde dat [verweerder sub 2] niet meer aan het arbeidsproces zou deelnemen. De betrokkenheid van [verweerder sub 2] bij [bedrijfsnaam 6] bewijst dat dat onjuist is. Door niet meer deel te nemen aan het arbeidsproces zou de kennis die [verweerder sub 2] had niet gebruikt worden om [eiseres sub 1] te kunnen beconcurreren. Bovendien was een garantie in de vorm van een non-concurrentiebeding afgegeven. Ook verkeerde [eiseres sub 1] door de mededeling in de veronderstelling dat haar bedrijfsgeheimen veilig waren. Dat bleek niet zo te zijn en dit leidde tot een concurrentienadeel. [eiseres sub 1] was minder waard dan zij dacht. Verder verkeerde [eiseressen] in de veronderstelling (omdat zij onwetend was) dat zij geen grond en mogelijkheid had om [verweerster sub 1] te ontslaan als bestuurder. [eiseressen] zag als enige mogelijkheid - gelet op de ontstane situatie - het belang van [verweerster sub 1] in [eiseres sub 1] te kopen. Dit leidde echter tot een hogere prijs dan gerechtvaardigd was. Tot slot speelt een rol, dat de aandeelhouders [verweerster sub 1] een goede verkoopprijs gunden. Als hen destijds was meegedeeld dat [verweerder sub 2] actief zou blijven in het arbeidsproces, zouden zij [verweerster sub 1] die hogere prijs niet gegund hebben.
4.22.
De rechtbank is van oordeel dat ook bij deze door [eiseressen] gestelde kunstgreep niet vast is komen te staan dat voldaan is aan het subjectieve opzetvereiste: [eiseressen] heeft geen feiten aangevoerd die voldoende gemotiveerd onderbouwen dat [verweerder sub 2] het oogmerk had om [eiseressen] met het doen van deze mededeling willens en wetens te misleiden en tot het aangaan van de Koopovereenkomst te bewegen. In dat verband is mede van belang dat [eiseressen] onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken dat [verweerder sub 2] zijn adviezen aan [bedrijfsnaam 6] onbezoldigd heeft gegeven, dat onvoldoende is gebleken dat [verweerder sub 2] zijn betrokkenheid bij [bedrijfsnaam 6] heeft willen verbergen en dat niet is komen vast te staan dat bedrijfsgeheimen van [eiseressen] door [verweerder sub 2] zijn prijsgegeven. Ook heeft [eiseressen] onvoldoende gemotiveerd dat [eiseres sub 1] minder waard was en [eiseres sub 2] bij wetenschap een betere prijs voor de aandelen had kunnen krijgen. Tenslotte heeft [eiseressen] in het licht van het verweer van [verweerder sub 2] onvoldoende gemotiveerd waarom [verweerder sub 2] deze – in de visie van [eiseressen] onjuiste – mededeling zou doen op het moment dat hij zijn aandelen ging verkopen. [eiseressen] was al voornemens het belang van [verweerster sub 1] te kopen en een dergelijke mededeling was niet nodig om tot die koopovereenkomst te komen.
4.23.
Het voorgaande betekent dat de Koopovereenkomst naar het oordeel van de rechtbank niet door bedrog tot stand is gekomen. Dat leidt ertoe dat de vorderingen I en II zullen worden afgewezen.
Vordering IV en V (schending non-concurrentiebeding)
4.24.
[eiseres sub 2] stelt dat de betrokkenheid van [verweerder sub 2] bij [bedrijfsnaam 6] in de periode vanaf 17 juli 2017 in strijd is geweest met het in de Koopovereenkomst overeengekomen non-concurrentiebeding. [eiseres sub 2] stelt dat overtreding van het non-concurrentiebeding heeft plaatsgevonden vanaf 17 juli 2017 en in ieder geval - gelet op de vaste positie van [verweerder sub 2] binnen [bedrijfsnaam 6] - voortduurde tot de dag van dagvaarding op 24 november 2017. Conform de boeteregeling in het tweede lid van artikel 12 van de Koopovereenkomst is een boete verschuldigd van € 375.000,00. De volledige schade is volgens [eiseres sub 2] nog niet te begroten maar deze overtreft het zojuist genoemde bedrag. Daarom verzoekt [eiseres sub 2] voor dat deel van de schade om een verwijzing naar de schadestaatprocedure. Verder stelt [eiseres sub 2] dat in het kader van het non-concurrentiebeding alle handelingen van [verweerder sub 2] aan [verweerster sub 1] moeten worden toegerekend. Dit volgt uit de context van het beding ( [verweerder sub 2] werd namens [verweerster sub 1] ingezet). Bovendien hadden partijen het ook zo voor ogen bij het sluiten van de Koopovereenkomst. [eiseres sub 2] verwijst naar het e-mailbericht van [verweerder sub 2] van 22 juni 2017.
4.25.
[verweerders] stelt dat niet alle handelingen van [verweerder sub 2] onder het non-concurrentiebeding vallen. [verweerster sub 1] stelt dat zij uitsluitend instaat voor haar eigen handelingen en niet voor die van [verweerder sub 2] . Volgens [verweerders] moet een beslissend gewicht aan de taalkundige uitleg van het beding worden gegeven. Uit het beding valt niet op te maken dat gelijkstelling of vereenzelviging van [verweerder sub 2] met [verweerster sub 1] is bedoeld. Bovendien is in de Koopovereenkomst niet opgenomen dat [verweerder sub 2] niet actief mag zijn in het arbeidsproces. Verder is er volgens haar geen sprake van vergelijkbare of concurrerende activiteiten tussen de ondernemingen. In dat licht voert [verweerders] aan dat het non-concurrentiebeding niet verder reikt dan noodzakelijk is om de belangen van [eiseres sub 1] te beschermen. Voor zover de handelingen van [verweerder sub 2] wel vallen onder het beding voert [verweerders] aan dat [verweerder sub 2] geen vaste maar een geheel vrijblijvende informele positie bekleedde en dat hij na 17 juli 2017 twee keer één uur heeft gesproken met [D] en [E] , namelijk op 20 september 2017 en 20 oktober 2017. Tot slot voert [verweerders] aan dat als wel zou komen vast te staan dat in strijd is gehandeld met het beding in dat geval de boete onjuist is berekend. Immers, het laatste gesprek dateert van 20 oktober 2017 en de berekening van [eiseres sub 2] loopt tot 24 november 2017. Ook is geen sprake van een voortdurende inbreuk op het beding. Subsidiair verzoekt [verweerders] om matiging van de boete gelet op de beperkte betrokkenheid van [verweerder sub 2] bij [bedrijfsnaam 6] .
4.26.
Het uitgangspunt bij de beantwoording van de vraag of [verweerster sub 1] en/of [verweerder sub 2] het non-concurrentiebeding hebben overtreden is artikel 12 van de Koopovereenkomst. Daarin is het volgende bepaald:
12 Non-concurrentie
12.1
In verband met de in deze Overeenkomst beschreven koop en verkoop van de Aandelen verbindt [verweerster sub 1] zich jegens Koper gedurende een periode van drie (3) jaar, te rekenen vanaf de Leveringsdatum, direct en indirect, in welke vorm of hoedanigheid dan ook binnen de Benelux (België, Nederland en Luxemburg):
a. niet betrokken te zijn en/of belang te hebben bij activiteiten die vergelijkbaar of concurrerend zijn met de activiteiten en/of producten van de Vennootschap en/of de Groepsmaatschappij;
b. geen werknemers in dienst te nemen respectievelijk anderszins werkzaamheden te laten verrichten, die bij de Vennootschap werkzaam zijn of minder dan een jaar daarvoor bij de Vennootschap werkzaam waren, noch deze werknemers te bewegen de Vennootschap te verlaten dan wel met deze werknemers contact te hebben met betrekking tot de in dit artikel genoemde activiteiten;
c. geen activiteiten te ondernemen met betrekking tot afnemers en leveranciers van de Vennootschap, anders dan na verkregen schriftelijke goedkeuring van Koper – welke goedkeuring niet op onredelijke gronden zal worden onthouden voor zover het niet-concurrerende activiteiten betreft.
12.2
Ingeval van een inbreuk op een in artikel 12.1 omschreven verplichting verbeurt [verweerster sub 1] aan Koper een direct opeisbare boete van Euro 50.000 (zegge: vijftigduizend Euro), alsmede een direct opeisbare boete van EUR 2.500 (zegge: tweeduizend vijfhonderd euro) voor iedere dag dat de inbreuk voortduurt, zonder dat enige ingebrekestelling of gerechtelijke tussenkomst vereist is en onverlet het recht van Koper om volledige vergoeding te vragen van de ten gevolge van een dergelijke inbreuk geleden schade, voor zover deze het bedrag van de verbeurde boete(s) te boven gaat.
12.3
In afwijking van artikel 12.1 en artikel 12.2 is het [verweerster sub 1] toegestaan om beleggingen te verrichten in beursgenoteerde ondernemingen ongeacht hun activiteiten, voor zover deze beleggingen een belang van vijf procent (5%) in de desbetreffende onderneming niet overstijgen.”
4.27.
Op grond van artikel 12.1 sub a mag [verweerster sub 1] gedurende drie jaar (tot 17 juli 2020) direct en indirect, in welke vorm of hoedanigheid dan ook binnen de Benelux niet betrokken zijn en/of belang hebben bij activiteiten die vergelijkbaar of concurrerend zijn met de activiteiten en/of producten van [eiseres sub 1] en/of [naam eiseres sub 1] [.......] B.V.
4.28.
De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
4.29.
In artikel 12 lid 1 sub a staat beschreven dat het beding ziet op handelingen/betrokkenheid van [verweerster sub 1] . [verweerster sub 1] is echter niet betrokken geweest bij [bedrijfsnaam 6] maar [verweerder sub 2] . Een van de geschilpunten is dan ook of het handelen van [verweerder sub 2] kan worden toegerekend aan [verweerster sub 1] . De rechtbank is van oordeel dat dat kan. Op grond van een zuiver taalkundige uitleg van artikel 12 lid 1 sub a lijkt het beding slechts te gelden voor [verweerster sub 1] , maar de rechtbank is van oordeel dat het beding aldus moet worden uitgelegd dat met het handelen van [verweerster sub 1] ook bedoeld is het handelen van [verweerder sub 2] . De rechtbank vindt het volgende daarbij van belang. Beide partijen verklaren dat bij het tot stand komen van de Koopovereenkomst niet expliciet is besproken of met [verweerster sub 1] ook [verweerder sub 2] is bedoeld. De rechtbank is voorts van oordeel dat uit de stellingen en stukken blijkt dat partijen hebben bedoeld dat met het vestigen van het non-concurrentiebeding ook een op [verweerder sub 2] rustende verplichting werd gecreëerd. Dat volgt uit het e-mailbericht dat op 22 juni 2017 door [verweerder sub 2] aan [eiseressen] is verzonden met de volgende inhoud:
“Met betrekking tot Artikel 12 inzake de non-concurrentie mag het helder zijn dat ik op geen enkele wijze voornemens ben om nog actief in het arbeidsproces te zijn.
Ik heb een vermogensbeheer overeenkomst met mijn bank, waarbij mijn private banker voor mijn centen zorgt. Nu zal het ongetwijfeld zo zijn dat in de portefeuille nu en/of in de toekomst IT bedrijven opgenomen zijn die wellicht diensten/producten leveren die [eiseres sub 1] ook levert. Hier wil ik geen gedoe over.”
Hieruit blijkt dat [verweerder sub 2] zich vereenzelvigt met [verweerster sub 1] . [verweerder sub 2] reageert op de tekst van artikel 12 en gebruikt hierbij de ik-vorm. Uit niets blijkt dat [verweerder sub 2] hiermee [verweerster sub 1] heeft bedoeld. Dat betekent dat [verweerder sub 2] zijn reactie heeft geschreven er vanuit gaande dat hij als persoon aan artikel 12 gebonden zou zijn en dat de andere betrokkenen zijn bericht ook op die wijze hebben mogen opvatten.
4.30.
Het handelen van [verweerder sub 2] valt dus naar het oordeel van de rechtbank onder de reikwijdte van het non-concurrentiebeding. Vast staat dat hij betrokken is geweest bij [bedrijfsnaam 6] . Hiervoor (4.6) is al geoordeeld dat sprake is van enige overlap in activiteiten tussen [eiseres sub 1] en [bedrijfsnaam 6] . De betrokkenheid van [verweerder sub 2] bij [bedrijfsnaam 6] valt dus onder de reikwijdte van het non-concurrentiebeding.
4.31.
Vervolgens moet worden bepaald gedurende welke periode het non-concurrentiebeding is overtreden. Ook hierover verschillen partijen van mening. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de manier van communiceren tussen [verweerder sub 2] enerzijds en [D] en [E] anderzijds vastgesteld kan worden dat sprake is geweest van meerdere contactmomenten die niet beperkt bleven tot slechts de maandelijkse bijeenkomsten. Gebleken is immers dat er naast de vergaderingen ook contactmomenten zijn geweest in de vorm van telefonische gesprekken en e-mails (met name over de agenda en opkomende vragen tussendoor). Daarmee staat voor de rechtbank vast dat sprake is van een voortdurend contact. Wat betreft de lengte van de periode overweegt de rechtbank als volgt. De laatste vergadering dateert weliswaar van 20 oktober 2017 maar vast staat dat daarna nog contact heeft plaatsgevonden. De rechtbank zal de boete dan ook laten doorlopen tot na de laatste bijeenkomst van 20 oktober 2017. De periode eindigt per 13 november 2017 omdat [verweerders] voldoende heeft onderbouwd dat zij op die datum bekend is geworden met de gelegde beslagen en daarom na die datum geen contact meer heeft gehad met [D] en/of [E] .
4.32.
Dit betekent dat vordering V deels zal worden toegewezen, namelijk tot een bedrag van € 345.000,00. Immers, € 50.000,- is ineens verbeurd op het moment dat de overtreding van het non-concurrentiebeding aanvangt. De periode waarover de boete wordt geheven loopt van 17 juli 2017 tot en met 12 november 2017. Per dag is een boete van € 2.500,00 verbeurd.
Schadevergoeding naast boete
4.33.
De hiervoor beoordeelde schending van het concurrentiebeding is voor de rechtbank geen aanleiding om de zaak te verwijzen naar de schadestaatprocedure. [eiseressen] volstaat namelijk met de enkele stelling dat
aangenomen moet worden dat deze[de schade – toevoeging rechtbank]
de boete overtreft.Zij maakt echter niet concreet waar die schade uit bestaat en naar aanleiding waarvan zij veronderstelt dat de schade hoger is dan het boetebedrag. Wat in algemene zin over de schade van [eiseressen] is gesteld is dermate weinig geconcretiseerd dat op basis van de stellingen en op basis van wat overigens is gebleken de schade niet zonder meer kan worden gekoppeld aan datgene wat aan [verweerder sub 2] wordt verweten. Daarmee heeft [eiseressen] niet aannemelijk gemaakt dat schending van het concurrentiebeding concreet tot schade heeft geleid, terwijl [verweerders] uitdrukkelijk heeft betwist dat van schade sprake is.
Profiteren van wanprestatie
4.34.
[eiseressen] stelt dat [verweerder sub 2] op onrechtmatige wijze heeft geprofiteerd van de wanprestatie (schending non-concurrentiebeding) van [verweerster sub 1] . [eiseressen] gaat ervan uit dat [verweerder sub 2] financieel (op welke wijze dan ook) werd beloond. Het profiteren kan volgens [eiseressen] ook bestaan uit de voldoening die iemand ervaart door het helpen van een ander. Volgens [eiseressen] zijn [verweerster sub 1] en [verweerder sub 2] hoofdelijk aansprakelijkvoor de schade.
4.35.
[verweerder sub 2] betwist dat hij heeft geprofiteerd van de handelingen van [verweerster sub 1] . Onder meer voert hij aan geen vergoeding te hebben ontvangen en dat slechts in bijkomende omstandigheden het profiteren van wanprestatie onrechtmatig kan zijn.
4.36.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van het profiteren van wanprestatie door [verweerder sub 2] . Daarvoor is redengevend dat [verweerder sub 2] daadwerkelijk zou moeten profiteren, hetgeen volgens [eiseressen] bestaat uit het ontvangen van een vergoeding. Dat [verweerder sub 2] een vergoeding zou hebben ontvangen is echter niet gebleken. Verder is niet gebleken van enig ander voordeel,bijvoorbeeld het verkrijgen van een aandelenbelangin [bedrijfsnaam 6] . Het is aan [eiseressen] om haar stelling te onderbouwen en dat heeft zij onvoldoende gedaan. De stelling dat het ervaren van voldoening als gevolg van het geven van advies leidt tot profiteren, slaagt zonder nadere onderbouwing evenmin. Dat betekent dat het deel van vordering IV dat ziet op profiteren van wanprestatie zal worden afgewezen.
Vordering VI (nakomen non-concurrentiebeding)
4.37.
[eiseres sub 2] vordert nakoming van het non-concurrentiebeding in de zin dat [verweerster sub 1] en [verweerder sub 2] wordt geboden om iedere betrokkenheid bij met [eiseres sub 2] concurrerende ondernemingen te staken en gestaakt te houden. In het bijzonder de [afkorting] -groep. [verweerders] voert daartegen aan dat alle activiteiten zijn gestaakt en dat [eiseres sub 2] daarom geen belang meer heeft bij haar vordering tegen [verweerster sub 1] en [verweerder sub 2] .
4.38.
De rechtbank is van oordeel dat [eiseres sub 2] geen belang heeft bij vordering VI om de navolgende reden. Dat [verweerster sub 1] nu nog activiteiten verricht of betrokken is bij de [afkorting] -groep is niet gebleken. [verweerder sub 2] is - zoals hiervoor omschreven - met zijn activiteiten voor [bedrijfsnaam 6] gestopt na de kennisname van de gelegde beslagen op 13 november 2017. Gesteld noch gebleken is dat [verweerder sub 2] nadien betrokken is geweest bij activiteiten die vergelijkbaar of concurrerend zijn met de activiteiten van [eiseres sub 1] . De rechtbank is van oordeel dat het op de weg van [eiseres sub 2] lag om haar vordering te onderbouwen. Van [eiseres sub 2] mag verwacht worden dat zij concreet stelt dat het non-concurrentiebeding niet wordt nagekomen en dat zij die stelling ook onderbouwt. Nu zij dit heeft nagelaten, heeft zij niet aangetoond dat zij belang heeft bij haar vordering en zal vordering VI gelet hierop worden afgewezen.
Vordering VII (afgifte documenten)
4.39.
[eiseres sub 1] vordert kort gezegd nakoming van artikel 13.6 van de Koopovereenkomst. Hierin staat:
“13.6 De Ontvangende Partij onderkent en aanvaardt dat alle notities, diagrammen, beschrijvingen, mededelingen en andere schriftelijke of elektronische informatie die van de Onthullende Partij zijn verkregen, en alle kopieën, aantekeningen of uittreksels daarvan die Vertrouwelijke Informatie bevatten, de eigendom zijn van de Onthullende Partij en dat de bovengenoemde documenten en informatiedragers, op verzoek van de Onthullende Partij, onmiddellijk aan de Onthullende Partij zullen worden teruggegeven of zullen worden vernietigd.”
Dat vertaalt zich in de vordering tot afgifte aan [eiseres sub 1] van alle (kopieën van) documenten en gegevensdragers die [verweerster sub 1] uit hoofde van haar bestuurderschap nog onder zich heeft of die zich bevinden onder derden. [verweerders] voert aan dat zij nog informatie onder haar heeft. Zij heeft die informatie verdeeld in vijf categorieën. [verweerders] heeft aangegeven de documenten onder (i), (iii) en (v) over te dragen en kopieën te vernietigen. Met de kanttekening dat die stukken wel deel uit blijven maken van het procesdossier in deze zaak. De stukken die zij noemt onder (ii) en (iv) zijn niet van [eiseres sub 1] verkregen zoals bedoeld in artikel 13.6 van de Koopovereenkomst en bovendien maken deze onderdeel uit van de wettelijk verplichte administratie van [verweerster sub 1] , zodat de vordering op die gronden moet stranden. [bedrijfsnaam 6] heeft zich bereid verklaard om drie documenten die zij in haar bezit heeft te vernietigen, behalve voor zover [bedrijfsnaam 6] deze nodig heeft om zich te verweren in een eventuele procedure van [eiseres sub 1] jegens haar. [verweerders] stelt dat zij hiermee geheel voldoet aan artikel 13.6 van de Koopovereenkomst en [eiseres sub 1] daarom geen belang meer heeft bij haar vordering.
4.40.
De rechtbank is met [verweerders] van oordeel dat [eiseressen] geen belang heeft bij vordering VII. Immers, [verweerster sub 1] heeft toegezegd de stukken onder (i), (iii) en (v) over te dragen en kopieën te vernietigen. Dat betekent dat zij vervolgens geen documenten of gegevensdragers die vallen onder het bereik van artikel 13.6 van de Koopovereenkomst meer onder zich heeft. [eiseressen] vertrouwt echter de toezegging van [verweerders] niet. Zij wijst (ongespecificeerd) op situaties waaruit zou blijken dat de toezegging van [verweerders] op dit punt niet te vertrouwen is. Maar zonder nadere toelichting - die ontbreekt - is die enkele stelling onvoldoende om de vordering te kunnen toewijzen. Daarvoor moet [eiseressen] concreet en gemotiveerd stellen en bewijzen dat [verweerders] - na de overdracht en vernietiging van de kopieën - toch nog documenten en gegevensdragers onder zich heeft. Nu zij dit heeft nagelaten, gaat de rechtbank ervan uit dat [verweerders] heeft voldaan aan haar verplichting op grond van artikel 13.6 uit de Koopovereenkomst. Dat betekent dat [eiseressen] geen belang heeft bij deze vordering VII, zodat deze wordt afgewezen.
Vordering VIII (proceskosten)
4.41.
[eiseressen] vordert [verweerders] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering zal als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen, omdat [eiseressen] heeft verzuimd de beslagstukken volledig in het geding te brengen. Daarnaast hebben [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] beslagen gelegd op grond van verschillende vorderingen. Maar [eiseressen] heeft niet gespecificeerd welke beslagkosten zijn gemaakt in het kader van de vordering van [eiseres sub 2] op [verweerster sub 1] uit hoofde van het overtreden van het non-concurrentiebeding. De rechtbank kan daardoor niet vaststellen welke beslagstukken op deze vordering betrekking hebben.
4.42.
[verweerster sub 1] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van [eiseres sub 2] op basis van het toegewezen bedrag op:
- betekening oproeping € 80,42
- griffierecht 3.894,00
- salaris advocaat
7.206,00(3,0 punt × tarief € 2.402,00)
Totaal € 11.180,42
De tegenvordering
Moeten de beslagen worden opgeheven?
4.43.
[verweerders] vordert opheffing van de diverse gelegde beslagen als de vorderingen in conventie (gedeeltelijk) worden afgewezen. Dan is namelijk sprake van ondeugdelijkheid van de vordering op grond waarvan de beslagen zijn gelegd. Verder voert [verweerders] aan dat op bijna alle vermogensbestanddelen twee maal beslag is gelegd. Dat betekent dat ook als de vorderingen (gedeeltelijk) worden toegewezen, gedeeltelijke opheffing van de beslagen moet volgen. Tot slot stelt [verweerders] dat een belangenafweging dient plaats te vinden waarin de wanverhouding tussen de omvang van de gelegde beslagen en de (hoogte van de) vorderingen waarvoor beslag is gelegd meegewogen moet worden. Deze wanverhouding zorgt ervoor dat [verweerder sub 2] en [verweerster sub 1] ernstig worden belemmerd om te voorzien in de dagelijkse kosten en om rendement te maken op hun vermogen.
4.44.
De rechtbank heeft de vordering tot betaling door [verweerster sub 1] van een boete als gevolg van schending van het non-concurrentiebeding toegewezen. Daarom zal het gelegde beslag ten laste van [verweerster sub 1] met de grondslag schending non-concurrentiebeding blijven liggen. Uit de stelling van [verweerders] en de beslagstukken blijkt dat op grond van twee afgegeven beslagverloven beslag is gelegd voor dezelfde vordering. [eiseressen] heeft betoogd dat de beslagen inmiddels zijn opgeheven omdat [verweerders] een bankgarantie heeft gesteld. Dat de beslagen inderdaad zijn opgeheven, staat echter niet vast. [verweerders] handhaaft haar vordering. De rechtbank is van oordeel dat het beslag van 13 november 2017 opgeheven dient te worden, voor zover dat nog niet is gebeurd, omdat [eiseres sub 2] gelet op de stukken zekerheid heeft verkregen door de beslaglegging op 4 december 2017 en een verder belang bij handhaving van dit beslag heeft [eiseressen] niet gesteld en is ook niet gebleken. De tegenvordering onder (iii) wordt dan ook deels toegewezen en deels afgewezen.
4.45.
De vorderingen van [eiseressen] gebaseerd op bestuurdersaansprakelijkheid zijn afgewezen. Dat brengt mee dat de tegenvorderingen onder (i) en (ii) worden toegewezen. Dat betekent dat de beslagen die zijn gelegd op de grondslag van bestuurdersaansprakelijkheid zowel ten laste van [verweerster sub 1] als [verweerder sub 2] zullen worden opgeheven.
Proceskosten
4.46.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

De rechtbank
op de vordering
5.1.
verklaart voor recht dat [verweerster sub 1] jegens [eiseres sub 2] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van het non-concurrentiebeding neergelegd in artikel 12.1 van de koopovereenkomst,
5.2.
veroordeelt [verweerster sub 1] om aan [eiseres sub 2] te betalen een bedrag van € 345.000,00 (driehonderdvijfenveertig duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 7 november 2017 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [verweerster sub 1] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres sub 2] tot op heden begroot op € 11.180,42, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
op de tegenvordering
5.4.
heft op de op verzoek van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] op 13 november 2017 gelegde conservatoire beslagen ten laste van [verweerder sub 2] en [verweerster sub 1] en de op 4 december 2017 gelegde conservatoire beslagen ten laste van [verweerder sub 2] en [verweerster sub 1] voor zover de beslagen zijn gelegd op de grondslag van bestuurdersaansprakelijkheid voor het bedrag van € 345.000,00,
5.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
op de vordering en op de tegenvordering
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.A. Schuman, F.C. Burgers en M.C.J. Lommen en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2019.