ECLI:NL:RBMNE:2019:1613

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 april 2019
Publicatiedatum
18 april 2019
Zaaknummer
16/196336-18 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens onvoldoende bewijs van heling na bewijsuitsluiting

Op 18 april 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van heling. De rechtbank heeft geoordeeld dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevatte om vast te stellen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan heling. Dit oordeel volgde na bewijsuitsluiting van de verklaring die de verdachte had afgelegd tijdens het politieverhoor. De rechtbank oordeelde dat de doorzoeking van de auto van de verdachte onrechtmatig was, omdat er geen redelijk vermoeden van schuld bestond op het moment van de doorzoeking. Hierdoor was het bewijs dat uit deze doorzoeking was verkregen, niet toelaatbaar.

De verdachte was op 2 augustus 2018 aangehouden en had tijdens het verhoor vragen gekregen over de heling, terwijl hij op dat moment niet op de hoogte was dat hij ook verdacht werd van dit feit. De rechtbank concludeerde dat het recht op consultatie- en verhoorbijstand was geschonden, wat leidde tot een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek. Dit resulteerde in de uitsluiting van de verklaring van de verdachte als bewijs.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging, omdat er onvoldoende bewijs was om de beschuldiging van heling te ondersteunen. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/196336-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 18 april 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1995] te [geboorteplaats] (Marokko),
gedetineerd in de PI Nieuwegein.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 7 februari 2019 en 4 april 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. G.A. Hoppenbrouwers en van hetgeen verdachte en mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 2 augustus 2018 te Utrecht een mobiele telefoon voorhanden heeft gehad terwijl hij wist of had moeten vermoeden dat dit een door misdrijf verkregen goed betrof.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen en baseert zich daarvoor op de bewijsmiddelen zoals deze zich in het dossier bevinden, waaronder de verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde heling en heeft daartoe de volgende verweren gevoerd.
Allereerst heeft de raadsman aangevoerd dat de doorzoeking van de auto (van verdachte) onrechtmatig was, omdat ten tijde van de doorzoeking geen sprake was een redelijk vermoeden van schuld. De verdachte is hierdoor in zijn belangen geschaad en het bewijs dat door de onrechtmatige doorzoeking is verkregen moet daarom worden uitgesloten.
Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat de door verdachte tijdens het politieverhoor afgelegde verklaring niet voor het bewijs mag worden gebruikt, omdat naar zijn oordeel niet is voldaan aan de zogenaamde Salduz-jurisprudentie van het EHRM en de daarop gevolgde ‘Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor’.
De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte is aangehouden op verdenking van een voorbereiding van een woninginbraak en is ten aanzien van dit feit gewezen op zijn recht op consultatie- en verhoorbijstand. Tijdens het verhoor zijn aan verdachte op enig moment ook vragen gesteld over een ander – niet soortgelijk – feit, namelijk de in onderhavige zaak ten laste gelegde heling. Dit betreft naar het oordeel van de raadsman een ander feit dan het feit waarvoor verdachte is aangehouden, zodat verdachte wat betreft dit feit andermaal op zijn recht op consultatie- en verhoorbijstand had moeten worden gewezen. Nu aan dat recht geen uitvoering is gegeven, mag van de in dat verhoor afgelegde verklaring geen gebruik worden gemaakt.
Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat - na uitsluiting van de verklaring van verdachte van het bewijs – niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte wist of had moeten begrijpen dat de mobiele telefoon van diefstal afkomstig was, onder meer gelet op de geringe waarde waarvoor soortgelijke telefoons momenteel op internet worden verhandeld.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De doorzoeking van de personenauto
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] volgt dat de voornoemde verbalisant om 03:00 uur in de nacht een melding krijgt dat een aantal personen zich verdacht ophoudt. De meldster heeft gezien dat de personen in een blauwe auto reden en zij vermoedt dat de personen een inbraak aan het voorbereiden zijn. Als de verbalisant enkele minuten later ter plaatse komt hoort hij van de centralist dat de meldster één van de jongens in de richting van de bushalte aan de Theemsdreef heeft zien rennen. De verbalisant is daarop in tegengestelde richting gaan rijden en zag dat een jongen aan komen lopen die hij herkende als verdachte. Hij zag dat verdachte zweet op zijn voorhoofd had. Hierdoor kreeg hij het vermoeden dat verdachte kort daarvoor had gerend. Hierop heeft de verbalisant besloten om verdachte staande te houden. De auto waarmee de meldster de verdachten had zien aan komen rijden bleek op de Neckardreef te staan. De auto bleek niet op slot te zitten en is door de ter plaatse gekomen verbalisanten doorzocht.
Artikel 96b lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in combinatie met artikel 67 lid 1 Sv geeft een opsporingsambtenaar de bevoegdheid om in geval van een verdenking van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld een vervoermiddel te doorzoeken. De vraag die speelt is of er op het moment van de doorzoeking sprake was van een voldoende verdenking.
Gelet op de door de verbalisant beschreven gang van zaken bestond er naar het oordeel van de rechtbank jegens de verdachte een redelijk vermoeden van schuld ter zake van het voorbereiden van een woninginbraak, zodat er voldoende aanleiding was om over te gaan tot een doorzoeking van de bij deze verdenking betrokken auto. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
Het Salduzverweer
Verdachte is op 2 augustus 2018 aangehouden en diezelfde dag om 12:30 uur gehoord ter zake van een poging woninginbraak. Voorafgaande aan dit verhoor heeft verdachte contact gehad met zijn raadsman. Op dat moment waren verdachte en zijn raadsman er niet mee bekend dat hij ook verdacht werd van het plegen van heling.
Tijdens het verhoor van verdachte zijn er op enig moment vragen gesteld over deze heling (die geen verband houdt met de poging woninginbraak waarvan verdachte werd verdacht). De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat uit het dossier niet valt af te leiden dat verdachte andermaal op zijn recht op consultatie- en verhoorbijstand is gewezen. Ook blijkt niet dat verdachte van dit recht afstand heeft gedaan. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat dit niet is gebeurd. Dit brengt met zich mee dat het consultatierecht is geschonden en dat daarmee sprake is van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafrecht. Naar het oordeel van de rechtbank dient dit ertoe te leiden dat de verklaring van verdachte zoals afgelegd bij de politie van het bewijs wordt uitgesloten.
Vrijspraak
Na bewijsuitsluiting van het proces-verbaal houdende de door verdachte afgelegde verklaring is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat op grond waarvan kan worden vastgesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan heling, zodat verdachte moet worden vrijgesproken.

5.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G. van Ommeren, voorzitter, mrs. J.A. Spee en E. Slager, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Antonides, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 april 2019.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 augustus 2018 te Utrecht, een goed te weten een
mobiele telefoon (merk Huawei) heeft verworven, voorhanden gehad,
en/of overgedragen,
terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit
goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een
door misdrijf verkregen goed betrof;
(art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht)