ECLI:NL:RBMNE:2019:1253
Rechtbank Midden-Nederland
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot verlening van een voorwaardelijke machtiging in het kader van de Wet BOPZ
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 maart 2019 uitspraak gedaan over een verzoek van de officier van justitie tot het verlenen van een voorwaardelijke machtiging op basis van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet BOPZ). Het verzoek was ingediend op 11 december 2018 en betrof een betrokkene die in het verleden een stoornis van de geestvermogens had. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende stukken, waaronder een second opinion van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) van 13 maart 2019, en heeft op 15 januari 2019 een deskundige benoemd om onderzoek te doen naar de situatie van de betrokkene.
Tijdens de mondelinge behandeling op 15 maart 2019 zijn verschillende betrokkenen gehoord, waaronder de raadsvrouw van de betrokkene en een verpleegkundig specialist. De betrokkene zelf gaf aan gelukkiger te zijn zonder medicatie, omdat hij veel last had van bijwerkingen. De raadsvrouw concludeerde tot afwijzing van het verzoek, en de second opinion gaf aan dat de stoornis in remissie was en er geen gevaar meer bestond. De verpleegkundig specialist bevestigde dat er geen symptomen van de stoornis waren geconstateerd.
Op basis van het deskundigenonderzoek concludeerde de rechtbank dat de stoornis in remissie was, wat betekent dat er in het verleden een stoornis is geweest, maar dat er nu geen manifeste kenmerken aanwezig zijn. Gezien het feit dat er geen gevaar meer was en niet voldaan werd aan de voorwaarden voor het verlenen van een voorwaardelijke machtiging, heeft de rechtbank het verzoek afgewezen. De beslissing is gegeven door mr. T. Dopheide, rechter, en is schriftelijk uitgesproken op 25 maart 2019.