ECLI:NL:RBMNE:2019:1269

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 maart 2019
Publicatiedatum
27 maart 2019
Zaaknummer
16/652636-18 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en opzettelijk niet voldoen aan een ambtelijk bevel in Utrecht

Op 16 augustus 2018 heeft de verdachte in Utrecht geprobeerd het leven van het slachtoffer te beroven door hem met kracht tegen het hoofd te slaan en te stompen, terwijl het slachtoffer in een weerloze positie op de grond lag. De rechtbank heeft op basis van camerabeelden vastgesteld dat de verdachte meermalen hard op het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen en geschopt, wat leidde tot de conclusie dat de verdachte opzettelijk de kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard. De verdachte heeft zijn gewelddadigheden pas gestaakt toen het slachtoffer bewegingloos op de grond lag. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en ambulante behandeling. Daarnaast heeft de verdachte opzettelijk niet voldaan aan een ambtelijk bevel om mee te werken aan een ademanalyse, wat ook in de strafmaat is meegenomen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd zwaar laten meewegen in de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/652636-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 27 maart 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1977] te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in P.I. Flevoland, HvB Lelystad.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 5 november 2018, 3 december 2018, 30 januari 2019 en 13 maart 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. T. Tanghe en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. S.Ph.Chr. Wester, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1
Primair:
op 16 augustus 2018 in Utrecht heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven door hem met kracht tegen zijn hoofd te slaan en hem te duwen, waardoor hij op de grond is gevallen en vervolgens hem tegen het hoofd te stompen en te schoppen;
Subsidiair:
op 16 augustus 2018 in Utrecht, door voornoemde handelingen, heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar te mishandelen;
Meer subsidiair:
op 16 augustus 2018 in Utrecht, door voornoemde handelingen, [slachtoffer] heeft mishandeld;
Feit 2
op 16 augustus 2018 in Utrecht opzettelijk niet heeft voldaan aan het bevel om mee te werken aan een ademanalyse.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1, primair, en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair ten laste gelegde. Volgens de raadsman heeft verdachte in een opwelling gehandeld en heeft verdachte niet bewust de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] aanvaard, zodat geen sprake is van opzet. Het onder 1 subsidiair ten laste gelegde kan volgens de raadsman bewezen worden verklaard.
Ten aanzien van feit 2
De verdediging refereert zich voor dit feit aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Bewijsmiddelen [1]
Op 16 augustus 2018 krijgen verbalisanten het verzoek om richting de Stadhuisbrug te Utrecht ter plaatse te gaan. Aldaar zou een vechtpartij gaande zijn. [2]
Uit de beelden van de bewakingscamera’s werd het navolgende bevonden:
Tijdstip Omschrijving
22:25:56 Twee personen staan tegen over elkaar, naar later blijken deze personen te zijn genaamd: [slachtoffer] en [verdachte] [3]
22:26:03 [verdachte] loopt in de richting van [slachtoffer] er ontstaat een duw en trekgevecht
22:26:06 [slachtoffer] wordt door [verdachte] vastgepakt [4]
22:26:07 [verdachte] slaat in het gezicht van [slachtoffer]
22:26:20 [verdachte] geeft [slachtoffer] een harde duw [5]
22:26:22 [slachtoffer] valt achterover
22:26:23 [verdachte] loopt op [slachtoffer] af en trapt hem met kracht met een geschoeide voet in het gezicht
22:26:27 [verdachte] stompt 6 maal met kracht naar en in het gezicht van [slachtoffer]
22:26:36 [verdachte] trapt voor de tweede maal met kracht en met geschoeide voet. De voet van [verdachte] raakt echt vol het gezicht van [slachtoffer] [6]
22:26:42 [verdachte] trapt voor de derde maal met kracht en met geschoeide voet [7]
22:26:48 [verdachte] trapt voor de vierde maal met kracht en met geschoeide voet. [verdachte] raakt [slachtoffer] vol in het gezicht. [8]
Ter terechtzitting zijn de door de verbalisant beschreven camerabeelden getoond. De rechtbank heeft op deze beelden waargenomen dat verdachte bij de tweede, derde en vierde trap met geschoeide voet en met kracht op het hoofd van [slachtoffer] stampte.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard:
‘Ik heb hem gepakt. Ik heb geschopt en geslagen. Toen hij op de grond lag heb ik hem een schop gegeven. Ik had schoenen aan met stalen neuzen.’
Bewijsoverweging
Gelet op bovengenoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte geweld heeft toegepast jegens [slachtoffer] , bestaande uit het stompen tegen en het met geschoeide voet stampen op het hoofd van [slachtoffer] . De rechtbank dient de vraag te beantwoorden hoe dit feitelijke handelen van verdachte gekwalificeerd dient te worden.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde omdat verdachte geen (voorwaardelijke) opzet had op het doden van [slachtoffer] . Verdachte heeft niet bewust de kans aanvaard dat [slachtoffer] door het toegepaste geweld zou komen te overlijden.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende. Volgens vaste rechtspraak is sprake van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal optreden en deze kans vervolgens bewust heeft aanvaard. Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte, terwijl [slachtoffer] op straat lag, meermalen hard tegen diens hoofd heeft gestompt, met geschoeide voet hard tegen diens hoofd heeft geschopt, en meermalen met geschoeide voet hard op diens hoofd heeft gestampt. Naar het oordeel van de rechtbank bestond bij het op dusdanige wijze uitoefenen van geweld op het hoofd de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] daardoor zou komen te overlijden, aangezien het hoofd een kwetsbaar deel van het lichaam is en naar algemene ervaringsregels het geweld dat verdachte heeft uitgeoefend tot de dood van het slachtoffer had kunnen leiden. De rechtbank betrekt bij de bewezenverklaring tevens het slaan en het op de grond duwen, omdat die gedragingen deel uitmaakten van de belaging van [slachtoffer] door verdachte en bovendien hebben bijgedragen aan de kwetsbare positie - liggend op straat - waarin [slachtoffer] verkeerde toen het geweld op zijn hoofd werd uitgeoefend.
De rechtbank acht de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2
Dit feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft dit feit bekend en de raadsman heeft voor dit feit geen vrijspraak bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte op de zitting van 13 maart 2019;
  • het op ambtseed of ambtsbelofte door verbalisant [verbalisant] opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 17 augustus 2018.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van feit 1, primair
op 16 augustus 2018 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer]
- met kracht in diens gezicht heeft geslagen en vervolgens
- met kracht tegen diens lichaam heeft geduwd, ten gevolge waarvan, die [slachtoffer] achterover op de grond is gevallen en
vervolgens terwijl die [slachtoffer] op de grond lag
- meermalen met geschoeide voet en met kracht tegen diens hoofd heeft geschopt en
- meerdere malen met geschoeide voet en met kracht op diens hoofd heeft gestampt en
- meerdere malen met kracht tegen diens hoofd heeft gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Ten aanzien van feit 2
op 16 augustus 2018 te Utrecht opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, krachtens enig wettelijk voorschrift gedaan door [verbalisant] , brigadier van politie, die was belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze ambtenaar hem had bevolen, geen gevolg gegeven aan dit bevel.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 1, primair
poging tot doodslag
Ten aanzien van feit 2
opzettelijk niet voldoen aan een bevel krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

7.1
Beroep op noodweerexces (feit 1 primair)
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte niet strafbaar is, omdat sprake was van een noodweerexces-situatie. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat het door verdachte toegepaste geweld een reactie was op een aanval door [slachtoffer] richting verdachte, die daarvoor had plaatsgevonden. [slachtoffer] had verdachte in zijn gezicht geslagen en bij de keel opgetild en was bovendien groter en zwaarder dan verdachte. Verdachte moest zich verdedigen tegen deze ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanval. Aanvankelijk was het door verdachte bij de verdediging toegepaste geweld in evenwicht met het aangerande rechtsbelang. Vervolgens is verdachte - als gevolg van de heftige gemoedstoestand waarin hij door de geweldshandelingen van [slachtoffer] verkeerde - bij die verdediging doorgeschoten door op het hoofd van [slachtoffer] te schoppen, aldus de raadsman. De raadsman heeft verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van noodweerexces, omdat niet aannemelijk is geworden dat bij verdachte sprake was van een hevige gemoedstoestand als gevolg van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Verdachte heeft direct na zijn aanhouding al verklaard dat [slachtoffer] de eerste was die geweld had toegepast door hem te slaan. Dit wordt bevestigd door getuigen, waaronder getuige [getuige] . Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de geweldtoepassing door [slachtoffer] zich heeft afgespeeld voorafgaand aan de gebeurtenissen die te zien zijn op de getoonde camerabeelden. Vervolgens was “alles gesust” en waren [slachtoffer] en hij “gewoon aan het praten”, aldus verdachte ter terechtzitting. Deze gang van zaken wordt bevestigd door de camerabeelden, waarop de rechtbank heeft waargenomen dat verdachte enige tijd staat te praten met een of meer personen die buiten beeld zijn, zonder dat sprake is van fysieke gewelddadigheden. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat [slachtoffer] vervolgens begon te schelden en te dreigen, waarna hij [slachtoffer] “heeft gepakt”, [slachtoffer] viel en verdachte naar eigen zeggen te ver is gegaan in zijn verdediging.
Op grond van de genoemde feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat tijdens de door verdachte gepleegde geweldshandelingen geen sprake (meer) was van een situatie waardoor de noodzaak bestond tot verdediging van zijn lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De vraag of de gedragingen van verdachte niettemin het onmiddellijk gevolg waren van een hevige gemoedsbeweging die veroorzaakt was door de eerdere belaging door [slachtoffer] , beantwoordt de rechtbank ontkennend. Wil een geweldshandeling het onmiddellijk gevolg zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding, dan moet aannemelijk zijn dat de gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de geweldstoepassing. Bij de beoordeling of hiervan sprake is, kan betekenis toekomen aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden, de aard en intensiteit van de hevige gemoedsbeweging en het tijdsverloop tussen de aanranding en de verdedigingshandeling.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk dat de gedragingen van verdachte het onmiddellijk gevolg waren van een hevige gemoedstoestand die veroorzaakt was door het eerdere handelen van [slachtoffer] . Daarbij heeft de rechtbank acht geslagen op het tijdsverloop na het door [slachtoffer] toegepaste geweld (in welke periode de situatie volgens verdachte gesust was en hij gewoon praatte met [slachtoffer] ) en op de buitengewone heftigheid van het door verdachte toegepaste geweld. Om die reden verwerpt de rechtbank het beroep op noodweerexces.
Nu er voor het overige geen omstandigheden zijn gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, acht de rechtbank verdachte strafbaar ten aanzien van feit 1.
Ten aanzien van feit 2
Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte voor feit 2 uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarden de meldplicht en ambulante behandeling zoals door de reclassering geadviseerd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank voor feit 1 tot een bewezenverklaring komt en verdachte voor dit feit strafbaar acht, dient volgens de verdediging bij het bepalen van de strafmaat acht te worden geslagen op de context waarbinnen verdachte heeft gehandeld en het feit dat geen sprake is van recente soortgelijke recidive. Een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, is in dat geval passend, aldus de raadsman.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Verdachte heeft grof geweld uitgeoefend op het hoofd van [slachtoffer] , terwijl [slachtoffer] - liggend op straat - in een weerloze positie verkeerde. Op de getoonde beelden is te zien dat [slachtoffer] zijn armen voor zijn hoofd hield; kennelijk om zijn hoofd te beschermen. Tevens is op die beelden te zien dat verdachte tijdens de gewelddadigheden tweemaal het hoofd van [slachtoffer] vrijmaakt, door de arm(en) voor het hoofd weg te halen. Daaruit leidt de rechtbank af dat verdachte het specifiek op het hoofd van [slachtoffer] gemunt had, terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat geweld op het hoofd tot de dood dan wel zeer ernstig, blijvend letsel kan leiden. Verdachte heeft zijn gewelddadigheden pas gestaakt en is weggelopen toen [slachtoffer] bewegingloos op straat lag. Ook voor omstanders moet dit een zeer beangstigende gebeurtenis zijn geweest. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan. Het feit dat [slachtoffer] dit geweld heeft overleefd en daar naar het zich laat aanzien geen zwaar letsel aan over heeft gehouden, is niet aan verdachte te danken en kan – gelet op de heftigheid van het uitgeoefende geweld – niet in het voordeel van verdachte werken.
Daarnaast heeft verdachte geweigerd een ambtelijk bevel op te volgen door niet mee te werken aan een ademanalyse. Alhoewel de ernst van dit feit in geen verhouding staat tot de ernst van de daaraan voorafgaande gewelddadigheden, rekent de rechtbank het verdachte ook aan dat hij een bevel van een politieambtenaar niet heeft opgevolgd omdat hij daar op dat moment naar eigen zeggen de noodzaak niet van inzag.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank acht geslagen op een uittreksel justitiële documentatie (strafblad) van verdachte van 31 januari 2019. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank weegt dat niet in het voordeel en ook niet in het nadeel van verdachte mee.
Tevens heeft de rechtbank acht geslagen op het advies van Reclassering Nederland van 11 maart 2019. De reclassering heeft geen verband kunnen leggen tussen criminogene factoren en het ten laste gelegde, omdat verdachte ontkende. Volgens de reclassering zouden zaken als zelfbeheersing, probleembesef, inadequate probleemhantering en houding delictgerelateerd kunnen zijn. Het recidiverisico wordt ingeschat op gemiddeld. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een ambulante (forensisch) psychiatrische behandeling. De rechtbank neemt dit advies over.
De op te leggen straf
Gelet op de aard en ernst van de ten laste gelegde feiten is naar het oordeel van de rechtbank alleen een gevangenisstraf van forse duur op zijn plaats. Gelet op de uitspraken die gedaan zijn in vergelijkbare zaken, komt de rechtbank de eis van de officier van justitie echter te hoog voor. De rechtbank acht een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, passend en geboden. Aan het voorwaardelijk strafdeel zullen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden verbonden, met een proeftijd van twee jaar. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding om een proeftijd voor langere duur op te leggen.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 45, 184, 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, primair, en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1, primair, en 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 24 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt
dat van de gevangenisstraf een gedeelte van 6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
* zich binnen twee dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis meldt bij Reclassering Nederland op het adres Vivaldiplantsoen 100, 3533 JE, in Utrecht, waarna verdachte zich moet blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit nodig acht;
* zich verplicht laat behandelen bij (forensische) psychiatrie De Waag, of een soortgelijke instelling, voor zolang de behandelaar dat in overleg met de reclassering nodig acht.
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven om toezicht te houden om de naleving van de voorwaarden en verdachte daarbij te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.P. van Tricht, voorzitter, mrs. J.G. van Ommeren en E. Slager, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I. Völkers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 maart 2019.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Feit 1:
Primair
hij op of omstreeks 16 augustus 2018 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer]
- ( met kracht) in/tegen diens gezicht, althans tegen diens hoofd, heeft geslagen en/of gestompt en/of (vervolgens)
- ( met kracht) tegen diens lichaam heeft geduwd, ten gevolge waarvan, althans waarna, die [slachtoffer] achterover op de grond is gevallen en/of
(vervolgens) (terwijl die [slachtoffer] - al dan niet roerloos, in elk geval in een kwetsbare positie - op de grond lag)
- één of meerdere malen met geschoeide voet (en met kracht) in diens gezicht, althans op/tegen diens hoofd, in ieder geval tegen diens lichaam, heeft geschopt/getrapt en/of
- één of meerdere malen met geschoeide voet (en met kracht) op/tegen diens hoofd heeft gestampt, althans (met kracht) op/tegen diens hoofd is gaan staan, en/of
- één of meerdere malen (met kracht) in diens gezicht, althans tegen diens hoofd, in ieder geval tegen diens lichaam, heeft geslagen en/of gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 16 augustus 2018 te Utrecht, ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] zwaar lichamelijk
letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer]
- ( met kracht) in/tegen diens gezicht, althans tegen diens hoofd, heeft geslagen en/of gestompt en/of (vervolgens)
- ( met kracht) tegen diens lichaam heeft geduwd, ten gevolge waarvan, althans waarna, die [slachtoffer] achterover op de grond is gevallen en/of
(vervolgens) (terwijl die [slachtoffer] - al dan niet roerloos, in elk geval in een kwetsbare positie op de grond lag)
- één of meerdere malen met geschoeide voet (en met kracht) in diens gezicht, althans op/tegen diens hoofd, in ieder geval tegen diens lichaam, heeft geschopt/getrapt en/of
- één of meerdere malen met geschoeide voet (en met kracht) op/tegen diens hoofd heeft gestampt, althans (met kracht) op/tegen diens hoofd is gaan staan, en/of
- één of meerdere malen (met kracht) in diens gezicht, althans tegen diens hoofd, in ieder geval tegen diens lichaam, heeft geslagen en/of gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 16 augustus 2018 te Utrecht [slachtoffer] opzettelijk heeft mishandeld, immers heeft hij, verdachte, met dat opzet die [slachtoffer]
- ( met kracht) in/tegen diens gezicht, althans tegen diens hoofd, heeft geslagen en/of gestompt en/of (vervolgens)
- ( met kracht) tegen diens lichaam heeft geduwd, ten gevolge waarvan, althans waarna, die [slachtoffer] achterover op de grond is gevallen en/of
(vervolgens) (terwijl die [slachtoffer] - al dan niet roerloos, in elk geval in een
kwetsbare positie - op de grond lag)
- één of meerdere malen met geschoeide voet (en met kracht) in diens gezicht, althans op/tegen diens hoofd, in ieder geval tegen diens lichaam, heeft geschopt/getrapt en/of
- één of meerdere malen met geschoeide voet (en met kracht) op/tegen diens hoofd heeft gestampt, althans (met kracht) op/tegen diens hoofd is gaan staan, en/of
- één of meerdere malen (met kracht) in diens gezicht, althans tegen diens hoofd, in ieder geval tegen diens lichaam, heeft geslagen en/of gestompt,
waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Feit 2:
hij op of omstreeks 16 augustus 2018 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift gedaan door [verbalisant] , brigadier van politie, die was belast met de uitoefening van enig toezicht en/of die was belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze ambtenaar hem had bevolen, althans van hem had gevorderd mee te werken aan een (voorlopige) ademanalyse, geen gevolg gegeven aan dit bevel of die vordering.
art 184 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 18 augustus 2018, genummerd PL0900-2018240161 Z, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 71. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen, 17 augustus 2018, p. 4.
3.Proces-verbaal van camerabeelden, 17 augustus 2018, p. 64.
4.Proces-verbaal van camerabeelden, 17 augustus 2018, p. 65.
5.Proces-verbaal van camerabeelden, 17 augustus 2018, p. 66.
6.Proces-verbaal van camerabeelden, 17 augustus 2018, p. 67.
7.Proces-verbaal van camerabeelden, 17 augustus 2018,, p. 68.
8.Proces-verbaal van camerabeelden, 17 augustus 2018, p. 69.
9.Proces-verbaal van bevindingen van 17 augustus 2018 p. 10.