ECLI:NL:RBMNE:2019:1459

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 april 2019
Publicatiedatum
10 april 2019
Zaaknummer
07/280186-04
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de terbeschikkingstelling van een ongewenst vreemdeling met een antisociale persoonlijkheidsstoornis

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 april 2019 uitspraak gedaan over de verlenging van de terbeschikkingstelling (tbs) van een ongewenst vreemdeling, geboren in België, die lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken en een hoge mate van psychopathie. De rechtbank heeft de vordering van het openbaar ministerie tot verlenging van de tbs met twee jaar afgewezen en in plaats daarvan de tbs met één jaar verlengd. De rechtbank overweegt dat de betrokkene zijn behandelplafond heeft bereikt en dat er geen behandelmogelijkheden meer zijn binnen de huidige context. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de vreemdelingrechtelijke status van de betrokkene een obstakel vormt voor resocialisatie in Nederland. De rechtbank heeft de mogelijkheid van een voorwaardelijke beëindiging van de tbs-maatregel overwogen, maar heeft besloten om dit aan te houden in afwachting van een rapport van de reclassering. De rechtbank heeft daarbij gewezen op de noodzaak van bescherming van de samenleving en het recidivegevaar van de betrokkene. De rechtbank heeft ook de relevante jurisprudentie van het EHRM in overweging genomen, die stelt dat vreemdelingen onder bepaalde omstandigheden anders behandeld kunnen worden dan eigen onderdanen, wat in strijd kan zijn met het discriminatieverbod van artikel 14 EVRM in samenhang met artikel 5 EVRM.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht - Strafraadkamer
Locatie Lelystad
Parketnummer: 07/280186-04
Uitspraak: 8 april 2019
Beslissingop de vordering van het openbaar ministerie tot verlenging van de termijn, gedurende welke:
[betrokkene] ,
geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats] (België),
verblijvende in [verblijfplaats] te [woonplaats] ,
ter beschikking is gesteld teneinde van overheidswege te worden verpleegd.

1.De procedure

Betrokkene is bij arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 23 mei 2006 ter beschikking gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege. De termijn van terbeschikkingstelling is ingegaan op 25 september 2008. Bij beschikking van deze rechtbank van 20 december 2016 is de terbeschikkingstelling laatstelijk verlengd en werd de verpleging van overheidswege beëindigd op grond van artikel 38lb van het Wetboek van Strafrecht op het moment dat betrokkene daadwerkelijk het grondgebied van Nederland heeft verlaten, onder de voorwaarde dat betrokkene niet zal terugkeren naar Nederland. Na overtreding van deze voorwaarde is de vordering tot hervatting van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege bij beschikking van deze rechtbank van 12 december 2017 toegewezen, zodat de maatregel zonder nadere voorziening eindigt op 2 april 2019.
Betrokkene, bijgestaan door mr. O.O. van der Lee, advocaat te Amsterdam, en de officier van justitie, mr. P.E.F. Poppe, zijn op 25 maart 2019 in raadkamer in het openbaar gehoord.
Tevens zijn als deskundigen gehoord [A] , als GZ-psycholoog en behandelcoördinator verbonden aan [verblijfplaats] , [B] , als Adviseur Transculturele Forensische Psychiatrie verbonden aan [verblijfplaats] en [C] , (onafhankelijk) GZ-psycholoog.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van:
- stukken waaruit blijkt dat de terbeschikkingstelling is ingegaan op 25 september 2008;
- de beslissing van deze rechtbank van 20 december 2016, waarbij de termijn van terbeschikkingstelling voor het laatst is verlengd met twee jaar en waarbij de verpleging van overheidswege is beëindigd ex artikel 38lb van het Wetboek van Strafrecht op het moment dat betrokkene daadwerkelijk het grondgebied van Nederland heeft verlaten, onder de voorwaarde dat betrokkene niet zal terugkeren naar Nederland;
- de beslissing van deze rechtbank van 12 december 2017, waarbij de vordering tot hervatting van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege is toegewezen;
- de vordering van de officier van justitie van 21 februari 2019, die strekt tot verlenging van de terbeschikkingstelling met twee jaar;
- het ondertekende verlengingsadvies van [verblijfplaats] van 31 januari 2019, opgemaakt door [A] (GZ-psycholoog, Behandelcoördinator) en [D] (psychiater, Directeur Behandelzaken en Plaatsvervangend hoofd van de inrichting), inhoudend het advies om de terbeschikkingstelling te verlengen met één jaar;
- de niet ondertekende conceptversie van voornoemd verlengingsadvies, inhoudend het advies om de terbeschikkingstelling te beëindigen onder voorwaarde dat er passende forensische ambulante begeleiding wordt geboden in het land van herkomst, met een verplichtend karakter;
- het formele standpunt van [verblijfplaats] van 28 januari 2019, opgemaakt door [A] , GZ-psycholoog en behandelcoördinator);
- het Pro Justitia-rapport van 1 januari 2019, opgemaakt door drs. [E] , forensisch psychiater;
- het Pro Justitia-rapport van 2 januari 2019, opgemaakt door [C] , GZ-psycholoog;
- de niet ondertekende conceptversie van voornoemd Pro-Justitia rapport opgemaakt door [C] ;
- de wettelijke aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de betrokkene, over de periode 29 november 2017 tot en met 12 december 2018;
- een brief van 16 november 2018 van de Federale Overheidsdienst Justitie uit België inhoudende de instemming met de strafoverdracht in het kader van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS);
- een beleidskader repatriëring vreemdelingen in de tbs van januari 2013;
- een brief van [verblijfplaats] aan het Openbaar Ministerie van 4 juli 2018, opgesteld door [F] , Behandelcoördinator (waarnemend) met betrekking tot het repatriëringsplan van betrokkene;
- de beschikking van de Immigratie en Naturalisatiedienst waarin de ongewenstverklaring van betrokkene van 10 februari 1999 wordt gehandhaafd;
- een brief van de Dienst Justitiële Inrichtingen van 21 november 2018 aan betrokkene met betrekking tot de strafoverdracht in het kader van de WOTS;
- een brief van de Dienst Justitiële Inrichtingen van 21 november 2018 aan mr. O.O. van der Lee met betrekking tot het verzoek tot overbrenging van betrokkene;
- een bezwaarschrift ex art. 52 WOTS van mr. O.O. van der Lee van 4 december 2018;
- een concept dagvaarding in kort geding door mr. O.O. van der Lee van november 2018;
- een tussenbeschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 14 maart 2019, waarbij de behandeling van de zaak op het bezwaarschrift op grond van artikel 52, tweede lid, van WOTS is heropend en geschorst voor onbepaalde tijd, in afwachting van de verlengingsbeslissing;
- de overige stukken van het de betrokkene betreffende dossier.

2.Het standpunt van de inrichting

Het standpunt van de inrichting, neergelegd in het advies van 31 januari 2019, houdt – zakelijk weergegeven – het volgende in.
Bij de inrichting ligt geen behandelopdracht. Betrokkene heeft zijn behandelplafond bereikt als gevolg waarvan er ook geen behandelmogelijkheden worden gezien. Doordat de repatriëring trager en lastiger verloopt dan betrokkene had gedacht en wil, ontstaan er bij hem frustraties en irritaties. Op 21 november 2018 is het bericht ontvangen van het Ministerie dat betrokkene in aanmerking komt om via de WOTS-procedure overgebracht te worden naar België. De inrichting acht het noodzakelijk dat betrokkene bij de resocialisatie ondersteuning ontvangt van forensisch ambulante begeleiding, omdat zij expertise heeft op het gebied van risicoanalyse en risicomanagement. De inrichting heeft geadviseerd om de begeleiding rondom de re-integratie van betrokkene niet te intrusief te laten zijn en ruimte te laten voor zijn zelfredzaamheid en autonomie. Bij zijn persoonlijkheidsproblematiek kan het ontberen hiervan, de disfunctionele afweer versterken en de beschermde factoren (relatie en werk) onder druk zetten. Er lijkt bij betrokkene sprake te zijn van een voorzichtig aftasten van kwetsbaarheden en het kunnen verdragen van eigen imperfecties binnen de context van de huidige relatie. Voorkomen moet worden dat een vervolgtraject dit fragiele proces onder druk zal zetten, omdat hier nog een zekere ‘winst’ te behalen valt in het consolideren ervan.
Het recidiverisico in geval van een (voorwaardelijke) beëindiging van de tbs-maatregel of toezicht is matig tot hoog. Bij betrokkene is het behandelplafond bereikt. Terugkeer van betrokkene in de Belgische samenleving kan plaatsvinden op voorwaarde dat er op passende wijze forensische ambulante begeleiding wordt geboden met een verplichtend karakter. Overdracht van de tbs-maatregel via de WOTS-procedure biedt de noodzakelijke voorwaarde om verplichtend toezicht en begeleiding te realiseren. De inrichting heeft daarom geadviseerd om de tbs-maatregel met een jaar te verlengen.
Tijdens de behandeling in raadkamer heeft de deskundige [A] de inhoud van het rapport nader toegelicht en daaraan toegevoegd dat bij de WOTS-procedure nadrukkelijk niet moet worden overgegaan op internering of klinische opname in België. Indien betrokkene wel wordt geïnterneerd, kan dit te veel druk zetten op zijn relatie en zijn werk (de belangrijkste beschermende factoren) waardoor – als deze weg zouden vallen – het recidiverisico toe kan nemen. Er moet wel sprake zijn van verplichte voorwaarden. Er is toezicht ten aanzien van de resocialisatie nodig.
Tijdens de behandeling in raadkamer heeft de deskundige [B] toegevoegd dat er voor betrokkene een huurwoning beschikbaar is in Mechelen. De politie zal actief met betrokkene in gesprek gaan. Ook is er contact geweest met [afkorting] ‘ [naam instelling] ’, een Belgisch ambulant centrum met gespecialiseerde kennis van de forensische psychiatrie. Betrokkene kan daar op de dag van zijn eventuele repatriëring terecht voor een eerste consult.

3.Het standpunt van de psychiater [E]

De psychiater heeft geconcludeerd dat betrokkene lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken en een hoge mate van psychopathie. De psychiater heeft geen ziekelijke stoornis van de geestvermogens, in het bijzonder seksueel sadisme, kunnen vaststellen. Ook heeft hij onvoldoende aanwijzingen om paranoïde trekken vast te stellen bij betrokkene, zoals in eerdere rapportages wel is genoemd. De psychiater spreekt over een gebrek aan basisvertrouwen in de medemens bij betrokkene. Bij beëindiging van de tbs-maatregel wordt het recidiverisico op een nieuw zedendelict op de (middel)lange termijn als laag tot matig ingeschat. Door de lacunaire gewetensfunctie en psychopathie wordt de kans op recidive van een vermogensdelict bij wegvallen van de tbs-maatregel op (middel)lange termijn op matig geschat en de kans op een geweldsdelict op laag tot matig. De stabiele relatie en het werk van betrokkene zijn belangrijke beschermende factoren, waardoor het recidiverisico in vergelijking met een jaar eerder naar beneden is bijgesteld. Betrokkene heeft zijn behandelplafond bereikt. De persoonlijkheidsstoornis kan met behandeling niet verder beïnvloed worden. De psychiater heeft eveneens aangegeven dat het niet nodig is om de terugkeer naar België via de weg van de wet WOTS te laten plaatsvinden. Indien de rechtbank besluit om hem toch ik het kader van de wet WOTS te laten overgaan naar België, dan dient er vooraf een garantie te zijn dat hij kortdurend in detentie verblijft en snel naar een kliniek kan worden overgeplaatst om hem dan van daaruit snel te re-integreren. De psychiater heeft de rechtbank in overweging gegeven om de tbs-maatregel geheel en onvoorwaardelijk te beëindigen op het moment dat betrokkene de grens overgaat. Als hij in de toekomst opnieuw de voorwaarden overtreedt door in Nederland te komen, dan ligt afstraffing meer in de rede.

4.Het standpunt van de psycholoog [C]

De psycholoog heeft geconcludeerd dat betrokkene lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken en psychopathie. Er zijn geen aanwijzingen voor een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een parafiele stoornis (seksueel sadisme). Betrokkene wil zijn leven opbouwen met zijn partner en heeft zijn doelen voor de toekomst helder. Hij lijkt deze serieuzer te nemen dan een jaar geleden. Het recidiverisico bij beëindiging van de tbs-maatregel op vermogensdelicten met geweld is op korte termijn laag. Bij afname van beschermende factoren kan dat oplopen naar matig en bij een verdergaande (hypothetische) maatschappelijke teloorgang kan dit op lange termijn oplopen tot hoog. Dit is gebaseerd op het verleden en niet op het huidige functioneren van betrokkene. Betrokkene is ervan doordrongen dat door zijn opportunistische gedrag door het bezoeken van Nederland, hij een grote kans heeft laten lopen en zijn toekomstperspectief ernstig is vertraagd. De persoonlijkheidsproblematiek van betrokkene is hardnekkig maar wel minder geworden door de behandeling en het toenemen van de leeftijd. Verdere klinische behandeling zal geen effect meer hebben op het verminderen van recidive. Begeleiding en hulp bij eventuele praktische problemen zijn belangrijker dan een behandeling in engere zin. Contact met een psycholoog of systeemtherapeut kan behulpzaam zijn, maar is niet strikt noodzakelijk. Betrokkene is bang voor repatriëring middels de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (hierna: WETS). Hij verwacht geïnterneerd te worden en veel media-aandacht te krijgen waardoor hij geen kans krijgt om te resocialiseren. De psycholoog vindt terugkeer via de WETS overbodig omdat betrokkene het klinische deel van zijn behandeling goed afgelegd heeft. Een verdere klinische behandeling is niet nodig. De psycholoog acht de kans op recidive (in Nederland) bij repatriëring zodanig laag dat het verantwoord is om de tbs-maatregel te beëindigen onder de voorwaarde dat betrokkene niet meer naar Nederland reist.
Tijdens de behandeling in raadkamer heeft de psycholoog het rapport nader toegelicht en daaraan toegevoegd dat betrokkene weet wat een therapeut voor hem kan betekenen, zodat de verwachting is dat hij hulp zal zoeken als hij dat nodig heeft. Betrokkene kan in België bij een forensische polikliniek terecht. Er ligt een goed plan voor hem. Betrokkene weet dat hij afhankelijk is van deze instanties. Gelet op de plannen die hij en zijn partner hebben, is de verwachting dat hij vrijwillig contact opneemt met de gemeente, de politie, psycholoog, sociaal huis en dergelijke instanties. Betrokkene is nu maximaal gemotiveerd.

5.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gepersisteerd bij een verlenging van de tbs-maatregel met twee jaren. Een eerdere repatriëring naar België is mislukt, omdat betrokkene terugkeerde in Nederland. Gebleken is ook dat hij zich in België niet aan de voorwaarden genoemd in het repatriëringsplan heeft gehouden. Dat past bij zijn stoornis. Bij een repatriëring is er geen enkele garantie voor voldoende controle op het naleven van de voorwaarden door betrokkene. Betrokkene kan via de WOTS worden overgebracht naar België. Er zijn garanties gegeven dat hij binnen twee maanden naar een FPC wordt overgeplaatst. België wordt daarmee eigenaar van de casus. Betrokkene heeft niet eerder een langdurige relatie gehad en heeft niet eerder samen gewoond. Vanuit het oogpunt van beveiliging moet de verpleging van overheidswege via de WOTS worden overgedragen.

6.Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft primair verzocht de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege te beëindigen. Hij heeft daartoe aangegeven dat het door de deskundigen geduide lage recidiverisico hiertoe moet leiden. Subsidiair heeft de raadsman verzocht over te gaan tot beëindiging van de terbeschikkingstelling onder de voorwaarde dat betrokkene – als vreemdeling zonder rechtmatig verblijf in Nederland – niet naar Nederland terugkeert op grond van artikel 38lb van het Wetboek van Strafrecht.
Voor een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging met overheidswege op grond van artikel 38g wetboek van Strafrecht met een daaropvolgende overdracht van deze maatregel naar België (via de WETS) verwacht de raadsman de nodige problemen, zodat hij deze route niet verzoekt.
Verlengen van de verpleging van overheidswege gevolgd door een WETS-procedure, is volgens de raadsman de slechtste optie, omdat België zich in een eerdere zaak – waaruit in deze zaak ook de nodige stukken zijn overgelegd – niet aan de gemaakte afspraken heeft gehouden. Tevens is België al meermalen door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens veroordeeld wegens de internering.

7.Het oordeel van de rechtbank

Indienen vordering
De vordering is ingekomen op 21 februari 2019 en derhalve tijdig ingediend.
Maximering
Betrokkene is door het Gerechtshof Arnhem op 23 mei 2006 veroordeeld wegens – kort gezegd – het medeplegen van opzettelijke vrijheidsberoving, medeplegen van verkrachtingen en feitelijke aanrandingen van de eerbaarheid, mensenhandel, deelname aan een criminele organisatie en diefstal in vereniging. Nu de terbeschikkingstelling is opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meerdere personen, is de totale duur van de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege niet in tijd beperkt.
Door de raadsman is primair verzocht de tbs-maatregel onvoorwaardelijk te beëindigen. De rechtbank is van oordeel dat dit niet tot de mogelijkheden behoort gelet op artikel 509t, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Hierin is nadrukkelijk opgenomen dat beëindiging van de maatregel niet plaats vindt dan nadat de verpleging van overheidswege gedurende minimaal een jaar voorwaardelijke beëindigd is geweest. In de rechtspraak zijn daarop weliswaar een aantal uitzonderingsmogelijkheden geformuleerd, maar die zijn hier niet aan de orde.
Stoornis en recidivegevaar
De rechtbank stelt op basis van de rapportages van de deskundigen vast dat betrokkene nog altijd lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken en een hoge mate van psychopathie. Na onderzoek is de deskundigen niet gebleken dat er sprake is van seksueel sadisme.
Bij het wegvallen van de tbs-maatregel wordt het recidiverisico door de externe deskundigen geschat op laag tot matig en door de inrichting op matig tot hoog. Gelet op dit recidivegevaar en de daaruit voortvloeiende noodzakelijk bescherming van de samenleving is de rechtbank van oordeel dat aan de maatregel een vervolg moet worden gegeven dat de samenleving voldoende bescherming biedt.
Verlenging
Om te beginnen is de rechtbank, gelet op het verlengingsadvies van de
inrichting en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de algemene veiligheid van personen verlenging van de maatregel van terbeschikkingstelling vereist. De rechtbank zal de tbs-maatregel met één jaar verlengen overeenkomstig het verlengingsadvies van de inrichting.
Daarnaast is het volgende van belang. Betrokkene is tot ongewenst vreemdeling verklaard. Uit de verschillende stukken is gebleken dat hij al enige jaren uitbehandeld is. Door zijn vreemdelingrechtelijke status kon er echter geen resocialisatietraject worden ingezet. Er is daarom sprake van een patstelling, waarbij de vreemdelingrechtelijke status van betrokkene het onmogelijk maakt om geleidelijk via het verlofstelsel te resocialiseren en tot nu toe ook in de weg heeft gestaan aan voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging.
De rechtbank zou (nogmaals) toepassing kunnen geven aan artikel 38lb van het Wetboek van Strafrecht en de terbeschikkingstelling van betrokkene beëindigen onder de voorwaarde dat hij niet naar Nederland terugkeert. De inrichting heeft hierover in het repatriëringsplan van 4 juli 2018 opgenomen dat zij – vanwege de mate waarin de vorige poging tot repatriëring is mislukt en de vele overeenkomsten tussen de vorige repatriëring en de huidige situatie – onderzoek heeft gedaan naar de mogelijkheid tot een forensisch kader dan wel een meer verplicht karakter met betrekking tot de hulpverlening voor betrokkene in België. In dit onderzoek is de inrichting aangelopen tegen de onuitvoerbaarheid hiervan in België, zoals dit eerder ook is geconstateerd in het onderzoek van [naam kliniek] , ten tijde van de vorige repatriëring.
Een bijkomend nadeel bij toepassing van artikel 38lb van het Wetboek van Strafrecht is dat het voorliggende repatriëringsplan de Belgische autoriteiten geen mogelijkheden biedt om de in dit plan omschreven voorwaarden af te kunnen dwingen (of bij overtreding te kunnen optreden). Betrokkene heeft bij de eerste repatriëring laten zien zich niet vrijwillig aan de voorwaarden te houden. De rechtbank is daarom van oordeel dat bij toepassing van artikel 38lb van het Wetboek van Strafrecht met het voorliggende repatriëringsplan geen passende voorziening wordt geboden die het bij betrokkene bestaande recidivegevaar voldoende beteugelt en terugkeer in de maatschappij op een verantwoorde manier mogelijk maakt. De rechtbank zal de terbeschikkingstelling dan ook niet beëindigen op de voet van artikel 38lb van het Wetboek van Strafrecht.
Gelet op enerzijds de door de deskundigen beschreven omstandigheid dat betrokkene zijn behandelplafond bereikt heeft en anderzijds de noodzaak het nog bestaande recidivegevaar verder te beperken teneinde verantwoorde resocialisatie mogelijk te maken, is naar het oordeel van de rechtbank onderzoek nodig naar de mogelijkheid van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege. Het feit dat betrokkene tot ongewenst vreemdeling is verklaard mag daaraan niet in de weg staan.
De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Rangelov tegen Duitsland van 22 maart 2012, no 5123/07. Uit deze uitspraak volgt dat onder omstandigheden het (omwille van de vreemdelingrechtelijke status) anders behandelen van een vreemdeling, die tot vrijheidsbeneming is veroordeeld, dan een eigen onderdaan of een vreemdeling met verblijfsstatus, in strijd kan komen met het discriminatieverbod van artikel 14 EVRM in samenhang met artikel 5 EVRM.
De rechtbank neemt, gelet op het hiervoor genoemde, in overweging het bevel tot verpleging van overheidswege voorwaardelijk te beëindigen.
De rechtbank acht het in dit verband noodzakelijk zich nader te laten voorlichten omtrent de wijze waarop en de voorwaarden waaronder terugkeer in de maatschappij van betrokkene zou kunnen geschieden, zonder hiermee vooruit te willen lopen op de beslissing van de rechtbank op dit punt. Daartoe dient onderzoek te worden verricht en rapport te worden opgemaakt door de reclassering.
Indien en voor zover een beslissing van de rechtbank waarbij de verpleging van overheidswege voorwaardelijk wordt beëindigd op grond van de WETS aan België wordt gezonden met het oog op tenuitvoerlegging aldaar, zullen de Belgische autoriteiten een beslissing moeten nemen over de proeftijdvoorwaarden in de zin van artikel 4 van het Kaderbesluit 2008/947/JBZ. De rechtbank geeft daarom in overweging bij het opstellen van het gevraagde rapport, naast het formuleren van voorwaarden die betrekking hebben op resocialisatie in Nederland, voor dat geval ook – na overleg met de Belgische autoriteiten – aandacht te besteden aan de wijze waarop die voorwaarden in België vorm te geven zijn.
Gelet hierop zal de rechtbank op grond van artikel 509t, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering de verpleging van overheidswege verlengen en de beslissing over een mogelijke voorwaardelijke beëindiging van het bevel tot verpleging van overheidswege aanhouden tot de behandeling in raadkamer op
8 juli 2019 om 15.45 uur, althans een nader te bepalen tijdstip binnen 3 maanden na deze uitspraak, in afwachting van het rapport van de reclassering.
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 38d en 38e van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
-
verlengtde termijn van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege van
[betrokkene]met
één jaar;
-
houdt aande beslissing over de eventuele voorwaardelijke beëindiging van het bevel tot verpleging van overheidswege tot de behandeling in raadkamer op
8 juli 2019 om 15.45 uur, althans tot een nader te bepalen tijdstip binnen drie maanden na deze uitspraak, teneinde de mogelijkheid van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege nader te onderzoeken;
- stelt de stukken in handen van het Openbaar Ministerie teneinde de reclassering een rapport te laten opmaken omtrent de wijze waarop en de voorwaarden waaronder de eventuele terugkeer van betrokkene in het maatschappelijk verkeer zou kunnen geschieden;
- gelast dat tegen de datum en het tijdstip waarop de behandeling zal worden voortgezet zullen worden opgeroepen:
 betrokkene;
 de raadsman van betrokkene, mr. O.O. van der Lee;
 de deskundige(n);
 de reclasseringsmedewerker die het maatregelenrapport opstelt.
Aldus gegeven door mr. J.F. Haeck, voorzitter, mrs. C.A. de Beaufort en A. Wilken, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.T. Feenstra, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 april 2019.