ECLI:NL:RBMNE:2019:1399

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 maart 2019
Publicatiedatum
8 april 2019
Zaaknummer
C/16/474390 / FA RK 19-491
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige machtiging in het kader van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 maart 2019 uitspraak gedaan over een verzoek tot het verlenen van een voorlopige machtiging op basis van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ). De officier van justitie had op 25 januari 2019 een verzoek ingediend voor een voorlopige machtiging met betrekking tot een betrokkene, die lijdt aan schizofrenie en in het verleden problemen heeft gehad door het gebruik van middelen. De rechtbank heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken, waaronder een geneeskundige verklaring en een rapport van een forensisch psychologisch onderzoek.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene niet aanwezig was, maar dat zijn raadsvrouw telefonisch contact met hem heeft gelegd. De rechtbank heeft eerder op 15 februari 2019 een voorlopige machtiging verleend, die tot en met 15 maart 2019 geldig was. De verzoeker heeft aangevoerd dat er nog steeds gevaar is voor de betrokkene, terwijl de raadsvrouw betoogde dat er geen sprake was van een geldige voorlopige machtiging omdat deze niet binnen twee weken was geeffectueerd.

Na het horen van de betrokkenen en het bestuderen van de stukken, concludeerde de rechtbank dat de betrokkene inderdaad lijdt aan een stoornis van de geestvermogens, maar dat de situatie zodanig was dat een opname op dat moment niet noodzakelijk was. De rechtbank heeft het verzoek om de voorlopige machtiging af te wijzen, omdat het voorwaardelijk ontslag van de betrokkene nog van kracht was en er geen acute noodzaak was voor opname. De beslissing is genomen in het belang van de betrokkene en de rechtsgang.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling familierecht
Locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/474390 / FA RK 19-491
BOPZ-nummer: 1025238
Voorlopige machtiging

Beschikking van 15 maart 2019

op het verzoek van de officier van justitie van 25 januari 2019 tot het verlenen van een voorlopige machtiging met betrekking tot:

[betrokkene] ,

geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats] ,
zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de bij het verzoek overgelegde stukken, waaronder de op 18 januari 2019 ondertekende en met redenen omklede geneeskundige verklaring als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ), alsmede de in artikel 37a van de Wet BOPZ bedoelde aantekeningen en het behandelingsplan en een verslag van de stand van uitvoering daarvan.
De rechtbank heeft bij beschikking van 15 februari 2019 een voorlopige machtiging verleend tot en met 15 maart 2019 en de beslissing op het verzoek voor het overige aangehouden.
Op 12 maart 2019 heeft de rechtbank gehoord:
- de heer mr. R. de Kruijk, officier van justitie (hierna de verzoeker),
- mr. H. Hooijer, raadsvrouw van betrokkene,
- mevrouw [A] , psychiater,
- mevrouw [B] , sociaal psychiatrisch verpleegkundige (hierna de spv-er).
Betrokkene is niet verschenen. De raadsvrouw heeft ter zitting telefonisch contact gelegd met betrokkene zodat hij telefonisch aanwezig kon zijn bij de behandeling van het verzoek.
De raadsvrouw heeft ter zitting het rapport van een forensisch psychologisch onderzoek van 6 november 2018 overgelegd.
Door het horen van de hierboven genoemde personen, in samenhang met de overgelegde stukken, acht de rechtbank zich in voldoende mate voorgelicht.
De verzoeker heeft aangevoerd dat er bij betrokkene sprake is van een stoornis, te weten schizofrenie in combinatie met het gebruik van middelen. Dit heeft in het verleden geleid tot forse problemen. De opname bij [instelling 1] heeft kort geduurd, omdat zij betrokkene niet de juiste zorg konden bieden. Er is hem toen voorwaardelijk ontslag verleend. Inmiddels is [instelling 2] bereid betrokkene op te nemen. Het resterende deel van de voorlopige machtiging moet worden toegewezen omdat er nog steeds sprake is van gevaar.
Betrokkene heeft verklaard dat er niets aan de hand is en dat er geen reden is voor een opname. Hij vindt dat de diagnose aan alle kanten rommelt. Er is een psychologisch onderzoek afgenomen in detentie en daaruit blijkt dat hij gezond is. Hij erkent dat hij explosief is geweest, maar dit is een politiekwestie. Hij heeft nooit een psychose gehad en gebruikt al bijna 7 maanden geen medicatie. Nadat de detentie is afgelopen, heeft hij zich gemeld bij [instelling 1] . Zij hebben hem toen voorwaardelijk ontslag verleend.
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat geen sprake is geweest van een voorlopige machtiging omdat deze na de afgifte niet binnen twee weken is geeffectueerd. Er is geen daadwerkelijke opname geweest waarna betrokkene onder voorwaarden kon worden ontslagen. De raadsvrouw heeft voorts aangevoerd dat het deels aanhouden van de beslissing op een voorlopige machtiging in strijd is met het systeem van de wet omdat na een voorlopige machtiging een machtiging tot voortgezet verblijf dient te volgen.
Er is op dit moment geen zicht op het actuele toestandsbeeld van betrokkene, omdat hij al lange tijd niet is gezien door zijn behandelaren. Betrokkene is van mening dat er geen sprake is van schizofrenie en ook op basis van het rapport van het forensisch psychologisch onderzoek kan schizofrenie niet worden vastgesteld. Betrokkene gebruikt al lange tijd geen medicatie en is vrij van klachten. Hij heeft aangegeven dat het goed gaat en hij prima voor zichzelf kan zorgen. Er is geen sprake van verwaarlozing of teloorgang. Het verzoek om een voorlopige machtiging moet worden afgewezen.
De psychiater geeft allereerst aan dat zij betrokkene nog nooit heeft ontmoet en het dus moet doen met het dossier waaruit blijkt dat er sprake is van een stoornis van de geestvermogens. Hij doet ook uitspraken bij het ACT die psychotisch aandoen. De rechterlijke machtiging is ook nodig om te zorgen dat betrokkene gaat meewerken zodat een goed beeld gevormd kan worden van wat er precies met hem aan de hand is. Het is lastig om een passende opnameplek voor betrokkene te vinden. Omdat [instelling 1] hem niet kon bieden wat hij nodig heeft, is hij na zijn opname nog diezelfde dag met voorwaardelijk ontslag gegaan. Er is daarna geen contact meer geweest met betrokkene. De psychiater heeft verder aangevoerd dat betrokkene zich al geruime tijd niet meer houdt aan de voorwaarden van het voorwaardelijk ontslag. Betrokkene houdt geen contact met zijn behandelaren. De geneesheer-directeur heeft dan ook al ingestemd met intrekking van het voorwaardelijk ontslag, dat is alleen nog niet gecommuniceerd met de betrokkene, omdat het goed is als betrokkene dan ook kan worden opgenomen bij [instelling 2] .
Volgens de spv-er is het niet mogelijk om afspraken te maken met betrokkene. Met name sinds hij heeft vernomen dat het voornemen is om hem op te nemen bij [instelling 2] , is betrokkene niet meer in contact. Hij lijkt zich schuil te houden. Op basis van zijn verleden blijven de zorgen bestaan.
De rechtbank heeft ter zitting de verzoeker in de gelegenheid gesteld de rechtbank te informeren over de daadwerkelijke intrekking van het voorwaardelijk ontslag na de behandeling ter zitting en voor de afloop van de geldende voorlopige machtiging.
Op 14 maart 2019 heeft de verzoeker de rechtbank bericht dat het voorwaardelijk ontslag van betrokkene niet kan worden ingetrokken. De raadsvrouw heeft hierop schriftelijk gereageerd en verzocht het verzoek om een voorlopige machtiging af te wijzen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat een opname-machtiging niet verleend kan worden omdat het voorwaardelijk ontslag niet is ingetrokken.
De rechtbank zal eerst ingaan op het verweer van de raadsvrouw dat de al verleende machtiging tot en met 15 maart 2019 niet ten uitvoer is gelegd, waardoor die machtiging is vervallen en er volgens de raadsvrouw geen verzoek meer is om op te beslissen. De betrokkene is opgenomen in de zin dat hij in het kader van deze machtiging bij [instelling 1] is geweest en vervolgens – ook in het kader van deze machtiging – een ontslag onder voorwaarden heeft gekregen. Dat die opname feitelijk heel kort was, omdat de juiste opnameplek voor betrokkene nog niet voorhanden was, maakt niet dat er van opname en ontslag geen sprake is geweest. Betrokkene heeft ook ingestemd met de voorwaarden van het voorwaardelijke ontslag.
Verder acht de rechtbank het deels aanhouden van een beslissing op een verzoek tot het verlenen van een voorlopige machtiging in de zin dat die voor een bepaalde periode wordt toegewezen en dat een beslissing over het ook verlenen van een machtiging voor de resterende periode wordt aangehouden, niet in strijd met het systeem van de Wet BOPZ. Als immers de voorlopige machtiging zou worden toegewezen voor de resterende periode kan daarna volgens het systeem van de wet zo nodig alsnog een machtiging tot voortgezet verblijf worden verleend. Dat wordt met deze gang van zaken niet doorkruist.
De rechtbank is op grond van de overgelegde stukken en de door haar gehouden verhoren en verkregen inlichtingen tot de overtuiging gekomen dat betrokkene gestoord is in zijn geestvermogens. Daarvoor is redengevend dat betrokkene een aantal jaar in behandeling is geweest voor schizofrenie. In de geneeskundige verklaring is ook schizofrenie gesteld als diagnose, waarbij relevant is dat betrokkene in het telefonische contact met de onafhankelijk psychiater dwingend is. Hij scheldt met een dreigende toon en weigert op een afspraak te komen met de psychiater. In de rapportage van het forensisch psychologisch onderzoek waar betrokkene zich op beroept, is overwogen dat er bij verzoeker sprake is van een waanstoornis en een stoornis in het gebruik van cannabis. Mede omdat er geen toestemming is voor het opvragen van collaterale informatie, heeft de onderzoeker niet verder kunnen onderzoeken of deze waanstoornis past bij een schizofreniforme stoornis. De onderzoeker sluit deze classificatie niet uit. Op die gronden is voldoende vast komen te staan dat betrokkene lijdt aan een stoornis van de geestvermogens in de zin van de wet BOPZ en dat deze stoornis de betrokkene gevaar doet veroorzaken.
Nu de instelling het ontslag van betrokkene niet heeft ingetrokken, is de situatie dat voor betrokkene dit ontslag onder voorwaarden nog geldt. Onder die omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat een opname van betrokkene op dit moment noodzakelijk is om het gevaar te keren, zodat de rechtbank het verzoek af zal wijzen.

De rechtbank wijst het verzoek af.

Deze beslissing is gegeven door mr. A.A.T. van Rens, rechter, in bijzijn van R. van Eckeveld als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 maart 2019.