ECLI:NL:RBMNE:2019:1381

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 april 2019
Publicatiedatum
3 april 2019
Zaaknummer
7538446 en 7538467
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake franchiseovereenkomst tussen Bruna B.V. en de heer en mevrouw [achternaam van Partij II sub 1 en sub 2] en de vennootschap onder firma [Partij III] V.O.F.

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 april 2019 uitspraak gedaan in twee gevoegde zaken met betrekking tot een franchiseovereenkomst tussen Bruna B.V. en de heer en mevrouw [achternaam van Partij II sub 1 en sub 2], alsook de vennootschap onder firma [Partij III] V.O.F. De rechtbank heeft de vordering van Bruna B.V. tot betaling van openstaande facturen toegewezen, terwijl de vordering tot schadevergoeding wegens schending van de zorgplicht door Bruna is afgewezen. De zaak betreft een geschil over de gevolgen van concurrentie tussen Bruna en de franchisenemers, die leidde tot een daling van de omzet van de franchisenemers. Bruna vorderde betaling van € 184.307,55 aan openstaande facturen, vermeerderd met rente en administratiekosten, en € 6.479,10 aan vakantiegeld. De heer en mevrouw [achternaam van Partij II sub 1 en sub 2] vorderden op hun beurt schadevergoeding van € 791.248,27 wegens gederfde omzet. De rechtbank oordeelde dat Bruna niet onrechtmatig had gehandeld door de concurrentie en dat de franchisenemers onvoldoende bewijs hadden geleverd voor hun claims. De rechtbank heeft de proceskosten verhaald op de verliezende partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummers: 7538446 UC EXPL 19-1641 en 7538467 UC EXPL 19-1643 NRV/31465
Vonnis in de gevoegde zaken van 3 april 2019
in de zaak met nummer 7538446 UC EXPL 19-1641 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BRUNA B.V.,
gevestigd te Houten,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procesadvocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
behandelend advocaat: mr. J.M. Hesselink te Amstelveen,
tegen

1.[Partij II sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[Partij II sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
verweerders in conventie,
eisers in reconventie,
procesadvocaat: mr. M.C. Franken-Schoemaker te Houten,
behandelend advocaat: mr. A.W. Dolphijn te Rotterdam,
en de zaak met nummer 7538467 UC EXPL 19-1643 van
de vennootschap onder firma
[Partij III] V.O.F. h.o.d.n. [handelsnaam],
kantoorhoudende te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie
procesadvocaat: mr. M.C. Franken-Schoemaker te Houten,
behandelend advocaat: mr. A.W. Dolphijn te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BRUNA B.V.,
gevestigd te Houten,
verweerster in conventie,
eiseres in reconventie,
procesadvocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
behandelend advocaat: mr. J.M. Hesselink te Amstelveen.
Partijen zullen hierna Bruna, de heer en mevrouw [achternaam van Partij II sub 1 en sub 2] , de vof en [Partij II sub 1 c.s.] (de heer en mevrouw [achternaam van Partij II sub 1 en sub 2] en de vof samen) worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier van de zaak 7538446 UC EXPL 19-1641 (Bruna tegen de heer en mevrouw [achternaam van Partij II sub 1 en sub 2] ) bevat:
  • de dagvaarding
  • de akte wijziging van eis
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie
  • de conclusie van antwoord in reconventie
  • het tussenvonnis van 10 oktober 2018
  • de producties 24 t/m 29 van de heer en mevrouw [achternaam van Partij II sub 1 en sub 2] .
1.2.
Het procesdossier van de zaak 7538467 UC EXPL 19-1643 (de vof tegen Bruna) bevat:
  • de procesinleiding
  • het verweerschrift met tegeneis en voegingsincident
  • het antwoord in het incident
  • de akte vermeerdering van tegenvorderingen met producties van Bruna
  • het incidentele vonnis
  • het antwoord op de tegeneis met producties.
1.3.
Vervolgens zijn alle partijen uitgenodigd voor een zitting op 14 februari 2019 en zijn de volgende stukken toegevoegd aan beide dossiers:
  • de producties 30 t/m 45 van Bruna
  • de spreekaantekeningen van Bruna
  • het proces-verbaal van de zitting van 14 februari 2019.
1.4.
Op 14 februari 2019 heeft de zitting plaatsgevonden waarbij alle partijen aanwezig waren. De zaak was op dat moment aanhangig bij de handelskamer van de rechtbank. De rechtbank heeft beide zaken, na partijen gehoord te hebben, tijdens de zitting verwezen naar de kantonrechter (omdat een deel van de vordering ziet op een aardvordering) en heeft vervolgens de zitting als kantonrechter voortgezet. Tot slot is bepaald dat er in beide zaken één uitspraak zou komen. Hetgeen hieronder volgt geldt, tenzij anders aangegeven, in beide zaken.

2.De inleiding

2.1.
De vof is in 2006 franchisenemer geworden bij Bruna. Zij exploiteerde sinds november 2006 een Brunawinkel aan de [straatnaam 1] in [vestigingsplaats 1] en sinds eind 2007 een Brunawinkel in [vestigingsplaats 2] . De heer en mevrouw [achternaam van Partij II sub 1 en sub 2] zijn vennoten van de vof.
2.2.
Op tweehonderd meter afstand van de Brunawinkel van de vof in [vestigingsplaats 1] , is nog een Bruna winkel gevestigd, in de [straatnaam 2] . De winkel in de [straatnaam 2] wordt niet door een franchisenemer geëxploiteerd, maar door Bruna zelf. Vanaf 2014 heeft Bruna de openingstijden van de winkel aan de [straatnaam 2] verruimd. Dat hield in dat deze winkel op maandag vanaf 9:00 uur openging in plaats van vanaf 13:00 uur en dat deze op zondag opende van 12:00 tot 17:00 uur, in plaats van (voorheen) drie zondagen per jaar. Daarna is een geschil tussen partijen ontstaan.
2.3.
Volgens [Partij II sub 1 c.s.] is de omzet van haar winkel in [vestigingsplaats 1] vanaf het jaar 2014 gedaald en is Bruna aansprakelijk voor de schade die zij daardoor heeft geleden. [Partij II sub 1 c.s.] stelt dat Bruna in strijd met haar zorgplicht als franchisegever heeft gehandeld, door de vof vanaf 2014 actief te beconcurreren en door vervolgens na te laten (samen met [Partij II sub 1 c.s.] ) te zoeken naar oplossingen voor de als gevolg daarvan ontstane omzetdaling bij de winkel aan de [straatnaam 1] .
2.4.
Ondertussen liepen de betalingsachterstanden van de vof bij Bruna op. Als gevolg daarvan heeft Bruna de samenwerking met de vof met ingang van 5 maart 2018 beëindigd. Daarna heeft een kortgedingprocedure plaatsgevonden. De vof wilde dat Bruna zou worden gedwongen om de franchiseovereenkomsten voort te zetten, Bruna vorderde veroordeling van de vof om mee te werken aan de overdracht van de Brunawinkels in [vestigingsplaats 1] en [vestigingsplaats 2] aan Bruna.
2.5.
Op 21 maart 2018 heeft Bruna (ten laste van de heer [Partij II sub 1] ) beslag laten leggen op de woning van de heer [Partij II sub 1] .
2.6.
Op 23 maart 2018 is uitspraak gedaan in de kortgedingprocedure. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de vof afgewezen en die van Bruna toegewezen. Op 9 en 10 april 2018 heeft de vof op grond van dit vonnis haar Brunawinkels in [vestigingsplaats 1] en [vestigingsplaats 2] aan Bruna overgedragen.
De vorderingen
2.7.
Bruna vordert in beide procedures (in de zaak 7538446 UC EXPL 19-1641 in conventie en in de zaak 7538467 UC EXPL 19-1643 in reconventie), na vermeerdering van eis, betaling van:
- € 184.307,55 aan openstaande facturen ten aanzien van de franchisewinkels in [vestigingsplaats 1] en [vestigingsplaats 2] , te vermeerderen met contractuele vertragingsrente en vergoeding voor administratiekosten;
- € 6.479,10 aan nog niet door [Partij II sub 1 c.s.] aan het personeel van de Brunawinkels betaald vakantiegeld dat is opgebouwd toen de vof werkgever was, te vermeerderen met wettelijke rente;
- € 2.775,00 aan buitengerechtelijke kosten;
- proceskosten inclusief beslagkosten, te vermeerderen met wettelijke rente en nakosten.
2.8.
De heer en mevrouw [achternaam van Partij II sub 1 en sub 2] (in de zaak 7538446 UC EXPL 19-1641 in reconventie) en de vof (in de zaak 7538467 UC EXPL 19-1643 in conventie) vorderen betaling van € 791.248,27 aan schadevergoeding, bestaande uit gemiste jaaromzetten bij de winkel in [vestigingsplaats 1] over de jaren 2014 t/m 2017, vermeerderd met rente en kosten.
De opbouw van dit vonnis
2.9.
Hierna zal eerst de vordering van [Partij II sub 1 c.s.] (in beide zaken) worden beoordeeld. Daarna wordt de vordering van Bruna beoordeeld. Vervolgens wordt in beide zaken afzonderlijk beslist.

3.De beoordeling van de vordering van [Partij II sub 1 c.s.]

3.1.
De vordering van [Partij II sub 1 c.s.] is gebaseerd op de stelling dat Bruna haar (contractuele) zorgplicht heeft geschonden.
3.2.
Partijen hebben geen specifieke afspraken gemaakt over het naast elkaar bestaan van de twee winkels in [vestigingsplaats 1] . Een overeenkomst wordt echter niet alleen beheerst door dat wat partijen hebben afgesproken, maar ook door de eisen van redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 1 BW). Dat betekent dat contractspartijen verplicht zijn zich redelijk tegenover elkaar te gedragen. De vraag is wat deze zorgplicht concreet betekent voor de tussen partijen gesloten franchiseovereenkomst en of Bruna deze verplichting tegenover [Partij II sub 1 c.s.] heeft geschonden. Dat hangt af van de omstandigheden van het geval. [Partij II sub 1 c.s.] is van mening dat Bruna haar zorgplicht heeft geschonden. [Partij II sub 1 c.s.] moet dus voldoende (onderbouwde) feiten en omstandigheden naar voren brengen waaruit blijkt dat dit zo is.
3.3.
De eerste stelling van [Partij II sub 1 c.s.] is dat Bruna haar onrechtmatig heeft beconcurreerd. Met betrekking tot die stelling heeft [Partij II sub 1 c.s.] de volgende omstandigheden aangevoerd:
vanaf augustus 2014 heeft Bruna de winkeltijden aangepast aan die van de winkel van [Partij II sub 1 c.s.] ;
vanaf augustus 2014 heeft Bruna haar assortiment aangepast aan dat van de winkel van [Partij II sub 1 c.s.] ;
vanaf mei 2014 heeft Bruna acties aan consumenten aangeboden en heeft zij boekpresentaties georganiseerd zonder [Partij II sub 1 c.s.] daarbij te betrekken;
de winkel van Bruna fungeert als “opruimwinkel” voor overige Brunawinkels en verkoopt boeken onder de wettelijke toegestane prijs.
3.4.
Ten aanzien van omstandigheid i. geldt het volgende. Het staat vast dat Bruna de openingstijden van de winkel in de [straatnaam 2] in 2014 heeft verruimd. Dat Bruna dit niet mocht doen heeft [Partij II sub 1 c.s.] niet onderbouwd. [Partij II sub 1 c.s.] was er bij het aangaan van de overeenkomst van op de hoogte dat er nog een Brunawinkel in de buurt van zijn winkel aan de [straatnaam 1] zat. Partijen hebben bij aanvang van de overeenkomst geen afspraken gemaakt over deze winkel. Dit betekent dat [Partij II sub 1 c.s.] er dus rekening mee moest houden dat de Bruna winkel in de [straatnaam 2] in bepaalde mate concurrerend zou zijn. Dat deze concurrentie in omvang altijd gelijk zou blijven, en dus nooit zou wijzigen, had [Partij II sub 1 c.s.] niet mogen verwachten. Bruna heeft op de zitting verklaard dat de retail branche in 2014 in zwaar weer verkeerde, waardoor de omzet van de Brunawinkel aan de [straatnaam 2] onder druk stond. De openingstijden zijn volgens Bruna verruimd om deze situatie te verbeteren. Ook [Partij II sub 1 c.s.] heeft verklaard dat de Brunawinkel aan de [straatnaam 2] het financieel moeilijk had. [Partij II sub 1 c.s.] had vervolgens feiten en omstandigheden moeten aanvoeren waaruit blijkt dat zij desondanks van Bruna mocht verwachten dat zij haar oude openingstijden bleef hanteren. Dat heeft zij niet gedaan. Dat Bruna haar openingstijden niet mocht verruimen is dus niet gebleken.
3.5.
Als omstandigheid ii. voert [Partij II sub 1 c.s.] aan dat Bruna het assortiment van de winkel in de [straatnaam 2] in 2014 heeft aangepast aan het assortiment dat [Partij II sub 1 c.s.] verkocht aan de [straatnaam 1] . Volgens [Partij II sub 1 c.s.] hadden beide winkels voorheen een ander assortiment en een andere functie. Zo had de winkel van [Partij II sub 1 c.s.] een kioskfunctie, terwijl de Brunawinkel aan de [straatnaam 2] was ingedeeld als klassieke boekwinkel. Op den duur kreeg ook de winkel van Bruna een kioskfunctie, aldus [Partij II sub 1 c.s.] Volgens [Partij II sub 1 c.s.] was de winkel van Bruna voornamelijk leverancier van [bedrijfsnaam] , bibliotheken en scholen en paste Bruna haar assortiment aan toen een deel van deze klanten wegviel. Bruna betwist dat zij haar assortiment aan de winkel van [Partij II sub 1 c.s.] heeft aangepast en betwist dat de klanten van de winkel op de [straatnaam 2] voornamelijk [bedrijfsnaam] , scholen en bibliotheken waren. Volgens Bruna verkocht deze winkel al jaren schrijfwaren, boeken en tijdschriften en werd in beide winkels altijd het gewone Bruna assortiment verkocht.
3.6.
In het licht van deze betwisting van Bruna, heeft [Partij II sub 1 c.s.] haar stellingen onvoldoende onderbouwd. [Partij II sub 1 c.s.] had bijvoorbeeld uitgebreider, en onderbouwd, kunnen toelichten wat Bruna volgens haar concreet aan het assortiment heeft toegevoegd in 2014 en zij had stukken kunnen overleggen waaruit blijkt dat de Brunawinkel in de [straatnaam 2] vóór 2014 voornamelijk fungeerde als leverancier voor [bedrijfsnaam] , bibliotheken en scholen. Ook had zij, bijvoorbeeld aan de hand van foto’s en een nadere uitleg, inzichtelijk kunnen maken wat de door haar gestelde kioskfunctie inhield en in welke mate deze functie zich onderscheidde van de winkel van Bruna. En door welke wijzigingen in de Brunawinkel deze functie is gekopieerd. [Partij II sub 1 c.s.] heeft dit nagelaten. Dat Bruna haar assortiment heeft aangepast aan het assortiment van [Partij II sub 1 c.s.] (en een kioskfunctie is gaan vervullen evenals [Partij II sub 1 c.s.] ) en dat dit heeft geleid tot een schending van haar (contractuele) zorgplicht, heeft [Partij II sub 1 c.s.] daarom onvoldoende concreet gemaakt en onvoldoende onderbouwd.
3.7.
[Partij II sub 1 c.s.] voert vervolgens (omstandigheid iii.) aan dat in de Brunawinkel aan de [straatnaam 2] vanaf mei 2014 met grote regelmaat acties werden aangeboden aan consumenten waarvan [Partij II sub 1 c.s.] niet op de hoogte werd gesteld of waarbij hij niet werd betrokken. [Partij II sub 1 c.s.] verwijst daarbij naar een tijdschriften spaarkaartactie die alleen geldig was bij de Brunawinkel op de [straatnaam 2] en naar een actie voor korting op schoolartikelen. Ook stelt [Partij II sub 1 c.s.] dat Bruna de winkel aan de [straatnaam 2] heeft bevoordeeld ten opzichte van de winkel van [Partij II sub 1 c.s.] Volgens [Partij II sub 1 c.s.] werden in de winkel van Bruna geregeld boekpresentaties georganiseerd via het hoofdkantoor van Bruna, en gebeurde dit in de winkel van [Partij II sub 1 c.s.] niet.
3.8.
Bruna betwist dat zij voor haar eigen winkel acties heeft aangeboden die [Partij II sub 1 c.s.] niet kon aanbieden en dat Bruna haar eigen winkel heeft bevoordeeld. Volgens Bruna kunnen alle Brunawinkels gebruik maken van de aanbiedingen die in de folder staan en worden de boekpresentaties door de ondernemers ter plaatse georganiseerd, niet door het hoofdkantoor. Volgens Bruna had [Partij II sub 1 c.s.] zelf ook boekpresentaties kunnen organiseren.
3.9.
[Partij II sub 1 c.s.] heeft vervolgens haar stellingen niet verder onderbouwd, zodat er niet van kan worden uitgegaan dat Bruna allerlei acties heeft aangeboden waaraan [Partij II sub 1 c.s.] niet kon deelnemen. Los daarvan is ook niet gebleken dat Bruna (in redelijkheid) geen acties mocht organiseren. Het is logisch dat Bruna haar winkel, in tijden van crisis, zo goed mogelijk wilde exploiteren. Dat twee winkels in dezelfde stad meedoen (of juist niet meedoen) aan dezelfde acties, waardoor concurrentie kan ontstaan, is op zichzelf niet onredelijk of onrechtmatig. [Partij II sub 1 c.s.] wist bij aanvang van de franchiseovereenkomst dat er nog een Brunawinkel in dezelfde stad zat. Toen is niet afgesproken dat de winkel in de [straatnaam 2] niet zou deelnemen aan acties en geen (zelfstandige) acties of evenementen zou organiseren. Als [Partij II sub 1 c.s.] van mening is dat zij er in dit geval op mocht vertrouwen dat Bruna dat niet zou doen, had zij voldoende (onderbouwd) moeten uitleggen waarom. Nu [Partij II sub 1 c.s.] dat niet heeft gedaan, ondersteunt ook de omstandigheid iii. niet de gestelde aansprakelijkheid van Bruna.
3.10.
Als vierde omstandigheid voert [Partij II sub 1 c.s.] aan dat de winkel in de [straatnaam 2] als opruimwinkel fungeerde van andere Brunawinkels en dat het voor [Partij II sub 1 c.s.] onmogelijk was om vergelijkbare kortingen aan de consumenten aan te bieden, zeker nu Bruna in strijd met wetgeving over vaste boekprijzen, kortingen gaf op boeken. Ook deze stellingen heeft Bruna betwist en heeft [Partij II sub 1 c.s.] daarna niet verder - met concrete voorbeelden en/of bewijsstukken - onderbouwd, zodat er niet van uit kan worden gegaan dat dit klopt.
3.11.
Op grond van het bovenstaande is de tussenconclusie dat de stelling van [Partij II sub 1 c.s.] dat Bruna haar zorgplicht heeft geschonden door [Partij II sub 1 c.s.] onrechtmatig te beconcurreren, niet juist is gebleken.
3.12.
[Partij II sub 1 c.s.] stelt verder dat Bruna haar onvoldoende heeft ondersteund en geadviseerd en dat zij daarmee in strijd heeft gehandeld met de franchiseovereenkomst waarin staat dat Bruna
“bereid en in staat is [achternaam van Partij II sub 1 en sub 2] van waardevolle adviezen te verstrekken en waardevolle diensten te verlenen, ter bevordering van een succesvolle exploitatie van de winkel van [achternaam van Partij II sub 1 en sub 2] .”Op de zitting heeft [Partij II sub 1 c.s.] toegelicht dat zij met deze stelling bedoelt dat Bruna ondersteuning en oplossingen had moeten bieden toen de openingstijden en het assortiment van de Brunawinkel aan de [straatnaam 2] werden aangepast, waardoor de inkomsten van [Partij II sub 1 c.s.] terugliepen. De stelling van [Partij II sub 1 c.s.] kan alleen al niet slagen omdat, zoals hierboven is geoordeeld, niet is vast komen te staan dat Bruna het assortiment heeft aangepast.
3.13.
Voorts geldt het volgende. Dat [Partij II sub 1 c.s.] , naast de vraag aan Bruna om te stoppen met de gestelde concurrentie, heeft gevraagd om hulp met betrekking tot de omzetdaling, heeft [Partij II sub 1 c.s.] niet met stukken onderbouwd en is dus niet gebleken. Als ervaren franchisenemer mocht wel van [Partij II sub 1 c.s.] worden verwacht dat hij, als hij meer ondersteuning nodig had, Bruna daar om zou vragen. Dat Bruna [Partij II sub 1 c.s.] meer ondersteuning en advies had moeten bieden is daarom niet gebleken.
3.14.
De conclusie is dat de vorderingen van [Partij II sub 1 c.s.] in beide zaken zullen worden afgewezen.
3.15.
Voor de proceskostenveroordelingen in beide zaken wordt verwezen naar de randnummers 4.22 t/m 4.34 van dit vonnis.

4.De beoordeling van de vordering van Bruna

4.1.
De kantonrechter zal eerst de vordering tot betaling van openstaande factuurbedragen, te vermeerderen met rente, administratiekosten en incassokosten beoordelen en vervolgens de vordering tot betaling van vakantiegelden. Daarna volgen de (afzonderlijke) proceskostenveroordelingen in de gevoegde zaken.
De openstaande facturen
4.2.
Bruna vordert allereerst betaling van openstaande factuurbedragen die [Partij II sub 1 c.s.] in het kader van de franchiseovereenkomsten betreffende de Brunawinkels in [vestigingsplaats 1] en [vestigingsplaats 2] verschuldigd is.
4.3.
Bruna voert aan dat zij op 19 april 2018 een vordering op [Partij II sub 1 c.s.] had van € 278.715,97 (€ 56.291,77 betreffende de winkel in [vestigingsplaats 2] en € 222.424,20 betreffende de winkel in [vestigingsplaats 1] ). Toen Bruna de winkels van [Partij II sub 1 c.s.] overnam op 9 april 2018 ( [vestigingsplaats 1] ) en 10 april 2018 ( [vestigingsplaats 2] ), heeft Bruna een bedrag van in totaal € 94.408,42 op deze vorderingen in mindering gebracht. Dit zijn de waardes die Bruna heeft toegekend aan de overgenomen voorraden, kasgelden en inventaris van de winkels in [vestigingsplaats 1] (€ 48.692,31) en [vestigingsplaats 2] (€ 45.716,11).
4.4.
Volgens Bruna resteert na aftrek van die waardes een vordering op [Partij II sub 1 c.s.] van
€ 184.307,55aan openstaande facturen, namelijk € 173.731,89 ten aanzien van de winkel in [vestigingsplaats 1] en € 10.575,66 betreffende de winkel in [vestigingsplaats 2] .
4.5.
[Partij II sub 1 c.s.] heeft inhoudelijk geen, althans onvoldoende, verweer gevoerd tegen het uitgangspunt van Bruna dat Bruna op 19 april 2018 een vordering van € 278.715,97 op [Partij II sub 1 c.s.] had. [Partij II sub 1 c.s.] schrijft dat hij het bestaan en de hoogte van de vordering betwist, maar hij voert tegelijkertijd aan dat het op enig moment niet meer mogelijk voor hem was om de fee te voldoen. Als [Partij II sub 1 c.s.] van mening is dat het bestaan en de hoogte van de door Bruna gestelde vordering niet klopt, had hij dat, onder verwijzing naar de facturen, concreet moeten toelichten. Nu [Partij II sub 1 c.s.] dat niet heeft gedaan, wordt tot uitgangspunt genomen dat Bruna op 19 april 2018 een vordering van € 278.715,97 op [Partij II sub 1 c.s.] had.
4.6.
[Partij II sub 1 c.s.] voert aan dat de overname van de winkels door Bruna onbehoorlijk heeft plaatsgevonden. [Partij II sub 1 c.s.] is van mening dat de manager van Bruna veel goederen, waarover door de vof fee was betaald, heeft afgekeurd voor overname, dat het magazijn grotendeels niet is geteld, dat er willekeurige producten in de winkel in [vestigingsplaats 2] wel meegeteld werden en in de winkel in [vestigingsplaats 1] niet of andersom en dat nieuwe schoolartikelen niet werden meegeteld. Verder stelt [Partij II sub 1 c.s.] dat zij fors heeft geïnvesteerd in de inrichting van beide winkels en dat Bruna te weinig waarde aan deze investeringen heeft toegekend. [Partij II sub 1 c.s.] verbindt geen concrete conclusie aan zijn stellingen, maar de kantonrechter leidt hieruit af dat [Partij II sub 1 c.s.] van mening is dat Bruna na overname van de winkels een hoger bedrag in mindering had moeten brengen op de schuld van € 278.715,97.
4.7.
Het is aan [Partij II sub 1 c.s.] om haar stelling, dat zij méér op de oorspronkelijke hoofdsom heeft betaald dan Bruna stelt, voldoende te onderbouwen. [Partij II sub 1 c.s.] stelt dat Bruna geen inzage heeft gegeven in de daadwerkelijke waardes van de winkel, zodat zij geen berekening kan maken van de juiste waarde van de winkel. Dat laat onverlet dat [Partij II sub 1 c.s.] (bijvoorbeeld) wel had kunnen uitleggen hoe zij tot haar oordeel komt dat Bruna goederen heeft afgekeurd voor overname, welke dit volgens [Partij II sub 1 c.s.] zijn, hoe zij weet dat niet alle schoolartikelen meegeteld zijn en dat het magazijn niet is geteld. Ook had [Partij II sub 1 c.s.] kunnen toelichten welke bedragen zij precies in de winkels heeft geïnvesteerd en hoe zij weet dat Bruna geen rekening heeft gehouden met die waardes. Daarnaast had [Partij II sub 1 c.s.] stukken bij Bruna kunnen opvragen of zich in een juridische procedure op haar wettelijk inzagerecht kunnen beroepen. Verder heeft [Partij II sub 1 c.s.] , zoals hierboven al is geconstateerd, geen conclusie aan haar stelling verbonden. [Partij II sub 1 c.s.] had (in ieder geval op hoofdlijnen) moeten stellen welk bedrag volgens haar dan wél in mindering op de schuld had moeten komen. Nu zij dit niet heeft gedaan, zal aan dit verweer van [Partij II sub 1 c.s.] geen conclusie worden verbonden.
4.8.
[Partij II sub 1 c.s.] beroept zich verder op verrekening van deze vordering met haar ingestelde vordering tot schadevergoeding. Zoals hierboven is geoordeeld, slaagt die vordering van [Partij II sub 1 c.s.] niet. Dat betekent dat ook dit verweer niet opgaat. Of artikel 5.1 van de franchiseovereenkomsten in de weg staat aan verrekening, kan dus in het midden blijven.
4.9.
Daarmee is vast komen te staan dat [Partij II sub 1 c.s.] een bedrag van
€ 184.307,55aan Bruna moet betalen.
4.10.
Bruna vordert betaling van 1,5% vertragingsrente per maand en 1% administratiekosten per maand over dit bedrag. Zij beroept zich op de artikelen 5.2 en 5.3 van de franchiseovereenkomsten waarin staat:
“2. In geval van te late betaling wordt FRANCHISENEMER aan FRANCHISEGEVER een terstond opeisbare rente verschuldigd van 1,5% per maand, berekend over het bedrag met betaling waarvan hij te laat is.
3. Indien, om welke reden dan ook, aan de betalingsregeling, bedoeld in lid 1, niet correct wordt voldaan of kan worden voldaan, wordt FRANCHISENEMER aan FRANCHISEGEVER van rechtswege verschuldigd 1% per maand over de openstaande rekeningen als vergoeding voor de administratiekosten.”
4.11.
[Partij II sub 1 c.s.] heeft geen verweer gevoerd tegen de verschuldigdheid van de contractuele rente en administratiekosten. De kantonrechter kan dus niet ingrijpen in hetgeen partijen over deze kosten in de franchiseovereenkomsten zijn overeengekomen. Dat betekent dat [Partij II sub 1 c.s.] contractuele rente en administratiekosten verschuldigd is over de facturen die zij te laat heeft betaald.
4.12.
Bruna vordert de rente vanaf 10 dagen na datum van de openstaande facturen. Voor de berekening van de verschuldigde rente is het dus van belang dat duidelijk is welke facturen er precies openstaan en van welke datum deze facturen dateren. Dat heeft Bruna echter onvoldoende inzichtelijk gemaakt, zoals hierna wordt toegelicht.
4.13.
Bruna is uitgegaan van een openstaande hoofdsom op 19 april 2018 van € 278.715,97. Op de bijgevoegde facturenoverzichten staan zowel plus- als minbedragen vermeld (de kantonrechter begrijpt: credit- en debetfacturen). Op welke facturen de creditfacturen zijn afgeboekt is niet duidelijk. Verder staat op het facturenoverzicht van de winkel in [vestigingsplaats 1] een post “Rente Q4 2017” van € 4.669,15 vermeld, die dateert van januari 2018 en waarover [Partij II sub 1 c.s.] dus pas in 2019 rente verschuldigd kan worden.
4.14.
Na overdracht van de winkels zijn de daaruit voortkomende opbrengsten in mindering gebracht op de oorspronkelijke hoofdsom. De kantonrechter gaat ervan uit dat dit bedrag allereerst van de al verschenen rente is afgeboekt en daarna pas van de openstaande facturen, zodat het nog openstaande bedrag van € 184.307,55 uitsluitend openstaande facturen betreft. Omdat het niet duidelijk is welke facturen dit zijn en wanneer deze zijn vervallen, zal de gevorderde rente en administratiekosten daarover worden toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding van Bruna in de zaak 7538446 UC EXPL 19-1641 (26 maart 2018) en voor het overige worden afgewezen.
4.15.
De door Bruna gevorderde incassokosten (€ 2.775,00) worden toegewezen. Het staat vast dat Bruna incassokosten heeft gemaakt. Op 16 januari 2018 heeft Bruna [Partij II sub 1 c.s.] gesommeerd om haar € 257.693,70 te betalen. [Partij II sub 1 c.s.] heeft niet betwist dat zij dit bedrag op dat moment aan Bruna verschuldigd was. Het gevorderde bedrag aan incassokosten is lager dan het bij dit bedrag horende wettelijk tarief en hoeft dus niet te worden aangepast.
4.16.
In de twee zaken zullen de heer en mevrouw [achternaam van Partij II sub 1 en sub 2] enerzijds (in de zaak 7538446 UC EXPL 19-1641) en de vof anderzijds (in de zaak 7538467 UC EXPL 19-1643), in dezelfde betalingsverplichtingen worden veroordeeld. Dat betekent niet dat Bruna er recht op heeft om haar vordering dubbel betaald te krijgen (dat wil zeggen, zowel van de heer en mevrouw [achternaam van Partij II sub 1 en sub 2] als van de vof). De vof en de vennoten zijn hoofdelijk aansprakelijk voor deze schuld. Voor alle duidelijkheid zal de kantonrechter daarom aan de veroordelingen toevoegen dat, als een van deze partijen aan (een deel van) de verplichtingen heeft voldaan, de andere partijen daarvan zijn bevrijd.
De vakantiegelden
4.17.
Na eisvermeerdering vordert Bruna € 6.479,10 aan opgebouwde vakantiegelden, die Bruna na de overname van de winkels in [vestigingsplaats 1] en [vestigingsplaats 2] aan de werknemers heeft betaald en die zijn opgebouwd in de tijd dat de vof werkgever was. Volgens Bruna is zij gerechtigd om dit bedrag op [Partij II sub 1 c.s.] te verhalen. [Partij II sub 1 c.s.] betwist dat zij dit bedrag aan Bruna verschuldigd is.
4.18.
Uit artikel 7:663 BW volgt dat de vof (als voormalig werkgever) en Bruna (als huidige werkgever) tegenover de werknemer, hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de rechten van de werknemer die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en die zijn ontstaan toen de vof nog werkgever was. Dat zegt echter niets over wie deze schuld, nadat deze aan de werknemer is betaald, uiteindelijk moet dragen. Dat hangt ervan af wat Bruna en de vof daarover hebben afgesproken.
4.19.
Op de zitting heeft Bruna verklaard dat het niet mogelijk was om een overeenkomst met [Partij II sub 1 c.s.] te sluiten over de overdracht van de franchisewinkels, zodat zij in de kortgedingprocedure heeft moeten afdwingen dat de winkels zouden worden overgedragen. Er zijn dus geen afspraken gemaakt over welke kosten voor rekening van Bruna en welke kosten voor rekening van de vof zouden komen.
4.20.
Bruna stelt dat zij uit een opmerking van de heer [Partij II sub 1] tijdens het kortgeding over het betalen van de werknemers heeft mogen afleiden dat [Partij II sub 1 c.s.] het vakantiegeld aan de werknemers zou uitkeren. Het ligt niet voor de hand dat de heer [Partij II sub 1] met zijn opmerking heeft bedoeld dat hij (naast het salaris) ook het vakantiegeld zou uitkeren. Vakantiegeld wordt immers vaak pas uitgekeerd in mei, terwijl de overdracht van de winkels in april plaatsvond.
4.21.
Dat partijen hebben afgesproken of dat [Partij II sub 1 c.s.] heeft toegezegd dat de vakantiegelden voor rekening van [Partij II sub 1 c.s.] zouden komen, is dus niet gebleken, zodat deze vordering wordt afgewezen.
Proceskosten in de zaak 7538446 UC EXPL 19-1641
In conventie
4.22.
In de zaak 7538446 UC EXPL 19-1641 vordert Bruna in conventie betaling van facturen en vakantiegelden van de heer en mevrouw [achternaam van Partij II sub 1 en sub 2] . De heer en mevrouw [achternaam van Partij II sub 1 en sub 2] hebben grotendeels ongelijk gekregen en moeten dus de proceskosten van Bruna in conventie betalen, met uitzondering van de kosten die zien op de eisvermeerdering (die de vordering tot betaling van de vakantiegelden betreft). De heer en mevrouw [achternaam van Partij II sub 1 en sub 2] worden daartoe, omdat Bruna dat heeft gevorderd, hoofdelijk veroordeeld.
4.23.
De kosten van de procedure worden begroot op
€ 2.731,50:
- € 97,50 aan dagvaardingskosten;
- € 952,00 aan griffierecht;
- € 1.682,00 aan salaris gemachtigde (2 punten x tarief € 841,00).
4.24.
Daarnaast worden de heer en mevrouw [achternaam van Partij II sub 1 en sub 2] in de beslagkosten van het door Bruna op 28 maart 2018 gelegde conservatoire beslag veroordeeld. Die kosten worden begroot op
€ 509,98:
- € 269,98 aan verschotten;
- € 240,00 aan salaris gemachtigde (1 punt x tarief € 240,00).
Het voor het beslagrekest in rekening gebrachte griffierecht wordt geacht te zijn verrekend met het in rekening gebrachte griffierecht in de hoofdzaak en ligt dus al besloten in de begroting van de proceskosten.
4.25.
De over de proces- en beslagkosten gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen op de wijze en met de termijn die in de beslissing is bepaald.
In reconventie
4.26.
In reconventie vorderen de heer en mevrouw [achternaam van Partij II sub 1 en sub 2] schadevergoeding. Omdat deze vordering wordt afgewezen, worden de heer en mevrouw [achternaam van Partij II sub 1 en sub 2] in de proceskosten van Bruna in reconventie veroordeeld. Die kosten worden begroot op
€ 2.402,00aan salaris gemachtigde (2 punten x tarief € 1.201,00). De over de proceskosten gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen op de wijze en met de termijn die in de beslissing is bepaald. De proceskosten in reconventie worden niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat Bruna daar niet om heeft gevraagd.
In conventie en in reconventie
4.27.
De gevorderde nakosten zullen in conventie en in reconventie (samen) worden toegewezen op de manier die in de beslissing is bepaald.
4.28.
In de gevoegde zaken worden de vof en de heer en mevrouw afzonderlijk in de proceskosten veroordeeld. Het betreft immers twee verschillende zaken. Omdat de processtukken in beide dossiers (bijna) exact hetzelfde zijn, is het echter onwenselijk dat Bruna in beide procedures recht heeft op proceskostenvergoeding. Daarom zal aan de proceskostenveroordeling (net als aan de andere veroordelingen, zie 4.16 van dit vonnis) worden toegevoegd dat, als en voor zover de vof het bedrag aan proceskosten waartoe zij is veroordeeld in de zaak 7538467 UC EXPL 19-1643 aan Bruna heeft betaald, deze betalingen tevens in mindering zullen komen op de schuld van de heer en mevrouw [achternaam van Partij II sub 1 en sub 2] .
Proceskosten in de zaak 7538467 UC EXPL 19-1643
In conventie
4.29.
In de zaak 7538467 UC EXPL 19-1643 vordert de vof in conventie betaling tot schadevergoeding van Bruna. Deze vordering wordt afgewezen, zodat de vof in de proceskosten van Bruna in conventie wordt veroordeeld. Die kosten worden begroot op
€ 2.402,00(2 punten x tarief € 1.201,00) aan salaris gemachtigde. De over de proceskosten gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen op de wijze en met de termijn die in de beslissing is bepaald. De kostenveroordeling wordt niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat Bruna daar niet om heeft gevraagd.
In reconventie
4.30.
In reconventie vordert Bruna betaling van facturen. De vof heeft grotendeels ongelijk gekregen en wordt dus in de proceskosten van Bruna in reconventie veroordeeld. Die kosten worden begroot op
€ 1.682,00(2 punten x tarief € 841,00).
4.31.
Daarnaast wordt de vof in de beslagkosten van het door Bruna op 28 maart 2018 gelegde conservatoire beslag veroordeeld. Die kosten worden begroot op
€ 1.135,98:
- € 269,98 aan verschotten;
- € 626,00 aan griffierecht;
- € 240,00 aan salaris gemachtigde (1 punt x tarief € 240,00).
4.32.
De over de proceskosten gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen op de wijze en met de termijn die in de beslissing is bepaald.
In conventie en in reconventie
4.33.
De gevorderde nakosten zullen in conventie en in reconventie (samen) worden toegewezen op de manier die in de beslissing is bepaald.
4.34.
De kantonrechter zal daarbij bepalen dat, als en voor zover de heer en/of mevrouw [achternaam van Partij II sub 1 en sub 2] de proceskostenveroordeling waartoe zij zijn veroordeeld in de zaak 7538446 UC EXPL 19-1641 hebben betaald, de vof voor dat deel bevrijd zal zijn van haar verplichting tot betaling van de proceskostenvergoeding (zie 4.16 en 4.28).
5. De beslissing in de zaak 7538446 UC EXPL 19-1641 (Bruna/de heer en mevrouw [achternaam van Partij II sub 1 en sub 2] )
De kantonrechter
In conventie:
5.1.
veroordeelt de heer en mevrouw [achternaam van Partij II sub 1 en sub 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan Bruna te betalen € 184.307,55, te vermeerderen met 1,5% contractuele vertragingsrente per maand en 1% vergoeding voor administratiekosten per maand over de nog onbetaalde facturen, vanaf 26 maart 2018 tot de voldoening;
5.2.
veroordeelt de heer en mevrouw [achternaam van Partij II sub 1 en sub 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan Bruna te betalen € 2.775,00;
5.3.
veroordeelt de heer en mevrouw [achternaam van Partij II sub 1 en sub 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, inclusief beslagkosten, van Bruna samen tot op heden begroot op € 3.241,48, waarvan € 1.922,00 aan salaris gemachtigde, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.4.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
In reconventie:
5.6.
wijst de vorderingen van de heer en mevrouw [achternaam van Partij II sub 1 en sub 2] af;
5.7.
veroordeelt de heer en mevrouw [achternaam van Partij II sub 1 en sub 2] in de proceskosten tot op heden begroot op € 2.402,00 aan salaris gemachtigde, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
In conventie en in reconventie:
5.8.
veroordeelt de heer en mevrouw [achternaam van Partij II sub 1 en sub 2] , hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door Bruna volledig aan dit vonnis voldoen, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 120,00 aan salaris gemachtigde,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
5.9.
verklaart de nakostenveroordeling (5.8) uitvoerbaar bij voorraad;
5.10.
bepaalt dat de betalingen die de vof doet als voldoening van de veroordelingen in de zaak 7538467 UC EXPL 19-1643, in mindering zullen komen op de hierboven in conventie en in reconventie uitgesproken betalingsverplichtingen van de heer en mevrouw [achternaam van Partij II sub 1 en sub 2] .

6.De beslissing in de zaak 7538467 UC EXPL 19-1643 (de vof/Bruna)

De kantonrechter
In conventie:
6.1.
wijst de vorderingen van de vof af;
6.2.
veroordeelt de vof in de proceskosten tot op heden begroot op € 2.402,00 aan salaris gemachtigde, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
In reconventie:
6.3.
veroordeelt de vof om aan Bruna te betalen € 184.307,55, te vermeerderen met 1,5% contractuele vertragingsrente per maand en 1% vergoeding voor administratiekosten per maand over de nog onbetaalde facturen, vanaf 26 maart 2018 tot de voldoening;
6.4.
veroordeelt de vof om aan Bruna te betalen € 2.775,00;
6.5.
veroordeelt de vof in de proceskosten van Bruna, inclusief beslagkosten, tot op heden begroot op € 2.817,98, waarvan € 1.922,00 aan salaris gemachtigde, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
6.6.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af;
In conventie en in reconventie:
6.8.
veroordeelt de vof, onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door Bruna volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 120,00 aan salaris gemachtigde,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
6.9.
verklaart de nakostenveroordeling (6.8) uitvoerbaar bij voorraad;
6.10.
bepaalt dat, de betalingen die de heer en mevrouw [achternaam van Partij II sub 1 en sub 2] doen als voldoening van de veroordelingen in de zaak 7538446 UC EXPL 19-1641, in mindering zullen komen op de hierboven in conventie en in reconventie uitgesproken betalingsverplichtingen van de vof.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Schuman, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 april 2019.