ECLI:NL:RBMNE:2019:1399
Rechtbank Midden-Nederland
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Voorlopige machtiging in het kader van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 maart 2019 uitspraak gedaan over een verzoek tot het verlenen van een voorlopige machtiging op basis van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ). De officier van justitie had op 25 januari 2019 een verzoek ingediend voor een voorlopige machtiging met betrekking tot een betrokkene, die lijdt aan schizofrenie en in het verleden problemen heeft gehad door het gebruik van middelen. De rechtbank heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken, waaronder een geneeskundige verklaring en een rapport van een forensisch psychologisch onderzoek.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene niet aanwezig was, maar dat zijn raadsvrouw telefonisch contact met hem heeft gelegd. De rechtbank heeft eerder op 15 februari 2019 een voorlopige machtiging verleend, die tot en met 15 maart 2019 geldig was. De verzoeker heeft aangevoerd dat er nog steeds gevaar is voor de betrokkene, terwijl de raadsvrouw betoogde dat er geen sprake was van een geldige voorlopige machtiging omdat deze niet binnen twee weken was geeffectueerd.
Na het horen van de betrokkenen en het bestuderen van de stukken, concludeerde de rechtbank dat de betrokkene inderdaad lijdt aan een stoornis van de geestvermogens, maar dat de situatie zodanig was dat een opname op dat moment niet noodzakelijk was. De rechtbank heeft het verzoek om de voorlopige machtiging af te wijzen, omdat het voorwaardelijk ontslag van de betrokkene nog van kracht was en er geen acute noodzaak was voor opname. De beslissing is genomen in het belang van de betrokkene en de rechtsgang.