ECLI:NL:RBMNE:2019:1621

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 april 2019
Publicatiedatum
18 april 2019
Zaaknummer
C/16/479005 / FA RK 19-2117
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning en uitvoerbaarheid van een Oekraïense alimentatiebeslissing op grond van het Haags Alimentatieverdrag 2007

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 24 april 2019 een beschikking gegeven in het kader van een verzoek om erkenning en uitvoerbaarheid van een Oekraïense alimentatiebeslissing. Het verzoek is ingediend door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen, dat optreedt als ontvangende instelling in het kader van het Haags Alimentatieverdrag 2007. De zaak betreft de erkenning van een vonnis van de Districtsrechtbank te [plaatsnaam] (Oekraïne) van 29 mei 2014, waarin de vader is veroordeeld tot betaling van een vierde deel van zijn inkomen voor het levensonderhoud van zijn minderjarige kind, [voornaam van minderjarige]. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat Oekraïne partij is bij het Haags Alimentatieverdrag 2007, en dat de erkenning van de beslissing niet in strijd is met de openbare orde in Nederland. De benodigde stukken zijn bij het verzoek gevoegd, en de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen belemmeringen zijn om het verzoek toe te wijzen. De beschikking erkent de Oekraïense beslissing en verklaart deze uitvoerbaar binnen het Koninkrijk der Nederlanden. Tevens is de vader veroordeeld in de kosten van de procedure, die zijn begroot op nihil. De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot bezwaar of beroep binnen 30 dagen na kennisgeving.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/479005 / FA RK 19-2117
Beschikking van de voorzieningenrechter van 24 april 2019
in de zaak van:
de instelling
HET LANDELIJK BUREAU INNING ONDERHOUDSBIJDRAGEN,
gevestigd te Rotterdam,
optredend in zijn hoedanigheid van ontvangende instelling in het kader van het Haags Verdrag inzake de internationale inning van levensonderhoud voor kinderen en andere familieleden van 23 november 2007 (hierna: het Haags Alimentatieverdrag 2007),
hierna te noemen: verzoeker,
gemachtigde: mevrouw [gemachtigde] ,
verzoeker handelt voor zover nodig mede in naam van
[A](hierna: de moeder) in haar hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordigster van
[naam minderjarige], (hierna: [voornaam van minderjarige] ) geboren op [geboortedatum] 2010,
de moeder en [voornaam van minderjarige] wonen beiden in Oekraïne,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder, hierna te noemen: de vader.

1.Verloop van de procedure

1.1.
Verzoeker heeft op 7 maart 2019 een verzoek (met bijlagen 1 tot en met 4) ingediend. Daarin verzoekt hij om het vonnis van de Districtsrechtbank te [plaatsnaam] (Oekraïne) van 29 mei 2014, dat gewezen is tussen enerzijds de moeder, als wettelijk vertegenwoordigster van [voornaam van minderjarige] , en anderzijds de vader, te erkennen en uitvoerbaar te verklaren. Ook wordt verzocht de vader te veroordelen in de kosten van deze procedure.
1.2.
In dat vonnis is de vader (onder meer) veroordeeld om, ten behoeve van het levensonderhoud van [voornaam van minderjarige] aan de moeder te betalen, een vierde deel (1/4) van zijn inkomen, maar niet minder dan 30% van het levensminimum voor een kind van de betreffende leeftijd, en wel met ingang van 14 augustus 2013 totdat [voornaam van minderjarige] meerderjarig is. Verzoeker wil tot tenuitvoerlegging van de genoemde beslissing in Nederland overgaan.
1.3.
Op grond van het bepaalde in artikel 23 van het Haags Alimentatieverdrag 2007 heeft de voorzieningenrechter is deze beschikking gegeven zonder vooraf partijen te horen.

2.De beoordeling

2.1.
Erkenning wordt gevraagd van een beslissing van de Oekraïense rechter. De voorzieningenrechter overweegt dat voor Oekraïne de Alimentatieverordening (EG) nr. 4/2009 niet geldt, maar dat Oekraïne (net als Nederland) wel partij is bij het Haags Alimentatieverdrag 2007. De beslissing van de Oekraïense rechter (29 mei 2014) dateert weliswaar van vóór de inwerkingtreding van het Haags Alimentatieverdrag 2007 voor Nederland (1 augustus 2014), maar desondanks moet het verzoek toch worden beoordeeld aan de hand van dat verdrag. In artikel 48 van het Haags Alimentatieverdrag 2007 is namelijk bepaald dat dit verdrag het eerdere Haags Verdrag betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van alimentatiebeslissingen van 2 oktober 1973 vervangt. Aangezien zowel Oekraïne als Nederland partij waren bij dat eerdere verdrag, is dus het Haags Alimentatieverdrag 2007 daarvoor in de plaats gekomen. Dat maakt dus dat het verzoek moet worden beoordeeld volgens het Haags Alimentatieverdrag 2007.
2.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat bij het verzoek de benodigde stukken als genoemd in artikel 25 van het Haags Alimentatieverdrag 2007 zijn gevoegd.
2.3.
Op grond van artikel 23 van het Haags Alimentatieverdrag (waarvan de werking niet door Nederland is uitgesloten), kan de voorzieningenrechter dan het verzoek toewijzen, tenzij erkenning en tenuitvoerlegging kennelijk onverenigbaar zijn met de openbare orde van de aangezochte staat. De voorzieningenrechter is niet gebleken dat deze situatie zich hier voordoet, zodat de voorzieningenrechter het verzoek zal toewijzen.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter:
3.1.
erkent de door de Districtsrechtbank te [plaatsnaam] op 29 mei 2014 genomen beslissing, waarvan een gewaarmerkt afschrift aan deze beschikking is gehecht en verklaart deze beslissing binnen het Koninkrijk der Nederlanden uitvoerbaar;
3.2.
veroordeelt [verweerder] in de kosten van de afgifte van dit verlof, tot aan deze beschikking aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
3.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.A.A. van Kalveen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A.M.H. de Wit, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2019.
Tegen deze beschikking kan – door tussenkomst van een advocaat – bezwaar of beroep worden aangetekend bij deze rechtbank. Dit bezwaar dient binnen 30 dagen na kennisgeving van deze beschikking te worden ingesteld.