10.4De voorzieningenrechter stelt vast dat in de CROW-kengetallen voor zelfstandige kamerverhuur (niet-studenten) per woning een (maximum) norm van 0,7 voor centrumschil is opgenomen en voor de rest van de bebouwde kom geldt een norm van minimaal 0,6 en maximaal 0,8. De rechtbank merkt op dat de nota parkeernormen van 1 januari 2017, waarnaar verzoekers hebben verwezen, ook is gebaseerd op deze kengetallen en een norm van 0,7 per woning bevat voor zelfstandige kamerverhuur (niet-studenten) en voor studiowoningen tot 35 vierkante meter. De voorzieningenrechter acht de toelichting van verweerder, mede gelet op de doelgroep en de oppervlakte van een woonunit, niet onredelijk en ziet, mede gelet op het feit dat er drie extra parkeerplaatsen worden gerealiseerd, geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. De voorzieningenrechter is dus van oordeel dat het bouwplan op dit punt niet in strijd is met het bestemmingsplan. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Verzoekers voeren tot slot aan dat de aanvraag niet compleet is, omdat deze niet voldoet aan de indieningsvereisten van artikel 2.3, onder d, van de Regeling omgevingsrecht (Mor). Doordat gegevens over de ontsluiting ontbreken, is niet goed toetsbaar of voor het bouwplan andere vergunningen nodig zijn. Volgens verzoekers wordt het perceel geheel omringd door gronden waarop de bestemming ‘Groen’ rust. Daarbinnen is ontsluiting van dit bouwplan niet toegestaan. Op de zitting heeft de gemachtigde van verzoekers gesteld dat verweerder de aanvraag op grond van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling had moeten laten, omdat de gevraagde gegevens over ontsluiting van het bouwperceel niet zijn overgelegd.
12. De voorzieningenrechter stelt voorop dat artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb voorschrijft dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad om de aanvraag aan te vullen. Dit artikel is niet dwingend geformuleerd en biedt dus beoordelingsvrijheid voor het bestuursorgaan. Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat hij de verstrekte gegevens over het bouwplan voldoende duidelijk vond om deze te kunnen beoordelen. Omdat de aanvraag uitsluitend ziet op de activiteit bouwen en niet is gebleken van een onlosmakelijke samenhang tussen het bouwplan en de ontsluiting, ziet de voorzieningenrechter, anders dan verzoekers betogen, geen reden om te oordelen dat verweerder de aanvraag niet in behandeling heeft mogen nemen. Ter zitting is overigens gebleken dat de uitrit inmiddels is gerealiseerd, zodat de vrees van verzoekers dat het bouwplan niet kan worden ontsloten niet meer reëel is. Of de gerealiseerde uitrit in overeenstemming is met de geldende wet- en regelgeving ligt ook niet ter beoordeling voor. De beroepsgrond van verzoekers slaagt niet.
13. De voorzieningenrechter is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat niet is gebleken dat zich een weigeringsgrond voordoet, zodat verweerder op grond van artikel 2.10 van de Wabo gehouden was om de omgevingsvergunning voor het bouwen van 44 tijdelijke woonunits te verlenen.
14. Het beroep is ongegrond.
15. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek wordt afgewezen.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.