ECLI:NL:RBMNE:2019:1477

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 april 2019
Publicatiedatum
11 april 2019
Zaaknummer
16/700143-17 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen door verdachte en medeverdachte gedurende een periode van vijf jaar

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 april 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die samen met haar partner, de medeverdachte, gedurende de periode van 1 januari 2012 tot en met 28 november 2017, zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen. De verdachte en haar partner hebben in deze periode in totaal € 267.757,42 aan contant vermogen, afkomstig uit misdrijf, omgezet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en de medeverdachte een gezamenlijke huishouding voerden en dat hun contante uitgaven niet konden worden verklaard door hun legale inkomsten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 120 uur, waarvan 60 uur voorwaardelijk. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen, aangezien de verdachte en de medeverdachte gedurende een substantiële periode grote contante bedragen hebben omgezet zonder dat hiervoor legale inkomsten konden worden aangetoond. De rechtbank heeft de rol van de verdachte als profiterende partner in de witwashandelingen meegewogen in de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/700143-17 (P)

Vonnis van de meervoudige kamer van 11 april 2019

in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1973] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 4 juli 2018, 10 december 2018, 6 maart 2019 en 28 maart 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. J.R.F. Esbir Wildeman en van hetgeen verdachte en haar raadsman, mr. Y. Bouchikhi, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 1 januari 2012 tot en met 11 september 2017 te Nieuwegein, Maarssen en/of in Nederland en/of Europa, samen met anderen een gewoonte heeft gemaakt van witwassen.

VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

WAARDERING VAN HET BEWIJS

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich samen met haar partner/medeverdachte [medeverdachte] heeft schuldig gemaakt aan opzettelijk gewoontewitwassen. Zij hebben door middel van een twaalftal omzettingshandelingen in totaal € 267.757,42 aan contant vermogen – uit
enigmisdrijf afkomstig – omgezet. Uit OVC- en tapgesprekken blijkt dat verdachte en [medeverdachte] op de hoogte waren van de illegale herkomst van het geld. Nu zij dit geld gedurende een substantiële periode hebben witgewassen, kan worden bewezen dat zij een gewoonte van het witwassen hebben gemaakt.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde.
Wanneer een gerechtvaardigd vermoeden bestaat dat sprake is van witwassen, mag van de verdachte een verklaring worden verlangd. In deze zaak ontbreekt dat gerechtvaardigd witwasvermoeden echter, nu de inkomsten die verdachte voor 2012 heeft verworven niet in de eenvoudige kasopstelling zijn meegerekend. Desondanks heeft [medeverdachte] , mede namens verdachte, een verklaring afgelegd en een tegenkasopstelling overgelegd over de herkomst van hun inkomsten. Deze verklaring (inclusief tegenkasopstelling) was min of meer verifieerbaar en niet hoogst onwaarschijnlijk. Het Openbaar Ministerie heeft echter te weinig gedaan om deze verklaring te verifiëren. Bovendien is onduidelijk uit welk misdrijf de inkomsten van verdachte en [medeverdachte] überhaupt afkomstig zouden moeten zijn. De raadsman merkt daarbij op dat het tot januari 2017 in ieder geval niet mogelijk was om geld uit eigen misdrijf wit te wassen.
Nu niet kan worden uitgesloten dat de inkomsten van verdachte en [medeverdachte] een legale herkomst hadden, moet verdachte worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, aldus de raadsman.

Het oordeel van de rechtbank

4.3.1.
Bewijsmiddelen [1]
De rechtbank leidt uit de beschikbare bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden af.
Gezamenlijke huishouding
In januari 2017 is het strafrechtelijk onderzoek “09Piano” gestart naar het witwassen door medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ). [2] Gedurende het onderzoek naar [medeverdachte] , is [verdachte] (hierna: verdachte) als verdachte van witwassen in beeld gekomen. Verdachte is de partner van [medeverdachte] . [3]
Uit onderzoek is gebleken dat verdachte en [medeverdachte] een economische eenheid vormden. [4] [medeverdachte] heeft verklaard dat hij met verdachte is getrouwd op Curaçao. [5] Uit de basisregistratie personen blijkt dat verdachte en [medeverdachte] sinds 18 augustus 2005 samenwonen op de [adres] te [woonplaats] . [6] Daarnaast is gebleken dat verdachte en [medeverdachte] gezamenlijk het gezag uitvoer(d)en over hun drie kinderen en samen de zorgdroegen voor de opvoeding van hun kinderen. [7] Ook voerden zij samen een huishouding, bezitten zij goederen, hebben zij gezamenlijke aankopen gedaan en uitgaven gedaan voor het huishouden. [8]
Legale inkomsten
Uit inkomensgegevens van de Belastingdienst blijkt dat verdachte in 2012 uit werk inkomsten heeft ontvangen ter hoogte € 1.542,-. Daarnaast heeft verdachte in 2012 een uitkering ontvangen ter hoogte van € 5.199,- en in 2013 ter hoogte van € 7.630,-. Sinds 2014 heeft verdachte geen inkomsten meer ontvangen. In 2015 heeft zij – na het overlijden van haar moeder – € 19.452,- geërfd. Ook heeft zij in de jaren 2012 tot en met 2017 in totaal
€ 11.198,- aan zorgtoeslag en € 12.060,- aan kindgebonden budget ontvangen. [9]
Ten aanzien van [medeverdachte] geldt dat sinds 2012 geen loon of uitkering bij de Belastingdienst bekend is. In de aangiften inkomstenbelasting in de periode 2012 tot en met 2015 is door [medeverdachte] opgegeven dat hij geen enkel inkomen heeft ontvangen en niet over vermogen beschikt. [10]
Onderzocht is welke bij- en afschriften in de periode januari 2012 tot en met 11 september 2017 hebben plaatsgevonden van en naar de bankrekeningen op naam van verdachte en [medeverdachte] . [11] Er is een eenvoudige kasopstelling gemaakt waarbij alle contante inkomsten en uitgaven in kaart zijn gebracht. [12] De gegevens zijn geanalyseerd en ten aanzien van de contante ontvangsten en uitgaven is het volgende bevonden.
Contante ontvangsten en bankopnames
In de periode 2012 tot en met 2017 is een bedrag van € 50.735,01 contant opgenomen van de bankrekening [rekeningnummer] op naam van [verdachte] . In voornoemd bedrag zijn ook de creditcardopnames meegenomen. [13] In dezelfde periode is een bedrag van
€ 2.200,- contant opgenomen van de bankrekening [rekeningnummer] op naam van [medeverdachte] . [14] Ook is in voornoemde periode van de bankrekening [rekeningnummer] op naam van [medeverdachte] e/o [verdachte] een bedrag van € 2.500,- opgenomen. [15]
Daarnaast heeft [medeverdachte] een bedrag van € 3.340,20 aan money transfers ontvangen. [16]
Het totaalbedrag dat verdachte en [medeverdachte] aan contant vermogen hadden, komt daarmee uit op € 58.775,21. [17]
Tijdens de doorzoeking in het woonhuis van verdachte en [medeverdachte] en in het door [medeverdachte] gehuurde pand is € 675,- aan contant geld aangetroffen. Het eindsaldo contant geld zal daarom op € 675,- worden gesteld. [18]
Het totaalbedrag dat contant voor verdachte en [medeverdachte] beschikbaar was voor het doen van uitgaven, komt daardoor uit op € 58.100,21. [19]
Contante uitgaven
Verdachte en [medeverdachte] hebben in de onderzoeksperiode in totaal € 325.857,63 aan contante uitgaven en contante bankstortingen verricht. [20]
Uit onderzoek naar de contante uitgaven blijkt onder meer dat drie personenauto’s zijn aangeschaft door middel van contante betalingen.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat op 10 september 2013 een Kia Sorento (kenteken [kenteken] ) voor een eindbedrag van € 27.000,- is verkocht. [21] Getuige [getuige 2] heeft bij de politie verklaard dat hij ten behoeve van [medeverdachte] voornoemde Kia Sorento heeft aangeschaft. [22] [medeverdachte] heeft voornoemd bedrag geheel in contanten aan [getuige 2] terugbetaald. [23]
Ook is een factuur op naam van verdachte aangetroffen waarop staat vermeld dat op 8 november 2016 een Kia Picanto (kenteken [kenteken] ) voor € 6.000,- is gekocht. Voornoemd bedrag is geheel contant betaald. Het adres dat op de factuur staat vermeld betreft het woonadres van verdachte en [medeverdachte] aan de [adres] te [woonplaats] . [24]
Op 6 juni 2017 is een Audi A1 met kenteken [kenteken] op naam van verdachte gezet. [25]
Getuige [getuige 3] heeft bij de politie verklaard dat hij voornoemde Audi op 6 juni 2017 aan verdachte heeft verkocht. Het aankoopbedrag van de Audi betrof € 17.000,-. Bij de verkoop is een Volkswagen Golf (kenteken [kenteken] ) voor € 12.000,- ingeruild. Het resterende bedrag van € 5.000,- is contant betaald. [26]
Tapgesprekken
Tijdens het onderzoek is het telefoonnummer [telefoonnummer] afgetapt. Voornoemd telefoonnummer is bij [medeverdachte] in gebruik. Uit de tapgesprekken blijkt dat [medeverdachte] onder meer contact heeft met het telefoonnummer [telefoonnummer] , dat in gebruik is bij verdachte. [27]
Op 20 april 2017 vindt een telefoongesprek plaats tussen [medeverdachte] en verdachte. Tijdens het telefoongesprek wordt het volgende gezegd.
[medeverdachte] : En hoe zat het met de andere
[verdachte] : Dat is 5 (…) plus 1 waar ik mee ben wezen shoppen he dan dus
eigenlijk 6
[medeverdachte] : Ja dus je hebt nog 5
[verdachte] : Ja
[medeverdachte] : En dan eh je hebt 8 gestort?
[verdachte] : Ja
[medeverdachte] : Dus als je, hoeveel moet je dus als je er 4 en een half bij doet staat er 12 en een half op
[verdachte] : Eh ja maar jij zei stort het af
(…)
[medeverdachte] : Nee, heb je dat al gedaan nu
[verdachte] : ja daar kom ik net vandaan
[medeverdachte] : Oke dat maakt niet uit dan heb je 12, dan moet je niet gelijk doorstorten. Dan moet je er 5 bij jezelf houden.
[verdachte] : ja dat is goed
[medeverdachte] : Weet je ik dacht misschien om nog wat te shoppen of weet ik veel wat
[verdachte] : Nee dit is zat maar dan staat er op je spaar op je spaar van mij is nu naar jou teruggegeven 12 en een half
(...)
[verdachte] : Even kijken, even kijken hoor eh 8...13
[medeverdachte] : Ja maar ik zei hou er 5, oh je zei is genoeg, oke 12 en een half, 13 is goed. Kijk maar wat je doet of je stort het door of je laat 5 op je eigen rekening staan. [28]
Tijdens het telefoongesprek dat op 12 juni 2017 tussen [medeverdachte] en verdachte heeft plaatsgevonden, vraagt [medeverdachte] of zij wil kijken op haar ING en de SNS of er al geld is binnengekomen. Verdachte zegt dat ze dit zal doen. [29] Op 13 juni 2017 vraagt [medeverdachte] aan haar of zij wil kijken of er iets op de rekening is gebeurd. verdachte geeft aan dat ze het hem zo via de app laat weten. [30]
Op 21 juni 2017 vindt een telefoongesprek plaats tussen verdachte en [medeverdachte] . In het gesprek zegt Verdachte dat ze niet op facebook een berichtje wil zetten dat ze iemand zoeken om op het paard te rijden. Iedereen kijkt mee en dan pakken ze haar paard af, zegt verdachte. [31]
Opname Vertrouwelijke Communicatie (OVC)
Op 19 mei 2017 vindt een OVC-gesprek plaats tussen [medeverdachte] en verdachte. De stemmen van [medeverdachte] en verdachte worden herkend aan hun intonatie, manier van spreken en stemgeluid. [32] Tijdens het OVC-gesprek wordt – zakelijk weergegeven – het volgende gezegd:
[medeverdachte] : Ik moet zondag naar eh Spanje
[verdachte] : Oh
[medeverdachte] : Geld halen
[verdachte] : Ja
(…)
[medeverdachte] : Is wel jammer die man zou tweehonderdvijftig brengen maar heeft maar honderd gebracht.
[verdachte] : O, zo dat scheelt wel effe.
[medeverdachte] : Ja dus eh beetje minder weer, maar geld is geld. [33]
Op 20 mei 2017 vindt een OVC-gesprek plaats tussen [medeverdachte] , verdachte en zoon [kind] (kind) waarin – zakelijk weergegeven – het volgende gezegd.
[verdachte] : He [kind] (fon)
Kind: Ja
[verdachte] : Morgenochtend, moet mama effetjes papa wegbrengen met de auto
[medeverdachte] : Nee maar je gaat neemt hem mee. Hij moet maar leren weet je, hij moet leren om geld te halen. Hij moet leren hoe het werkt. Hij is mijn protégé he. Hij gaat doen wat ik doe, hij wordt gewoon een fucking oplichter. Hij gaat gewoon ook knaken verdienen weet je. [34]
Op 11 september 2017 heeft een OVC-gesprek tussen [medeverdachte] en verdachte plaatsgevonden. Tijdens het OVC-gesprek wordt – zakelijk weergegeven – het volgende gezegd:
[verdachte] : Ja, dat financieel onderzoek en zo, dat vind ik wel uh
[medeverdachte] : [verdachte] , is helemaal niks. (…) Wij hebben niks.
(…)
[verdachte] : Daarom, maar waar komt dan die Audi vandaan. [35]
4.3.2.
Bewijsoverweging

Juridisch kader

De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van witwassen, wettig en overtuigend te worden bewezen dat de voorwerpen/geldbedragen waarop de verdenking van witwassen betrekking heeft afkomstig zijn van enig misdrijf. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat, ook indien niet kan worden vastgesteld dat het voorwerp/geldbedrag uit een bepaald misdrijf (het gronddelict) afkomstig is, bewezen kan worden verklaard dat het voorwerp/geldbedrag een criminele herkomst heeft. Daarbij geldt dat het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden het niet anders kan zijn, dan dat de voorwerpen/geldbedragen uit “enig misdrijf” afkomstig zijn.
In de onderhavige zaak doet zich de situatie voort dat ten aanzien van verdachte niet is vast te stellen uit welk concreet misdrijf de geldbedragen en voorwerpen afkomstig zijn. De vraag die dient te worden beantwoord, is of er op basis van de feiten en omstandigheden zoals deze uit het onderzoek naar voren zijn gekomen en bezien in samenhang met de zogenaamde typologieën van witwassen, sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen.
Bij de beoordeling van deze verklaring spelen omstandigheden waaronder het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat zij pas in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
Wanneer het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de uit de verklaring van verdachte blijkende alternatieve herkomst van de voorwerpen/ geldbedragen. Uit dat onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de voorwerpen/geldbedragen een legale herkomst hebben.
De rechtbank overweegt ten aanzien hiervan als volgt.

Vermoeden van witwassen

Allereerst concludeert de rechtbank dat verdachte en [medeverdachte] een gemeenschappelijke huishouding voerden en de kosten deelden. De rechtbank zal daarom bij haar beoordeling zowel de legale inkomsten van verdachte als van [medeverdachte] betrekken.
Uit de gegevens van de Belastingdienst blijkt dat verdachte sinds 2014 geen inkomen heeft genoten. Ten aanzien van [medeverdachte] geldt dat sinds 2012 geen inkomen van hem bij de Belastingdienst bekend is.
Uit de bankgegevens van verdachte en [medeverdachte] blijkt dat zij in de ten laste gelegde periode in totaal € 58.100,21,- aan contante ontvangsten hadden. De totale contante uitgaven in deze periode zijn vastgesteld op € 325.857,63, hetgeen een verschil oplevert van € 267.757,42. Voornoemd geldbedrag kan niet worden verklaard door de legale inkomsten die verdachte en [medeverdachte] hadden. Nu uit het onderzoek geen legale inkomstenbronnen zijn gebleken die het geldbedrag kunnen verklaren, is een vermoeden van witwassen zonder meer gerechtvaardigd.
Naast het doen van grote contante aankopen, is ook sprake van een aantal andere witwastypologieën. Niet alleen staan de transacties niet in verhouding tot de inkomsten van verdachte en [medeverdachte] , maar ook wordt in de tapgesprekken en OVC gesprekken tussen hen gesproken over geld storten, kijken of er geld binnen is gekomen en wordt door [medeverdachte] aan verdachte de opdracht gegeven om geld weg te leggen. Ook blijkt uit de gesprekken dat grote bedragen in contanten van- en naar het buitenland worden vervoerd. Niet blijkt dat er vanwege bedrijf of beroep noodzaak bestond om zoveel contant geld voorhanden te hebben, waarbij het een feit van algemene bekendheid is dat het voorhanden hebben en vervoeren van grote bedragen aan contant geld grote veiligheidsrisico’s meebrengt.
Daarnaast is tijdens de gesprekken door [medeverdachte] tegen verdachte gezegd dat hun zoon [kind] zijn protegé is en hem als oplichter zal opvolgen en geld gaat verdienen.
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat op grond van voornoemde bewijsmiddelen het gerechtvaardigd vermoeden bestaat dat verdachte samen met [medeverdachte] in de ten laste gelegde periode heeft witgewassen. Nu sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen mag van verdachte worden verlangd dat zij een verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag, waarmee de voorwerpen die tijdens de ten laste gelegde periode zijn aangeschaft/bekostigd. Deze verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn.

Verklaringen verdachte

Ten aanzien van de herkomst van het geld, heeft verdachte de volgende verklaringen gegeven.
Beginsaldo
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er in de kasopstelling ten onrechte van uit is gegaan dat het beginsaldo in 2012 € 0,- was. De stelling van de verdediging is dat verdachte voorafgaand aan 2012 uit werk inkomsten heeft gegenereerd en daardoor al over enig geld beschikte. De rechtbank stelt vast dat bij de kasopstelling is gekeken naar contante inkomsten. Niet onderbouwd, noch op andere wijze is gebleken dat verdachte voorafgaand aan de onderzoeksperiode contante inkomsten heeft verkregen. De rechtbank ziet dan ook geen reden om af te wijken van het uitgangspunt dat het contante beginsaldo uit legale bronnen op 1 januari 2012 € 0,- bedroeg.
Inkomsten uit werk
Verdachte en [medeverdachte] hebben verklaard dat zij meer inkomsten hebben gehad dan waar de politie tijdens het opstellen van de kasopstelling van uit is gegaan. Daarbij hebben zij een eigen kasopstelling overgelegd waarin een overzicht is gegeven van de inkomsten die zij beide hebben genoten.
a.
[onderneming]
Zowel verdachte als [medeverdachte] heeft aangevoerd dat in 2012 inkomsten zijn verkregen uit de onderneming [onderneming] . [medeverdachte] zou € 25.750,- en verdachte € 3.500,- hebben verkregen. De stelling wordt weerlegd door de gegevens van de Belastingdienst. Bij de Belastingdienst zijn sinds 2012 geen inkomstengegevens van [medeverdachte] bekend. Ten aanzien van verdachte geldt dat bij de Belastingdienst niet bekend is dat zij inkomsten heeft gegeneerd uit [onderneming] . Tot slot blijkt uit de bankgegevens van verdachte en [medeverdachte] niet dat voornoemde bedragen contant zijn gestort, dan wel dat een girale overboeking heeft plaatsgevonden.
De rechtbank houdt daarom geen rekening met deze (gestelde) inkomsten.
Bemiddeling bij en verkoop van (onderdelen van) machines
Verdachte en [medeverdachte] hebben zich op het standpunt gesteld dat [medeverdachte] inkomsten heeft gegenereerd uit het bemiddelen bij de verkoop van machines in Suriname en de verkoop van de machines en onderdelen daarvan zelf. Door [medeverdachte] zijn stukken overgelegd die zijn standpunt zouden moeten onderbouwen. Voornoemde stukken zijn echter op geen enkele wijze aan verdachte te linken en in de stukken zijn geen specifieke geldbedragen opgenomen. Voorts heeft [medeverdachte] geen enkele vorm van correspondentie aangedragen waaruit blijkt dat hij voor partijen heeft bemiddeld, dan wel dat hij goederen aan partijen heeft gekocht, zodat zijn stellingen niet kunnen worden geverifieerd.
Tot slot zijn voornoemde inkomsten niet bij de Belastingdienst bekend. Evenmin bevinden zich in het dossier andere gegevens die de stelling van verdachte onderbouwen dat hij van zijn opdrachtgevers contante inkomsten zou hebben genoten.
De rechtbank houdt daarom geen rekening met deze (gestelde) inkomsten.
Overige inkomsten verdachte
Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte inkomsten uit [bedrijf 1] BV heeft verkregen en een uitkering Werk en Inkomen en verschillende toeslagen heeft ontvangen. Voornoemde inkomsten zijn volgens de verdediging ten onrechte niet in de kasopstelling opgenomen. De rechtbank overweegt ten aanzien van deze stelling als volgt.
De inkomsten waar door de verdediging een beroep op wordt gedaan, betreffen legale inkomsten die verdachte op haar bankrekening gestort heeft gekregen. Met voornoemde inkomsten is ook rekening gehouden in de kasopstelling. Deze inkomsten zijn immers verwerkt onder beschikbare contante gelden.
De stelling van de verdediging dat de inkomsten uit [bedrijf 1] BV, de uitkering Werk en Inkomen en de verschillende toeslagen (een deel van) het verschil kunnen verklaren gaat niet op nu deze reeds in de kasopstelling zijn meegenomen.
Verkoop auto’s
In de kasopstelling die door verdachte en [medeverdachte] is opgesteld, is opgenomen dat verdachte inkomsten heeft gegenereerd uit verkoop van zowel de Kia Sorento als de Kia Picanto. Voornoemde auto’s zouden zijn doorverkocht voor € 16.150,- en € 5.000,-. De rechtbank stelt vast dat op 29 februari 2016 op de rekening van verdachte € 16.150,- van [bedrijf 2] is ontvangen voor verkoop van de Kia Sorento. Voornoemde inkomsten bieden echter geen verklaring voor de grote geldbedragen die contant zijn uitgegeven. Uit de bewijsmiddelen volgt immers ook dat de Kia Sorento op 10 september 2013 voor € 27.000,- is aangeschaft en dat de aankoop in contanten is betaald. Waar voornoemd contant bedrag uit afkomstig is, wordt op geen enkele wijze onderbouwd.
Ten aanzien van de Kia Picanto geldt dat op geen enkele wijze is onderbouwd dat en wanneer de auto is verkocht. Daarnaast zijn tijdens het onderzoek geen contante stortingen op de bankrekening(en) van verdachte of [medeverdachte] naar voren gekomen die aan de verkoop te linken zijn. Evenmin is door verdachte of [medeverdachte] op andere wijze onderbouwd dat verdachte contant geld uit de verkoop heeft ontvangen.
De stelling dat verdachte dat voornoemde auto’s heeft verkocht en daaruit
contanteinkomsten heeft verkregen, volgt de rechtbank dan ook niet. De gestelde opbrengsten worden dan ook niet in mindering gebracht op het witgewassen bedrag.
Schenkingen (schoon)moeder
Verdachte en [medeverdachte] hebben zich op het standpunt gesteld dat aan hen in de periode 2012 tot en met 2015 door hun (schoon)moeder verschillende geldbedragen zijn geschonken.
De rechtbank merkt ten aanzien hiervan op dat tijdens het onderzoek is vastgesteld dat verdachte op haar bankrekening verschillende schenkingen en giften van haar moeder heeft gekregen. Met vernoemde inkomsten is reeds rekening gehouden bij het bepalen van de omvang van haar inkomen. Deze inkomsten geven echter geen verklaring voor de grote contante uitgaven die zijn gedaan. Deze schenkingen en giften maken de conclusie dat de inkomsten van verdachte ontoereikend waren voor de contante uitgaven die zij heeft gedaan dan ook niet anders.
Ten aanzien van de stelling dat [medeverdachte] € 25.000,- van zijn moeder heeft gekregen, overweegt de rechtbank dat van een dergelijke schenking niet is gebleken. De stelling is op geen enkele wijze is onderbouwd. Daarnaast is het niet aannemelijk dat zulke forse bedragen contant zijn geschonken zonder dat daarvan iets op papier is gezet. Ook ligt opgave bij de Belastingdienst voor de hand bij een schenking van die omvang, hetgeen niet het geval is. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring onvoldoende concreet en verifieerbaar is en zal geen rekening houden met deze (gestelde) contante inkomsten.

Tussenconclusie

Uit het voorgaande blijkt dat verdachte en [medeverdachte] in de tenlastegelegde periode in totaal
€ 58.100,21 ter beschikking hadden voor contante uitgaven, maar dat hun totale uitgaven zijn opgelopen tot een bedrag van € 325.857,63. Zoals hiervoor beschreven is voor het verschil van € 267.757,42 geen verklaring. De rechtbank is uitgekomen op een bedrag dat voor verdachte en [medeverdachte] aan inkomen beschikbaar was dan in de kasopstelling is opgenomen.
Op basis van het dossier kan weliswaar geen rechtstreeks verband worden gelegd tussen deze onverklaarbare contante uitgaven en een concreet strafbaar feit, maar nu dat geldbedrag niet kan worden verklaard uit enige legale inkomstenbron en verdachte noch [medeverdachte] een aannemelijke, onderbouwde en verifieerbare verklaring heeft gegeven over de herkomst van dat geld, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat dat geldbedrag van enig misdrijf afkomstig moet zijn en dat verdachte dat moeten hebben geweten.
Uit voornoemde bewijsmiddelen blijkt daarnaast dat verdachte de contante gelden niet alleen voorhanden heeft gehad, maar ook heeft overgedragen en omgezet. Verdachte heeft immers geldbedragen die op haar en/of [medeverdachte] zijn rekening zijn overgemaakt en contant zijn gestort verworven en voorhanden gehad. Daarnaast heeft ze door het aanschaffen van de auto’s het contante geld omgezet.

Medeplegen

De rechtbank stelt op grond van de hierboven aangehaalde bewijsmiddelen en overwegingen vast dat de contante geldbedragen afkomstig zijn uit enig misdrijf. De goederen die vervolgens met het contante geld zijn aangeschaft zijn daarmee (deels) gefinancierd met inkomsten die mede afkomstig zijn van enig misdrijf.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is, of verdachte wetenschap heeft gehad van het feit dat de geldbedragen waarover zij en [medeverdachte] konden beschikken en waarmee de aankoop van diverse goederen is gefinancierd, onmiddellijk of middellijk afkomstig waren van enig misdrijf. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte en [medeverdachte] voerden een gezamenlijke huishouding. Daarnaast is gebleken dat contante stortingen en opnamen door hen beiden zijn verricht, zij over elkaars rekening konden beschikken en zij beiden van het geld en de aangeschafte voorwerpen hebben geprofiteerd. Ook was verdachte op de hoogte van de betalingen die door en aan [medeverdachte] werden gedaan en was zij nauw betrokken bij de aanschaf van twee auto’s. De rechtbank is van oordeel dat verdachte wist dat de geldstromen niet konden worden verklaard door haar eigen inkomsten of de inkomsten van [medeverdachte] . Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] met betrekking tot de witwashandelingen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte en [medeverdachte] zich aldus tezamen en in vereniging schuldig hebben gemaakt aan het witwassen van geld met criminele herkomst.

Gewoontewitwassen

Verdachte en [medeverdachte] hebben zich gedurende en periode van ruim vijf jaar schuldig gemaakt aan het witwassen van € 267.757,42. Gelet op de ruime periode en de omvang van het bedrag, acht de rechtbank tevens wettig en overtuigend bewezen dat de verdachten van dit witwassen een gewoonte hebben gemaakt.

Conclusie

De rechtbank is van oordeel dat het niet anders kan, gezien de besproken feiten en omstandigheden, dan dat het geldbedrag afkomstig is uit enig misdrijf, zodat verdachte en [medeverdachte] en zich in de ten laste gelegde periode schuldig hebben gemaakt aan (gewoonte)witwassen van een geldbedrag van € 267.757,42.

BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
in de periode van 1 januari 2012 tot en met 28 november 2017, te Nieuwegein en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, een voorwerp, te weten geldbedragen (tot een totaal van ongeveer 267.757,42) heeft omgezet, en van een voorwerp, te weten geldbedragen gebruik heeft gemaakt, terwijl verdachte en haar mededader telkens wisten dat die geldbedragen geheel of gedeeltelijk, - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, en verdachte en verdachte's mededader aldus van het plegen van witwassen een gewoonte hebben gemaakt.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
gewoontewitwassen.

STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

OPLEGGING VAN STRAF

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan een gedeelte van acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft de rechtbank – indien zij tot een bewezenverklaring komt – verzocht er bij het bepalen van de straf rekening mee te houden dat verdachte zich niet eerder heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, dat zij enkel heeft geprofiteerd van het door anderen gegenereerde inkomen en dat zij de zorg draagt voor haar twee minderjarige kinderen. Overeenkomstig soortgelijke zaken kan dan ook een taakstraf worden opgelegd, eventueel gecombineerd met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf.

Het oordeel van de rechtbank

Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met haar partner, medeverdachte [medeverdachte] , gedurende een periode van ruim vijf jaar schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen. De rechtbank neemt verdachte dit bijzonder kwalijk, nu het witwassen van geld een ernstige bedreiging voor de legale economie vormt. Het geld dat uit witwassen afkomstig is, heeft bovendien een ontwrichtende werking op de samenleving, nu met dat geld doorgaans ander strafbaar handelen wordt gefaciliteerd. Daar komt nog bij dat daders van strafbare feiten in staat worden gesteld om met hun oneerlijk verdiende geld een maatschappelijke en financiële status te verwerven die zij niet behoren te hebben.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening gehouden met haar minder zware rol bij het plegen van het ten laste gelegde. Uit de bewijsmiddelen kan immers worden afgeleid dat de rol van verdachte met name een profiterende is en dat zij in opdracht van [medeverdachte] witwashandelingen heeft verricht.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte. Daaruit volgt dat zij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Dit gegeven wordt bij het bepalen van de (hoogte van de ) straf niet in het voor- of nadeel van verdachte meegewogen.
Strafoplegging
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank gekeken naar de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Gelet op de enkel profiterende rol van verdachte en haar persoonlijke omstandigheden, acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend. De rechtbank zal dan ook afwijken van de eis van de officier van justitie door verdachte een gevangenisstraf in voorwaardelijke zin op te leggen. Gelet op de ernst van het feit is het naar het oordeel van de rechtbank geboden verdachte daarbij een onvoorwaardelijke taakstraf op te leggen.
Alles afwegende acht de rechtbank het passend en geboden verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank zal verdachte daarnaast een taakstraf van 120 uur, waarvan 60 uur voorwaardelijk opleggen, eveneens met een proeftijd van twee jaren.

TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 6 (zes) maanden;
- bepaalt dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig;
- stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis;
- bepaalt dat van de taakstraf een gedeelte van
60 (zestig) uren, subsidiair 30 (dertig) dagen hechtenis, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.H.M. Druijf, voorzitter, mrs. J.W. Veenendaal en
M. Eversteijn-Decliseur, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Lindeman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 april 2019.
Mr. M. Eversteijn-Decliseur is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
zij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 11 september 2017, te Nieuwegein, en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
a.
van een of meerdere geldbedrag(en) (tot een totaal van ongeveer 267.757,42 euro) en/of voorwerpen de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbenden op voorwerpen waren
en/of
b.
een voorwerp, te weten een of meerdere geldbedrag(en) (tot een totaal van ongeveer 267.757,42 euro), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of heeft omgezet, en/of van een voorwerp, te weten een of meerdere geldbedrag(en) gebruik heeft
gemaakt terwijl verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en) dat die/dat
geldbedrag(en) en/of voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk, - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, en verdachte en/of verdachte's mededader(s) aldus van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt.
art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht
art 420ter lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 6 maart 2018, genummerd 180228.0954.AD (09PIANO), opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met pagina 5992. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Voor zover het gaat om geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, sub vijf, van het Wetboek van Strafvordering, worden deze alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
2.Het proces-verbaal, algemeen dossier, p. 16.
3.Het proces-verbaal, algemeen dossier, p. 20.
4.Het proces-verbaal, algemeen dossier, p. 26; het proces-verbaal zaaksdossier witwassen [medeverdachte] en [verdachte] , p. 262.
5.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] , p. 550.
6.Het proces-verbaal van verdenking van 420bis/ter en/of quater Sr, p. 1667; het proces-verbaal zaaksdossier witwassen [medeverdachte] en [verdachte] , p. 262.
7.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] , p. 551, het proces-verbaal zaaksdossier witwassen [medeverdachte] en [verdachte] , p. 262.
8.Het proces-verbaal zaaksdossier witwassen [medeverdachte] en [verdachte] , p. 262.
9.Het proces-verbaal van bevindingen Analyse Belastingdienst informatie [verdachte] , p. 1998.
10.Het proces-verbaal van bevindingen Analyse Belastingdienst informatie [medeverdachte] , p. 1947
11.Het proces-verbaal zaaksdossier witwassen [medeverdachte] en [verdachte] , p. 262-263.
12.Het proces-verbaal eenvoudige kasopstelling [medeverdachte] en [verdachte] , p. 3423-3426.
13.Het proces-verbaal eenvoudige kasopstelling [medeverdachte] en [verdachte] , p. 3424; het proces-verbaal Analyse ING-rekening [verdachte] , p. 2097-2099
14.Het proces-verbaal eenvoudige kasopstelling [medeverdachte] en [verdachte] , p. 3424.
15.Het proces-verbaal eenvoudige kasopstelling [medeverdachte] en [verdachte] , p. 3424;het proces-verbaal van bevindingen SNS rekening, p.1739.
16.Het proces-verbaal overzicht moneytransfers, p. 3419.
17.Het proces-verbaal eenvoudige kasopstelling [medeverdachte] en [verdachte] , p. 3423.
18.Het proces-verbaal eenvoudige kasopstelling [medeverdachte] en [verdachte] , p. 3424-3425; het proces-verbaal van bevindingen aangetroffen geld [adres] ; proces-verbaal van doorzoeking, p. 112.
19.Het proces-verbaal eenvoudige kasopstelling [medeverdachte] en [verdachte] , p. 3423.
20.Het proces-verbaal eenvoudige kasopstelling [medeverdachte] en [verdachte] , p. 3424.
21.Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 1] , p. 4394.
22.Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 2] , p. 4386.
23.Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 2] , p. 4386.
24.Een schriftelijk bescheid, te weten een factuur van [bedrijf 3] , d.d. 8 november 2016, p. 4619.
25.Het proces-verbaal zaaksdossier witwassen [medeverdachte] en [verdachte] , p. 270.
26.Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 3] , p. 4376.
27.Het proces-verbaal van bevindingen, onderzoek gebruikers [telefoonnummer] en [telefoonnummer] , p. 1743-1745.
28.Tapgesprek, 20 april 2017, sessienummer 11565, p. 299.
29.Tapgesprek, 12 juni 2017, sessienummer 29197, p. 303.
30.Tapgesprek, 13 juni 2017, sessienummer 29723, p. 304.
31.Tapgesprek, 21 juni 2017, sessienummer 31756, p. 306.
32.Het proces-verbaal van OVC auto 19 t/m 22 mei 2017, p. 3615.
33.Het proces-verbaal van bevindingen OVC auto 19 t/m 22 mei 2017, p. 3615, 3620.
34.Het proces-verbaal van bevindingen OVC auto 19 t/m 22 mei 2017, p. 3615, 3620-3621.
35.Het proces-verbaal van bevindingen OVC 8 september 2017 tot en met 11 september 2017, p. 4003-4004.