ECLI:NL:RBMNE:2019:1475

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 maart 2019
Publicatiedatum
11 april 2019
Zaaknummer
478065 / HA RK 19-89
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter-commissaris in strafzaak

Op 28 maart 2019 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland het wrakingsverzoek van [verzoeker] behandeld. Dit verzoek was gericht tegen mr. E.H.M. Druijf, de voorzitter van de meervoudige strafkamer, en mr. M.C. Oostendorp, lid van de wrakingskamer. [Verzoeker] was betrokken als verdachte in een strafzaak met parketnummer 16/705587-15, waarin mr. Oostendorp als rechter-commissaris getuigen had gehoord, waaronder [verzoeker] zelf. Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek heeft de raadsman van [verzoeker] betoogd dat mr. Oostendorp niet onbevooroordeeld kon oordelen over mr. Druijf, gezien haar eerdere betrokkenheid bij de zaak. Mr. Oostendorp heeft echter aangegeven niet te willen berusten in de wraking, en de officier van justitie stelde dat er geen inhoudelijke beslissingen door haar waren genomen in de strafzaak.

De wrakingskamer heeft de procedure en de relevante wetgeving, waaronder artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, in overweging genomen. De wrakingskamer oordeelde dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer concludeerde dat de enkele kennis van het dossier door mr. Oostendorp niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. Er waren geen bijkomende omstandigheden die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakten.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaard. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 478065 / HA RK 19-89
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
28 maart 2019
op het verzoek van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: [verzoeker] ,
raadsman: mr. R.P.G. van der Weide.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Op 28 maart 2019 heeft de wrakingskamer het wrakingsverzoek van [verzoeker] tegen de voorzitter van de meervoudige strafkamer, mr. E.H.M. Druijf, in de zaak met parketnummer 16/705587-15 behandeld.
1.2.
Tijdens deze behandeling door de wrakingskamer is mr. M.C. Oostendorp als lid van de wrakingskamer door [verzoeker] gewraakt.
1.3.
Van de zitting van die wrakingskamer is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.
1.4.
Mr. Oostendorp heeft niet in het wrakingsverzoek berust.
1.5.
Het wrakingsverzoek, gericht tegen mr. Oostendorp, is vervolgens, eveneens op 28 maart 2019, in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken in deze samenstelling. Bij de mondelinge behandeling zijn [verzoeker] en zijn raadsman verschenen. Ook was officier van justitie, mr. T. Tanghe, aanwezig.
Mr. Oostendorp is niet bij de mondelinge behandeling aanwezig geweest.
1.6.
De wrakingskamer heeft na afloop van de behandeling ter zitting mondeling uitspraak gedaan zoals hierna onder 4. en 5. is weergegeven.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. Oostendorp als lid van de eerste wrakingskamer.
2.2.
De raadsman van [verzoeker] heeft tijdens de mondelinge behandeling zijn verzoek tot wraking als volgt toegelicht:
“Vandaag stond de behandeling gepland van de strafzaak in het onderzoek [onderzoek] . [verzoeker] is in die strafzaak één van de verdachten. Mr. Druijf was vandaag de behandelend voorzitter van de meervoudige strafkamer. Mr. Oostendorp is als rechter-commissaris betrokken geweest in de strafzaak [onderzoek] . Zij heeft in die zaak als rechter-commissaris het merendeel van de getuigen gehoord. Sterker nog, zij heeft [verzoeker] gehoord als getuige in de zaak tegen één van de medeverdachten. Er is dus sprake van inhoudelijke betrokkenheid. Mr. Oostendorp weet waar de strafzaak over gaat en zij heeft kennis genomen van het standpunt van [verzoeker] in die zaak en van zijn proceshouding. Dit maakt dat bij cliënt de schijn van vooringenomenheid is gewekt. Zij kan naar het idee van [verzoeker] niet meer deelnemen aan de wrakingskamer. Dat is voor [verzoeker] niet te begrijpen. Er is sprake van een zwaarwegende aanwijzing dat mr. Oostendorp niet meer volledig onbevooroordeeld kan oordelen over haar collega, mr. Druijf. Ik wil u dan ook verzoeken het verzoek tot wraking tegen mr. Oostendorp gegrond te verklaren.”
2.3.
Mr. Oostendorp heeft niet berust in de wraking. Uit het proces-verbaal van de zitting van de wrakingskamer blijkt dat mr. Van der Weide eerst aan mr. Oostendorp heeft verzocht zich te verschonen. Zij heeft dat niet gedaan. Mr. Oostendorp heeft hierbij als volgt aangegeven:
“Ik ben inderdaad als onderzoeksrechter betrokken geweest bij de strafzaak. Ik heb getuigen gehoord die al waren ingepland bij een collega. Die collega kon de getuigen niet horen vanwege ziekte. Ik zal mij niet verschonen.”
2.4.
De officier van justitie heeft tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek tegen mr. Oostendorp als volgt aangevoerd:
“Mr. Oostendorp heeft zojuist verteld dat zij getuigen heeft gehoord in het onderzoek [onderzoek] , omdat deze getuigen al waren ingepland en een collega rechter-commissaris deze getuigen niet kon horen vanwege ziekte. Zij heeft in de strafzaak geen enkele inhoudelijke beslissing genomen. Dit staat niet helemaal volledig in het proces-verbaal van de zitting, maar is zo wel door haar verklaard.
Getoetst moet worden door de wrakingskamer of er sprake is van mogelijke vooringenomenheid bij mr. Druijf. Dat kan mr. Oostendorp prima doen, omdat die beoordeling geen enkel raakvlak heeft met de strafzaak.”

3.De beoordeling

3.1.
Ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering kan een rechter die een strafzaak behandelt worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Dat is het geval als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Deze norm geldt ook in het geval het een rechter betreft uit de wrakingskamer.
3.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin, dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.3.
Bij die beoordeling heeft de wrakingskamer artikel 268 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) te betrekken. In dat artikel is bepaald dat de rechter-commissaris, die enig onderzoek in de zaak heeft verricht, niet deelneemt aan het onderzoek op de terechtzitting.
Op grond van de jurisprudentie van de Hoge Raad wordt het begrip ‘zaak’ beperkt uitgelegd en moet daaronder worden verstaan de strafzaak tegen verdachte.
3.4.
Dit verbod, zoals neergelegd in artikel 268 Sv, strekt zich niet zonder meer uit tot de rechter die een wrakingsverzoek behandelt tegen een lid van de meervoudige strafkamer in de zaak. Er moeten bijkomende omstandigheden zijn waaruit moet volgen dat de rechterlijke onpartijdigheid schade lijdt.
Ter onderbouwing van het wrakingsverzoek is alleen aangevoerd dat mr. Oostendorp een aantal getuigen, waaronder [verzoeker] zelf, heeft gehoord en dat zij daarmee inhoudelijke kennis heeft van het strafdossier. Het enkel hebben van die kennis van het onderliggende dossier in een zaak is echter voor de beoordeling van het wrakingsverzoek, dat los staat van de zaak en de beoordeling daarvan, niet relevant en levert daarmee op zichzelf nog geen grond op voor het oordeel dat het wrakingsverzoek gegrond dient te worden verklaard. Bijkomende omstandigheden zijn niet gesteld of gebleken.
3.5.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan [verzoeker] en zijn raadsman, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling Straf-, civiel- en jeugdrecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure met betrekking tot de behandeling van het wrakingsverzoek van [verzoeker] tegen mr. E.H.M. Druijf met kenmerk 478064 / HA RK 19-88 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is ter zitting gegeven door mr. M.J. Slootweg, voorzitter, mrs. L.E. Verschoor-Bergsma en N.M. Spelt als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. L.C.J. van der Heijden, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2019.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.