ECLI:NL:RBMNE:2019:1361

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 april 2019
Publicatiedatum
2 april 2019
Zaaknummer
C/16/474607 / FA RK 19-570
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wijziging van voorlopige voorzieningen inzake partneralimentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 april 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van voorlopige voorzieningen met betrekking tot partneralimentatie. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. Th.A.H. van Blokland, verzocht de rechtbank om de eerdere beschikking van 11 oktober 2018 te wijzigen. In die beschikking was bepaald dat de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.P.H.C. Swarts, een bijdrage van € 1.644,-- per maand aan de vrouw moest betalen, naast een bijdrage per kind voor de kosten van verzorging en opvoeding.

De vrouw stelde dat de man zijn deel van de hypotheekrente niet tijdig had betaald, wat volgens haar een wijziging van omstandigheden betekende die een verhoging van de alimentatie rechtvaardigde. De man betwistte dit en gaf aan dat de achterstand was ontstaan doordat de vrouw de machtiging voor automatische afschrijving had ingetrokken zonder hem daarvan op de hoogte te stellen. De rechtbank oordeelde dat de achterstand inmiddels was ingelopen en dat de man zijn verplichtingen weer nakwam.

De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een zodanige wijziging van omstandigheden dat de voorlopige voorziening niet in stand kon blijven. De verzoeken van de vrouw werden dan ook afgewezen. De beslissing werd genomen door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
Locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/474607 / FA RK 19-570
Wijziging voorlopige voorzieningen
Beschikking van 2 april 2019
in de zaak van:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. Th.A.H. van Blokland,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. J.P.H.C. Swarts.

1.1. Verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft ontvangen en gelezen:
  • een verzoekschrift van de vrouw, binnengekomen bij de griffie op 30 januari 2019;
  • het verweerschrift van de man;
  • een brief van de vrouw van 15 maart 2019 met bijlagen;
  • een brief van de vrouw van 18 maart 2019 met bijlagen.
1.2.
De zaak is behandeld op de zitting met gesloten deuren van 19 maart 2019. Hierbij waren partijen aanwezig, bijgestaan door hun advocaten.

2.2. Vaststaande feiten

2.1.
Bij beschikking van 11 oktober 2018 heeft de rechtbank voorlopige voorzieningen getroffen. De rechtbank heeft onder meer bepaald dat:
  • de vrouw bij uitsluiting van de man is gerechtigd tot het gebruik van de echtelijke woning;
  • de man met een bedrag van € 374,-- per kind per maand aan de vrouw zal bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen;
  • de man met een bedrag van € 1.644,-- per maand zal bijdragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw.
3. Verzoek en verweer
3.1.
De vrouw verzoekt de rechtbank – na wijziging van haar oorspronkelijke verzoek - de beschikking van 11 oktober 2018 te wijzigen en te bepalen dat de man met ingang van
1 april 2019 met een bedrag van € 2.306,78 per maand bijdraagt in de kosten van haar levensonderhoud alsmede een eenmalige bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud van € 4.763,--.
3.2.
De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoeken of dat de verzoeken moet worden afgewezen.
4. Beoordeling van het verzoek
4.1.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw afwijzen. Hieronder zal de rechtbank uitleggen hoe zij tot deze beslissing is gekomen.
4.2.
In haar beschikking van 11 oktober 2018 heeft de rechtbank een voorlopige voorziening getroffen ten aanzien van de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw (ook wel: de partneralimentatie). De vrouw verzoekt nu om wijziging van deze beschikking. Een voorlopige voorziening kan echter niet zomaar worden gewijzigd. Op grond van de wet gelden de volgende vereisten:
na het geven van de beschikking zijn de omstandigheden gewijzigd,
of:
bij het geven van de beschikking is van onjuiste of onvolledige gegevens uitgegaan,
en:
wel in zodanige mate dat alle belangen in aanmerking genomen de getroffen voorziening niet in stand kan blijven. [1]
4.3.
De vrouw beroept zich op een wijziging van omstandigheden (sub i). Zij stelt hiertoe dat aan de berekening van de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie mede het uitgangspunt ten grondslag ligt dat de man de helft van de hypotheekrente van de echtelijke woning betaalt. De man heeft zijn deel van de hypotheekrente niet tijdig betaald, zodat een achterstand is ontstaan. Inmiddels heeft de man betalingen verricht voor de maanden februari en maart 2019, maar de vrouw meent er niet op te kunnen vertrouwen dat de man voortaan tijdig zijn deel van de hypotheekrente voldoet. De vrouw stelt zich daarom op het standpunt dat de door de man te betalen bijdrage in haar levensonderhoud moet worden verhoogd met zijn aandeel in de hypotheekrente.
4.4.
De man is het hier niet mee eens. Hij erkent weliswaar dat er een achterstand in de betaling van de hypotheekrente is ontstaan, maar deze is volgens hem veroorzaakt omdat de vrouw in oktober 2018 de machtiging voor de afschrijving van het gehele bedrag heeft ingetrokken zonder de man hiervan op de hoogte te stellen. De man heeft inmiddels een nieuwe machtiging geregeld, zodat niet opnieuw een achterstand kan ontstaan.
4.5.
De rechtbank stelt voorop dat er in de beschikking van 11 oktober 2018 bij het berekenen van de door de man te betalen bijdrage in het levensonderhoud rekening mee is gehouden dat partijen ieder de helft van de hypotheekrente moeten voldoen. Dat wil zeggen dat zij allebei een bedrag van € 629,-- per maand aan hypotheekrente moeten betalen. Dit staat tussen partijen ook niet ter discussie. Vast is komen te staan dat de man in ieder geval vanaf 11 oktober 2018 tot februari 2019 zijn deel van de hypotheekrente niet heeft betaald – ook al zijn partijen het niet eens over de oorzaak hiervan.
4.6.
De achterstand in de hypotheekbetalingen is inmiddels door partijen voldaan. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag wie welk aandeel van de verrichte betalingen moet dragen. Hierover kan echter geen beslissing worden gevraagd in deze procedure. [2] Dat betekent dat deze discussie in de echtscheidingsprocedure moeten worden gevoerd.
4.7.
Omdat er niet langer een achterstand in de hypotheekbetalingen is, de man inmiddels weer zijn aandeel in de hypotheekrente voldoet en ook uitdrukkelijk heeft verklaard dit maandelijks te zullen blijven doen is de rechtbank van oordeel dat niet voldaan is aan de strenge wettelijke vereisten op grond waarvan een wijziging van een voorlopige voorziening kan worden gevraagd. Oftewel, dat geen sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden dat de voorlopige voorziening ten aanzien van de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw alle betrokken belangen in aanmerking genomen niet in stand kan blijven. Dit leidt – zoals eerder al is aangegeven - ertoe dat de verzoeken van de vrouw zullen worden afgewezen.
5. Beslissing
voor de duur van het geding met ingang van heden:
De rechtbank:
5.1.
wijst de verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in tegenwoordigheid van de griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 april 2019.

Voetnoten

1.824 lid 2 Rv
2.822 Rv