1.4Bij brief van 24 augustus 2017 heeft verweerder aan eiser meegedeeld voornemens te zijn een last onder dwangsom op te leggen. Verweerder heeft geconstateerd dat eiser de illegale situatie niet binnen de in de waarschuwingsbrief gestelde termijn van acht weken heeft beëindigd. Eiser is in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken na de verzenddatum van het voornemen een zienswijze in te dienen. Bij brief van 6 september 2017 heeft eiser, mede namens andere bewoners van [adres] , schriftelijk gereageerd op het voornemen. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser in afwijking van het bestemmingsplan de grond achter zijn perceel als tuin in gebruik heeft en daarnaast op die grond in strijd met de bestemming en zonder de daarvoor benodigde omgevingsvergunning een schuur heeft gebouwd, zodat de last onder dwangsom terecht is opgelegd.
3. Eiser voert als meest verstrekkende grond aan dat verweerder misbruik maakt van zijn bestuursrechtelijke handhavingsbevoegdheid, omdat verweerder met het opleggen van de last onder dwangsom beoogt het bezit dat eiser heeft over de strook grond achter het perceel van eiser te beëindigen en zo de privaatrechtelijke verhoudingen wenst te corrigeren. Dat is in strijd met artikel 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Ter zitting heeft eiser nog betoogd dat verweerder met de bestuursrechtelijke procedure probeert privaatrechtelijk bewijs te vernietigen.
Eiser voert verder aan dat sprake is van een onzorgvuldige voorbereiding van het primaire besluit. Uit zijn correspondentie blijkt namelijk dat hij wel degelijk een zienswijze wilde indienen tegen het voornemen tot oplegging van een last onder dwangsom, maar pas nadat de civiele discussie over de eigendomssituatie was afgerond. Verweerder had hem opnieuw in de gelegenheid moeten stellen om een zienswijze in te dienen op het moment dat zij niet van plan waren de civiele discussie over de eigendomskwestie af te wachten.
4. De rechtbank stelt voorop dat voornoemde gronden samen vallen met de vraag of verweerder eerst een civiele procedure over de eigendomskwestie had moeten beginnen. Daartoe stelt de rechtbank vast dat verweerder een bestuursrechtelijke bevoegdheid heeft om op te treden tegen overtredingen en dat er voor verweerder geen (wettelijke) verplichting bestaat om eerst een civiel traject te doorlopen voordat van de bestuursrechtelijke bevoegdheid gebruik gemaakt mag worden. De rechtbank volgt eiser dus niet in zijn betoog en ook niet in de stelling ter zitting dat verweerder een procedure bij de civiele rechter had moeten starten om (eerst) duidelijkheid te krijgen over de eigendomssituatie. De rechtbank betrekt hierin dat niet in geschil is dat de gemeente Dronten volgens het Kadaster eigenaar is van de strook grond achter het perceel van eiser. Het had gelet daarop op de weg van eiser gelegen om zijn eventueel verworven rechten te waarborgen door zelf een civiele procedure te starten. Hierover heeft eiser op de zitting toegelicht dat hij de bestuursrechtelijke procedure niet heeft willen doorkruisen. Die afweging komt voor zijn rekening en risico. De rechtbank ziet ook verder geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid.
Ook is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet onzorgvuldig heeft gehandeld door zonder een nadere zienswijze van eiser het handhavingstraject te vervolgen. Eiser is namelijk in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen en namens hem is ook gereageerd. Dat daarin is aangegeven dat geen zienswijze wordt ingediend over de ruimtelijke ordeningsaspecten voordat er duidelijkheid is over de eigendomssituatie, omdat de bestuursrechtelijke procedure als zodanig is aan te merken als onbehoorlijk bestuur, maakt niet dat verweerder eiser nogmaals in de gelegenheid heeft hoeven stellen. Dat eiser er voor heeft gekozen op deze wijze een zienswijze in te dienen, komt voor rekening en risico van eiser. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiser voert daarnaast aan dat er geen sprake is van een met het bestemmingsplan strijdige situatie. De gronden zijn feitelijk conform de bestemming “Bos” ingericht, zodat er geen sprake is van een overtreding.
6. Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving zal, volgens vaste rechtspraak, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Ook kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien.
7. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 14A van de planregels de gronden binnen de bestemming “Bos” zijn bestemd voor het behoud van het bosgebied; natuur- en landschapsbeheer en recreatief medegebruik. De rechtbank volgt verweerder in de redenering dat het gebruik van deze gronden als tuin ten behoeve van privédoeleinden in strijd is met het bestemmingsplan. Eiser heeft de grond gedeeltelijk afgeschermd met een hek. Hoewel de grond niet helemaal is afgeschermd, wekt het de indruk dat de grond behoort bij de tuin en voor privégebruik dient. Zeker nu de naastgelegen gronden wel volledig zijn afgeschermd met een hek. Hierdoor is recreatief medegebruik niet meer mogelijk. Althans, de mogelijkheid daartoe wordt feitelijk ontmoedigd. De rechtbank ziet dus geen aanleiding voor het oordeel dat eiser deze grond niet voor privédoeleinden in gebruik heeft en is van oordeel dat dit gebruik niet strookt met het gebruik dat is toegestaan binnen deze bestemming. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Eiser voert verder aan dat de grond als tuin, dan wel als bosrand, kan worden gebruikt en dat de schuur op grond van artikel 2, sub 3, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) in dat geval vergunningvrij kon worden gerealiseerd, omdat het voldoet aan de definitie van “achtererfgebied” in het Bor en hier qua feitelijke inrichting ook aan voldoet.