ECLI:NL:RBMNE:2019:1614

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 maart 2019
Publicatiedatum
18 april 2019
Zaaknummer
478064 / HA RK 19-88
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen voorzitter van de meervoudige strafkamer in verband met mogelijke partijdigheid

Op 28 maart 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een wrakingsverzoek behandeld dat was ingediend door verzoeker, die betrokken was bij een strafzaak. Het verzoek was gericht tegen mr. E.H.M. Druijf, de voorzitter van de meervoudige strafkamer, die ook betrokken was bij een eerdere strafzaak tegen verzoeker. Verzoeker stelde dat de aanwezigheid van mr. Druijf in beide zaken leidde tot een schijn van partijdigheid, omdat hij in de eerste zaak al een oordeel had kunnen vormen over de feiten. Tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek waren verzoeker, zijn raadsman mr. R.P.G. van der Weide, mr. Druijf zelf, en officier van justitie mr. T. Tanghe aanwezig.

De raadsman van verzoeker betoogde dat de combinatie van de twee zaken en de korte tijd tussen de zittingen een ongelukkige samenloop van omstandigheden vormde, die de perceptie van verzoeker over de onpartijdigheid van mr. Druijf beïnvloedde. Mr. Druijf verdedigde zijn positie door te stellen dat hij geen reden had om zich te verschonen en dat de planning van de zittingen niet optimaal was verlopen, maar dat dit geen invloed had op zijn onpartijdigheid.

De wrakingskamer oordeelde dat er geen objectieve rechtvaardiging was voor de vrees van verzoeker dat mr. Druijf partijdig zou zijn. De wrakingskamer verklaarde het verzoek tot wraking ongegrond, omdat verzoeker geen feiten of omstandigheden had aangedragen die de vrees voor partijdigheid konden onderbouwen. De procedure in de strafzaak van verzoeker zou worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 478064 / HA RK 19-88
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
28 maart 2019
op het verzoek van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: verzoeker,
raadsman: mr. R.P.G. van der Weide.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Tijdens de behandeling van de strafzaak tegen verzoeker (parketnummer 16/705587-15) op 28 maart 2019, is de voorzitter van de meervoudige strafkamer, mr. E.H.M. Druijf, gewraakt door verzoeker.
1.2.
Van de zitting van de meervoudige strafkamer is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.
1.3.
Het wrakingsverzoek is op 28 maart 2019 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken. Bij de mondelinge behandeling zijn verzoeker en zijn raadsman verschenen. Mr. Druijf was eveneens aanwezig. Ook was officier van justitie, mr. T. Tanghe, aanwezig.
1.4.
De wrakingskamer heeft na afloop van de behandeling ter zitting mondeling uitspraak gedaan zoals hierna onder 3. en 4. is weergegeven.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. Druijf als voorzitter van de meervoudige strafkamer.
2.2.
De raadsman van verzoeker heeft tijdens de mondelinge behandeling zijn verzoek tot wraking, geciteerd uit het proces-verbaal van de zitting, als volgt toegelicht:
“Ik heb afgelopen week contact gehad met mr. Druijf met betrekking tot mijn verzoek aan hem om zich te verschonen. Mr. Druijf was zowel de voorzitter van de meervoudige strafkamer in [onderzoek 1] als in [onderzoek 2] . Het onderzoek in [onderzoek 1] zal vandaag worden gesloten en er zal uitspraak worden gedaan op 11 april 2019. Vandaag staat de behandeling gepland van de strafzaak in het onderzoek [onderzoek 2] . Verzoeker is in beide strafzaken één van de verdachten. In beide zaken draait het om een zelfde soort feiten.
Bij cliënt steekt het dat enerzijds mr. Druijf zich in [onderzoek 1] een beeld heeft kunnen vormen van verzoeker en zich over de strafbare feiten nog een oordeel moet vormen. Anderzijds zit verzoeker hier vandaag opnieuw en moet hij wederom gaan praten met mr. Druijf over strafbare feiten waarvan hij verdacht wordt. Voor verzoeker is het enkele feit dat mr. Druijf binnen zo’n korte tijd tweemaal aanzit als voorzitter en verzoeker als verdachte tegenover zich heeft voldoende aanwijzing dat er enige vorm van kleuring is. Dit is de perceptie van verzoeker. Er is nog niet voldaan aan de criteria voor een wrakingsverzoek in strafzaken, maar u moet het bezien vanuit de perceptie van verzoeker. Daar komt het in de kern op neer. Verzoeker heeft er geen goed gevoel bij. Dit is iets anders dan de wettelijke maatstaf, maar het is wel een zeer ongelukkige samenloop van omstandigheden. Voor de beleving van verzoeker zou het anders zijn geweest als de strafzaak van [onderzoek 1] al helemaal was afgerond en er al uitspraak in was gedaan.”
2.3.
Mr. Druijf heeft niet berust in de wraking. Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Druijf, geciteerd uit het proces-verbaal van de zitting, het volgende aangevoerd:
“Mijn beleving is een andere dan die van verzoeker. Ik heb deze week inderdaad een verzoek gekregen om me te verschonen. Ik heb daar over nagedacht en mezelf afgevraagd of ik deze zaak op de één of andere manier niet meer zou kunnen doen. Dat vond ik niet en daarom heb ik me niet verschoond.
De planning is misschien niet op de meest gelukkige wijze verlopen. Maar dit had te maken met een noodzakelijke tweede dag voor de behandeling in [onderzoek 1] die door de agenda’s van de raadslieden pas uitkwam op
6 maart 2019. In de tussentijd was ik al ingepland bij [onderzoek 2] .
Voor mij zou het juist wel anders zijn geweest als ik wel al uitspraak had gedaan in [onderzoek 1] .”
2.4.
De officier van justitie heeft tijdens de mondelinge behandeling als volgt aangevoerd:
“Ik respecteer de beslissing van mr. Druijf om zich niet te verschonen en ik zie er geen beletsel in dat mr. Druijf de zaak vandaag behandelt. Ik heb gisteren navraag gedaan bij de zittingsofficier van [onderzoek 1] en die gaf aan dat er geen raakvlakken zijn tussen beide dossiers/onderzoeken. De vrees van partijdigheid is onvoldoende feitelijk onderbouwd.”

3.De beoordeling

3.1.
Ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering kan een rechter die een strafzaak behandelt worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Dat is het geval als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin, dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.3.
Verzoeker erkent dat niet wordt voldaan aan het criterium voor wraking zoals neergelegd in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering. Volgens verzoeker moet er echter rekening mee worden gehouden dat voor hem een ongelukkige samenloop van omstandigheden is dat mr. Druijf deel uitmaakt van de meervoudige strafkamer in de zaak [onderzoek 2] en in de eerder ter zitting behandelde strafzaak [onderzoek 1] , terwijl in de strafzaak [onderzoek 1] nog geen uitspraak is gedaan.
3.4.
De wrakingskamer is van oordeel dat voor verzoekers perceptie dat mr. Druijf partijdig zou zijn, geen objectieve rechtvaardiging bestaat. Dat mr. Druijf ook deel uitmaakte van een meervoudige strafkamer die recentelijk een strafzaak tegen verzoeker ter zitting behandelde, is daarvoor onvoldoende. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat in die eerdere strafzaak [onderzoek 1] nog geen uitspraak is gedaan. Daarbij neemt de wrakingskamer in aanmerking dat beide strafzaken ook gelijktijdig ter zitting behandeld hadden kunnen worden door een meervoudige kamer waar mr. Druijf deel van uitmaakt.
3.4.
Voor het overige heeft verzoeker geen feiten of omstandigheden gesteld die zouden moeten leiden tot de conclusie dat er gronden zijn voor het aannemen van objectiveerbare partijdigheid of een objectiveerbare schijn van partijdigheid bij mr. Druijf
3.5.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker en zijn raadsman, mr. E.H.M. Druijf, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling Straf-, civiel- en jeugdrecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer 16/705587-15 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is ter zitting gegeven door mr. S.C. Hagedoorn, voorzitter, mrs. M.C. Oostendorp en R.C. Stijnen als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. L.C.J. van der Heijden, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2019.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.