ECLI:NL:RBMNE:2019:1287

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 maart 2019
Publicatiedatum
27 maart 2019
Zaaknummer
16/224623-18
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende overval op supermarkt met vuurwapen en bedreiging

Op 26 maart 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 10 november 2018 een gewapende overval heeft gepleegd op een supermarkt in Almere. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal onder bedreiging met een vuurwapen, waarbij hij drie medewerkers van de supermarkt heeft bedreigd. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, die een gevangenisstraf van drie jaren heeft geëist. De verdachte heeft tijdens de zitting bekend dat hij de feiten heeft gepleegd, maar heeft betwist dat hij de slachtoffers met woorden heeft bedreigd. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en getuigen als bewijs gebruikt en heeft vastgesteld dat de verdachte de feiten wettig en overtuigend heeft bewezen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die als gevolg van de overval schade hebben geleden. De rechtbank heeft ook beslist over het beslag op de in beslag genomen voorwerpen, waaronder het vuurwapen en de contante bedragen die zijn aangetroffen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/224623-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 26 maart 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats]
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres]
gedetineerd in [verblijfplaats]

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 19 februari 2019 en 12 maart 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.A. Nieli en van hetgeen verdachte en mr. R.C. Fransen, advocaat te Amsterdam , alsmede de benadeelde partij en slachtoffer [slachtoffer 1] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1
zich op 10 november 2018 in Almere schuldig heeft gemaakt aan een overval op supermarkt [naam supermarkt] aan de [adres] , waarbij geld is weggenomen onder bedreiging met een (op een echt gelijkend) vuurwapen van drie medewerkers;
Feit 2
op 10 november 2018 in Almere een vuurwapen met munitie voorhanden heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geconcludeerd dat tot een bewezenverklaring kan worden gekomen van het onder 1 ten laste gelegde feit, dit met uitzondering van de woordelijke bedreiging van
[slachtoffer 1] die door verdachte wordt ontkend alsmede de bedreiging van [slachtoffer 3] die onvoldoende uit de processtukken blijkt. Voor die onderdelen van het onder 1 ten laste gelegde dient verdachte partieel te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Over het bewijs van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich niet uitgelaten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
De onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zijn door verdachte begaan. Verdachte heeft beide feiten bekend. De raadsman heeft geen integrale vrijspraak voor beide feiten bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 12 maart 2019;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verdachte van 11 december 2018, genummerd 2018121111006732, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, houdende een bekennende verklaring van verdachte;
  • Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , doorgenummerd pagina’s 1011 tot en met 1013;
  • Proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer 2] , doorgenummerd pagina’s 1014 tot en met 1017;
  • Proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer 3] , doorgenummerd pagina’s 1018 tot en met 1020;
  • Proces-verbaal van nader verhoor aangeefster [slachtoffer 3] , doorgenummerd pagina’s 1071 en 1072;
  • Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , doorgenummerd pagina’s 1023 tot en met 1016;
  • Proces-verbaal van bevindingen van [A] (onderzoek videobewakingsbeelden), doorgenummerd pagina’s 1030 tot en met 1043;
  • Proces-verbaal sporenonderzoek van [B] , doorgenummerd pagina’s 1046 tot en met 1057;
  • Proces-verbaal van bevindingen van [C] (onderzoek wapen/munitie), doorgenummerd pagina’s 1058 tot en met 1064.
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op slechts één feit.
Te bespreken verweren
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van:
de onder 1 tenlastegelegde woordelijke bedreiging van [slachtoffer 1]
de onder 1 tenlastegelegde bedreiging van [slachtoffer 3]
Voormelde verweren worden weerlegd door de inhoud van de hierboven vermelde bewijsmiddelen, waarvan de relevante onderdelen hieronder kort en zakelijk zijn weergegeven.
Ad a
[slachtoffer 1] heeft in zijn aangifte verklaard dat de overvaller een vuurwapen op hem heeft gericht en daarbij heeft gezegd: ‘ik ga schieten hè’.
[slachtoffer 2] verklaarde in haar verhoor dat zij de overvaller tegen [slachtoffer 1] heeft horen zeggen: ‘ik heb een pistool, ik schiet je neer’ of woorden van gelijke strekking.
[slachtoffer 3] heeft in haar eerste verhoor verklaard dat zij de overvaller tegen [slachtoffer 1] heeft horen zeggen: ‘of ik schiet’ of woorden van gelijke strekking.
[getuige] heeft in zijn verhoor verklaard dat de overvaller tegen [slachtoffer 1] heeft gezegd: ‘ik ga schieten’ of woorden van gelijke strekking.
Ad b
Uit de twee verklaringen van [slachtoffer 3] en de screenshots van de bewakingsbeelden (waarop [slachtoffer 3] is te zien met haar handen voor haar gezicht) blijkt dat ook [slachtoffer 3] tijdens de overval op verschillende momenten het vuurwapen van de overvaller heeft gezien en zij zich daardoor ook angstig en bedreigd heeft gevoeld.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1
op 10 november 2018 te Almere met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag uit een kassalade, toebehorende aan supermarkt [naam supermarkt] (gevestigd aan de [adres] ), welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte,
- een vuurwapen aan die [slachtoffer 2] heeft getoond en op die [slachtoffer 2] heeft gericht en (daarbij) dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Haal ze eruit, kom op. Als je nu mee
werkt ben je er zo vanaf", althans woorden van gelijke dreigend aard en strekking en
- een vuurwapen aan die [slachtoffer 1] heeft getoond en op die [slachtoffer 1] heeft gericht en (daarbij) dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Ik ga schieten hè" en/of "Ik heb een
pistool. Ik schiet je neer", althans woorden van gelijke dreigende aard en strekking en
- een vuurwapen aan die [slachtoffer 3] heeft getoond;
Feit 2
op 10 november 2018 te Almere een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen, gaspistool, kaliber 9 mm en munitie van categorie III, te weten 4 gaspatronen, merk Wadie, kaliber 9mm P.A.PV, voorhanden heeft gehad;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1
Diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren;
Feit 2
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is de rechtbank geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
De rechtbank merkt in dit kader op dat zij heeft kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportage van GZ-psycholoog J. S.H. Stolk van 27 december 2018. Hieruit blijkt dat verdachte op geen enkele wijze heeft willen meewerken aan het psychologisch onderzoek, zodat de deskundige de gestelde vragen – waaronder die ten aanzien van de toerekenbaarheid aan verdachte van de bewezenverklaarde feiten – niet heeft kunnen beantwoorden.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 3 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte ten aanzien van de ten laste gelegde feiten in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verwezen naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijke Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).
Het oriëntatiepunt voor een overval op een winkel met licht geweld of bedreiging met geweld is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden.
Daarbij is een opsomming vermeld van strafvermeerderende en/of strafverminderende factoren. Volgens de raadsman is in dat licht ten aanzien van verdachte voornamelijk sprake van strafverminderende factoren: er is geen sprake van kwetsbare slachtoffers, de schade is beperkt gebleven, er is geen sprake van letsel, de werkwijze is niet professioneel te noemen, verdachte is niet eerder onherroepelijk veroordeeld voor een misdrijf en verdachte verkeerde in de veronderstelling dat het een speelgoedwapen betrof. In dat verband verzoekt de raadsman om een lagere straf op te leggen dan voormeld oriëntatiepunt.
De raadsman heeft verzocht om bij de stafoplegging ook rekening te houden met de jeugdige leeftijd van verdachte en het gegeven dat verdachte bereid was om in gesprek te gaan met de slachtoffers en zijn excuses aan te bieden.
Tot slot heeft de raadsman verzocht om bij oplegging van een voorwaardelijke strafdeel daaraan geen bijzondere voorwaarden te verbinden, dit conform het advies van reclassering.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
  • het uittreksel uit het algemeen documentatieregister van 16 januari 2019;
  • de Pro Justitia-rapportage van GZ-psycholoog drs. J. S.H. Stolk van 27 december 2017;
  • het adviesrapport van Reclassering Nederland van 6 maart 2019.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig feit: een gewapende overval op supermarkt [naam supermarkt] . Er was sprake van een vooropgezet plan en verdachte heeft niet vanuit een opwelling gehandeld, zoals hij wil doen voorkomen; verdachte heeft immers voorafgaand aan de overval handschoenen aangeschaft, zijn gezicht bedekt, een zak zand en een asbak tussen de schuifdeuren gezet om te voorkomen dat deze zouden sluiten, een vuurwapen uit zijn broeksband gepakt en is vervolgens de winkel ingelopen. In de winkel heeft verdachte meerdere personeelsleden op ernstige wijze bedreigd door een vuurwapen te tonen en op hen te richten. Tegen een van die personeelsleden heeft verdachte ook gedreigd met dat hij ging schieten.
De overval heeft veel impact op de personeelsleden van de supermarkt gehad. Dit komt duidelijk naar voren in de verklaringen van de slachtoffers bij de politie, in de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en ook uit de ter terechtzitting van 12 maart 2019 door [slachtoffer 1] voorgelezen slachtofferverklaring. Nog altijd ondervinden de slachtoffers de gevolgen van deze voor hun schokkende en beangstigende gebeurtenis. Hun veiligheidsgevoel op de werkplek en ook daarbuiten is in sterke mate aangetast.
Niet alleen voor het personeel van de supermarkt is dit een uitermate beangstigende ervaring geweest, maar ook voor de klanten die op het moment van de overval in de winkel aanwezig waren. Daarnaast kan deze gebeurtenis ook bij buurtbewoners en andere bewoners van Almere, die niet in de winkel aanwezig waren maar die via de media of anderszins kennis hebben gekregen van deze overval, hebben bijgedragen aan gevoelens van angst, onrust en onveiligheid.
Verdachte heeft bij het plegen van de overval gehandeld uit puur winstbejag en heeft zich niets gelegen laten liggen aan de belangen van anderen.
De rechtbank rekent verdachte de feiten, mede gelet op voormelde gevolgen, zwaar aan.Weliswaar heeft verdachte aangegeven dat hij graag in gesprek was gegaan met de slachtoffers maar hij heeft ter zitting geen blijk van gegeven echt te begrijpen wat hij zijn slachtoffers heeft aangedaan.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf mede acht geslagen op de toepasselijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijke Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Het oriëntatiepunt voor een overval op een winkel waarbij licht geweld of bedreiging met geweld is gebruikt is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van
24 maanden. Daarbij wordt uitgegaan van een first offender, nu daarin bij dit oriëntatiepunt niet is gedifferentieerd.
Bij genoemd oriëntatiepunt staat onder de kop ‘strafvermeerderende en/of verminderen factoren’ – welke kop standaard wordt gehanteerd bij alle oriëntatiepunten – een aantal factoren opgenomen: kwetsbare slachtoffers, omvang schade, (aard en ernst) letsel, samenwerkingsverband, professionele werkwijze, recidive en soort wapen/voorwerp.
Anders dan de raadsman heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat in de genoemde factoren uitsluitend strafvermeerderende factoren kunnen worden gelezen die voor de rechtbank aanleiding kunnen zijn om naar boven af te wijken van genoemd oriëntatiepunt. Dat bijvoorbeeld in deze zaak geen sprake is van kwetsbare slachtoffers en er bij verdachte geen sprake is van recidive is gelet daarop dus geen reden om naar beneden af te wijken van het oriëntatiepunt, zoals betoogd door de raadsman.
In het feit dat door verdachte bij de overval gebruik is gemaakt van een echt vuurwapen met scherpe munitie – waar voor de slachtoffers niet alleen een grotere dreiging vanuit gaat, maar wat ook een grote gevaarzetting met zich meebrengt – ziet de rechtbank aanleiding om naar boven af te wijken van genoemd oriëntatiepunt.
Voor wat betreft het vuurwapen stelt de rechtbank vast dat voornoemd oriëntatiepunt uitgaat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden.
Gezien de ernst en impact van de bewezenverklaarde feiten is naar het oordeel van de rechtbank – overeenkomstig ook de toepasselijke oriëntatiepunten als voormeld – oplegging van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur geïndiceerd. De rechtbank zal verdachte dan ook veroordelen tot een gevangenisstraf voor na te melden duur.
Verdachte is nog jong en niet eerder voor soortgelijk feiten veroordeeld. Door de houding van verdachte ter terechtzitting en het gegeven dat hij blijkens voormelde rapportages van de psycholoog en reclassering niet heeft willen meewerken aan de betreffende onderzoeken, heeft de rechtbank geen enkel inzicht kunnen krijgen in het motief, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en in de wijze waarop herhaling kan worden voorkomen.
Hierdoor is een straf op maat niet mogelijk. Daarmee zou gezegd kunnen worden dat een geheel onvoorwaardelijke straf de enige passende en geboden straf is. De rechtbank ziet echter toch aanleiding om de na te noemen straf deels voorwaardelijk op te leggen, dit in de hoop dat dit een stok achter de deur zal vormen ter voorkoming van toekomstig delictgedrag. Gelet op het advies van de reclassering ziet de rechtbank geen aanleiding en mogelijkheid om aan dat voorwaardelijke strafdeel bijzondere voorwaarden te verbinden.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden is.

9.BESLAG

Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal het volgende onder verdachte in beslag genomen voorwerp dat aan verdachte toebehoort – als vermeld op de door de rechtbank ontvangen beslaglijst – onttrekken aan het verkeer:
- vuurwapen met munitie (voorwerpnummer: PL0900-2018324340-G2298065)
Dit voorwerp is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Teruggave aan de verdachte
De rechtbank zal teruggave gelasten aan verdachte van de volgende onder verdachte in beslag genomen voorwerpen – als vermeld in de door de rechtbank ontvangen beslaglijst – die aan verdachte toebehoren:
  • een damesfiets (voorwerpnummer: PL0900-2018324340-G2298073)
  • een zakdoek (voorwerpnummer: PL0900-2018324340-G2298076)
  • een broek (voorwerpnummer: PL0900-2018324340-G2298088)
  • een sjaal (voorwerpnummer: PL0900-2018324340-G2298093)
  • latex handschoenen (voorwerpnummer: PL0900-2018324340-G2298096)
  • een jas (voorwerpnummer: PL0900-2018324340-G2298102)
  • een pet (voorwerpnummer: PL0900-2018324340-G2298114)
  • schoenen (voorwerpnummer: PL0900-2018324340-G2298109)
Deze voorwerpen zijn niet vatbaar voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van de strafvordering verzet zich niet tegen teruggave.
Teruggave aan de rechthebbende
De rechtbank zal teruggave gelasten van het volgende in beslag genomen voorwerp – als vermeld in de door de rechtbank ontvangen beslaglijst – aan supermarkt [naam supermarkt] die als rechthebbende van dat voorwerp kan worden aangemerkt:
- een geldbedrag van € 455 in contanten (voorwerpnummer: PL0900-2018324340-G2298034)
Geen beslissing
De rechtbank zal geen beslissing geven ten aanzien van het volgende voorwerp – als vermeld in de door de rechtbank ontvangen beslaglijst – nu uit het procesdossier blijkt dat dit voorwerp niet onder verdachte in beslag is genomen:
- een transparante zandzak (voorwerpnummer: PL0900-2018324340-G2298400)

10.BENADEELDE PARTIJEN

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 5.105,00. Dit bedrag bestaat uit € 105,00 materiele schade en € 5.000,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
[slachtoffer 2] heeft zich eveneens als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 4.000 aan immateriële schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] integraal kunnen worden toegewezen, dit vermeerderd met rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gevorderde immateriële schadevergoeding op het standpunt gesteld – kort samengevat – dat zij in dit stadium onvoldoende hebben onderbouwd dat zij dusdanig geestelijk letsel hebben opgelopen door het onder 1 ten laste gelegde feit dat kan worden gesproken van een ‘op andere wijze aangetast zijn in de persoon’ als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 aanhef en sub b van het Burgerlijk Wetboek. Primair stelt de raadsman zich daarom op het standpunt dat deze immateriële schadevorderingen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, omdat de verdere behandeling daarvan een onevenredig belasting vormt van het strafgeding. Subsidiair meent de raadsman dat de immateriële schadevorderingen dienen te worden afgewezen wegens een onvoldoende onderbouwing.
Ten aanzien van de door [slachtoffer 1] gevorderde materiele schadevergoeding heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat tussen deze schade en het onder 1 ten laste gelegde feit geen rechtstreeks verband bestaat, zodat [slachtoffer 1] op dit punt niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Algemeen ten aanzien van immateriële schadevergoeding
In zijn algemeenheid overweegt de rechtbank dat in beginsel alleen recht op immateriële schadevergoeding (ook wel smartengeld genoemd) bestaat bij lichamelijk letsel, aantasting in eer en goede naam of als een benadeelde partij op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
Uit de rechtspraak kan worden afgeleid dat van ‘aantasting van de persoon op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek sprake kan zijn indien het handelen van de verdachte bij de benadeelde partij heeft geleid tot 1) geestelijk letsel of 2) tot een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, de persoonlijke integriteit of op een fundamenteel recht. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het om meer moet gaan dan alleen psychisch onbehagen. Het bestaan van geestelijk letsel als gevolg van een persoonsaantasting zal in rechte moeten worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
De benadeelde zal volgens de Hoge Raad in ieder geval voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval een psychische beschadiging is ontstaan. Daarvoor is nodig dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel is of had kunnen zijn vastgesteld.
Echter, onder omstandigheden kunnen de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen voor de benadeelde een uitzondering op het hiervoor genoemde uitgangspunt met zich meebrengen (Hoge Raad van 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1519).
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde feit allereerst een bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente.
Uit de toelichting van de vordering leidt de rechtbank het volgende af.
Benadeelde is tijdens zijn werk slachtoffer geworden van de overval van verdachte op supermarkt [naam supermarkt] . Daarbij is benadeelde bedreigd met een vuurwapen waarbij door verdachte is gezegd dat hij benadeelde zou neerschieten. De eerste weken had benadeelde veel last van herbelevingen, werd hij superalert en had hij slaapproblemen. Daarnaast was benadeelde erg moe, snel geïrriteerd en emotioneel. Hij herkende zichzelf niet meer. Benadeelde geeft aan zich altijd op zijn gemak te hebben gevoeld in de supermarkt, hij zag het als zijn ‘thuis’. Door de overval voelt benadeelde zich onveiliger op zijn werk, maar ook op andere plekken. Hij voelt zich niet op zijn gemak in openbare gelegenheden. Hij is altijd op zijn hoede. Via zijn werkgever is er een traumabehandelaar ingeschakeld bij wie benadeelde
elf EMDR-therapiesessies heeft ondergaan tegen PTSS-achtige klachten. Dat heeft een bijdrage geleverd aan de verwerking van het voorval, maar benadeelde heeft nog altijd last van ’s nachts wakker schrikken.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij gelet op de bijzondere ernst van de normschending door verdachte en gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, zoals hiervoor zijn aangehaald, recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, welke in ieder geval op een bedrag van € 2.500,00 kan worden begroot, nu schade ter hoogte van dit bedrag voldoende aannemelijk is geworden en dit bedrag in overeenstemming is met hetgeen in vergelijkbare zaken is toegekend. Dit gedeelte van de gevorderde immateriële schade zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 november 2018 tot de dag van volledige betaling. Voor de beantwoording van de vraag of [slachtoffer 1] meer immateriële schade heeft geleden dan het toe te wijzen bedrag, en zo ja, hoeveel deze meer schade bedraagt, is nader onderzoek nodig. Dit vormt een onevenredige belasting van het strafgeding en om die reden wordt
voor de meer gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaard.
Naast vergoeding van immateriële schade, vordert benadeelde partij [slachtoffer 1] ook materiele schadevergoeding van € 105,00. Uit de toelichting leidt de rechtbank af dat de vordering de restwaarde na afschrijving betreft van de telefoon van partij [slachtoffer 1] die tijdens de achtervolging van verdachte direct na de overval is gevallen en daardoor onherstelbaar is beschadigd. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan die gang van zaken. De vordering staat naar het oordeel van de rechtbank in een voldoende rechtstreeks verband met het onder 1 ten laste gelegde en is ook voldoende onderbouwd. De rechtbank zal het gevorderde bedrag dan ook toewijzen.
Gelet op het vorenstaande wijst de rechtbank aan benadeelde partij [slachtoffer 1] toe een bedrag van in totaal € 2.605,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 10 november 2018 tot de dag van volledige betaling.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij
[slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.605,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 10 november 2018 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden vervangen door 26 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde feit een bedrag van € 4.000,00 aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente.
Uit de toelichting van de vordering leidt de rechtbank het volgende af.
Benadeelde is tijdens haar werk slachtoffer geworden van de overval van verdachte op supermarkt [naam supermarkt] . Daarbij is benadeelde bedreigd met een vuurwapen en heeft zij ook gezien dat een collega werd bedreigd met een vuurwapen waarbij is gezegd dat hij neergeschoten zou gaan worden. Benadeelde was na de overval zo bang, zo trillerig en zo in shock dat zij niet meer kon praten. Benadeelde geeft aan elke dag opnieuw herinnerd te worden aan de overval. Zij slaapt heel laat waardoor zij bijna in slaapt valt op school of zelfs niets meer in staat is om naar school te gaan. Benadeelde is snel angstig als het donker wordt, als zij iemand hoort schelden of zelfs al als iemand haar lang aankijkt. Benadeelde heeft ook last van hartkloppingen en drukkende pijn op de borst. Op haar werk voelt zij zich niet veilig. Het voelt voor haar onprettig om op dezelfde plek in de supermarkt te staan als tijdens de overval. Dag in, dag uit, heeft benadeelde hoofdpijn als zij terugkomt van school. Haar concentratievermogen is slecht. Benadeelde partij vat het samen als dat zij emotioneel en psychisch uitgeput is als gevolg van de overval.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] gelet op de bijzondere ernst van de normschending door verdachte en gevolgen voor de benadeelde partij, zoals hiervoor zijn aangehaald, recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, welke in ieder geval op een bedrag van € 2.500,00 kan worden begroot, nu schade ter hoogte van dit bedrag voldoende aannemelijk is geworden en dit bedrag in overeenstemming is met hetgeen in vergelijkbare zaken is toegekend. Dit gedeelte van de gevorderde immateriële schade zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 november 2018 tot de dag van volledige betaling. Voor de beantwoording van de vraag of [slachtoffer 2] meer immateriële schade heeft geleden dan het toe te wijzen bedrag, en zo ja, hoeveel deze meer schade bedraagt, is nader onderzoek nodig. Dit vormt een onevenredige belasting van het strafgeding en om die reden wordt
voor de meer gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaard.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij
[slachtoffer 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.500,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 10 november 2018 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden vervangen door 25 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

12.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36d, 36f, 57, 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

13.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
30 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van
3 (drie) jarenvast;
- stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Beslag
- verklaart het volgende voorwerp onttrokken aan het verkeer:
 vuurwapen met munitie (voorwerpnummer: PL0900-2018324340-G2298065);
- gelast de teruggave aan verdachte van de volgende voorwerpen:
  • een damesfiets (voorwerpnummer: PL0900-2018324340-G2298073);
  • een zakdoek (voorwerpnummer: PL0900-2018324340-G2298076);
  • een broek (voorwerpnummer: PL0900-2018324340-G2298088);
  • een sjaal (voorwerpnummer: PL0900-2018324340-G2298093);
  • latex handschoenen (voorwerpnummer: PL0900-2018324340-G2298096);
  • een jas (voorwerpnummer: PL0900-2018324340-G2298102);
  • een pet (voorwerpnummer: PL0900-2018324340-G2298114);
  • schoenen (voorwerpnummer: PL0900-2018324340-G2298109)
- gelast de teruggave aan de rechthebbende, te weten supermarkt [naam supermarkt] , van het volgende voorwerp:
 een geldbedrag van € 455 in contanten (voorwerpnummer: PL0900-2018324340-G2298034);
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
- wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 2.605,00;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 november 2018 tot de dag van volledige betaling;
- verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door [slachtoffer 1] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 2.605,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 november 2018 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 26 dagen hechtenis;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan [slachtoffer 1] dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
- wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 2.500,00;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] , vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 november 2018 tot de dag van volledige betaling;
- verklaart [slachtoffer 2] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door [slachtoffer 2] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 2.500,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 november 2018 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 25 dagen hechtenis;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan [slachtoffer 2] dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Hoekstra, voorzitter, mrs. A.M.M.E Doekes-Beijnes en N.V.M. Gehlen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.A.L. van Dreumel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 maart 2019.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 10 november 2018 te Almere met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meerdere geldbedrag(en) uit een kassalade, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan supermarkt de [naam supermarkt] (gevestigd aan de [adres] ), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte,
- een (op een echt gelijkend) vuurwapen aan die [slachtoffer 2] heeft getoond en/of op die [slachtoffer 2] heeft gericht en/of (daarbij) dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Haal ze eruit, kom op. Als je nu mee werkt ben je er zo vanaf", althans woorden van gelijke dreigend aard
en/of strekking en/of
- een (op een echt gelijkend) vuurwapen aan die [slachtoffer 1] heeft getoond en/of op die [slachtoffer 1] heeft gericht en/of (daarbij) dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Ik ga schieten hè" en/of "Ik heb een pistool. Ik schiet je neer", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- een (op een echt gelijkend) vuurwapen aan die [slachtoffer 3] heeft getoond;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 10 november 2018 te Almere een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen, gaspistool, kaliber 9 mm en/of munitie van categorie III, te weten 4 (gas)patronen, merk Wadie, kaliber 9mm P.A.PV, voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 3 december 2018, genummerd 2018324340, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 0001 tot en met 1085. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Betreft een nagezonden proces-verbaal.