ECLI:NL:RBMNE:2019:1248

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 maart 2019
Publicatiedatum
26 maart 2019
Zaaknummer
475045 / HA RK 19-31
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in strafzaak openlijk geweldplegen

In deze wrakingszaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 22 maart 2019, heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen de politierechter mr. I.J.B. Corbeij. Dit verzoek volgde op een zitting op 6 februari 2019, waar verzoeker werd beschuldigd van openlijk in vereniging geweldplegen. Tijdens deze zitting heeft de rechter opmerkingen gemaakt die verzoeker als vooringenomen beschouwde, wat leidde tot het wrakingsverzoek. De wrakingskamer heeft het verzoek op 8 maart 2019 in het openbaar behandeld. Verzoeker stelde dat de opmerking van de rechter, dat hij 'door jullie als groep' was aangepakt, aantoonde dat de rechter al een oordeel had gevormd over zijn schuld. De rechter verdedigde haar opmerking door te stellen dat deze in de context van de zitting moest worden gezien en dat zij niet had willen suggereren dat verzoeker schuldig was. De wrakingskamer heeft vervolgens beoordeeld of er sprake was van een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid. Na het horen van de argumenten van beide partijen, concludeerde de wrakingskamer dat er geen aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter. Het wrakingsverzoek werd ongegrond verklaard, en de procedure in de strafzaak werd voortgezet in de stand waarin deze zich bevond voor het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 475045 / HA RK 19-31
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 22 maart 2019op het verzoek in de zin van artikel van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) van:
[verzoeker]
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoeker),

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 6 februari 2019 in de zaak met parketnummer 16-659432-18, op welke terechtzitting verzoeker tegen de politierechter mr. I.J.B. Corbeij (hierna: de rechter) een verzoek tot wraking heeft ingediend;
- de schriftelijke reactie van de rechter.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 8 maart 2019 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling is mr. M.J. Lamers namens verzoeker verschenen en de rechter is verschenen. De officier van justitie mr. B. Nitrauw is met bericht van verhindering niet verschenen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
In de hiervoor genoemde strafzaak wordt verzoeker het delict het openlijk in vereniging geweldplegen tegen personen ten laste gelegd. Op de zitting van 6 februari 2019 hebben de rechter, verzoeker bijgestaan door zijn advocaat en de officier van justitie gezamenlijk de foto’s bekeken van de beelden die de beveiligingscamera heeft gemaakt van het incident in verband waarmee verzoeker strafrechtelijk wordt vervolgd. Daarna heeft de rechter de verklaring voorgehouden van de beveiliger die aangifte heeft gedaan. Het proces-verbaal van de zitting van 6 februari 2019 vermeldt daarover het volgende:
“De beveiliger beleeft dat anders, hij zegt: Ik kreeg ineens uit het niets een kopstoot van een lange jongen met een zwarte jas. Het was een beetje gesust en toen kwam verdachte naar me toe en pakte me vast en was echt de boel aan het uitdagen. Ik heb hem van me af geduwd en ben naar binnen gerend. Ik ben daarna gestoken met een kraspen of een scherp voorwerp bij mijn linkerslaap. Ik werd door verschillende jongens geslagen. Er waren drie jongens die maar op me in bleven slaan. De jongen met de lange jurk was degene die alles opstookte en mij vastpakte. Hij beschrijft jou als de jongen die alles opstookte. Kun je je nog herinneren wat je gezegd heb.
Verdachte reageert: Ik zei: ga gewoon naar binnen. Ik ken hem niet. U vraagt mij hoe het kan dat onze belevingen zo anders zijn. Ik heb geen idee.
De politierechterreageert als volgt: Hij is aangepakt door jullie als groep.
De raadsmanreageert als volgt: Jullie als groep?
De politierechterreageert als volgt: Dat heb ik gezegd. Ik bedoelde, er zijn verschillende dingen die jullie verschillend hebben gedaan.
(…).”
2.2.
Daarna heeft verzoeker de rechter gewraakt, omdat volgens verzoeker de opmerking van de rechter een teken is dat de rechter kennelijk haar oordeel al klaar heeft over dit deel van de tenlastelegging. Ter zitting van de wrakingskamer heeft de advocaat van verzoeker toegelicht dat de rechter, door het gebruik van de woorden “door jullie is aangepakt als groep”, zegt dat verzoeker deel uitmaakte van de groep die de beveiliger heeft aangepakt. De rechter heeft hierdoor volgens verzoeker laten blijken dat voor haar het ten laste gelegde bewezen is. Daaruit heeft verzoeker afgeleid dat de rechter vooringenomen is en haar oordeel over de gezamenlijke geweldpleging al vaststond.
2.3.
De rechter heeft niet in de wraking berust. Zij heeft in haar schriftelijke reactie naar voren gebracht dat de opmerking die tot het wrakingsverzoek heeft geleid moet worden bezien in de context van de behandeling ter zitting. Bij het bekijken van de prints van de beveiligingscamera heeft zij kunnen vaststellen hoe het is gegaan en wat de rol van verzoeker is geweest. Dat de aangever door mensen uit de groep is geslagen en later ook met iets is gestoken, stond volgens de rechter wel vast. In die context heeft zij gezegd dat de beveiliger is aangepakt “door jullie als groep”. Voor de vraag of verzoeker schuldig is aan openlijke geweldpleging is van belang wat hij heeft gedaan. Hij kan zich zodanig hebben opgesteld of gedistantieerd dat hij zich niet schuldig maakt aan openlijke geweldpleging. Met haar opmerking heeft ze niet gezegd en zeker niet willen betogen dat hij daaraan schuldig is. Een conclusie was voor haar pas in beeld als de officier van justitie en verzoeker hun standpunt daarover hadden kenbaar gemaakt. Verder heeft de rechter naar voren gebracht dat zij graag wil dat het debat op zitting scherp gevoerd wordt met als doel dat alles wat er van belang is op tafel komt en dat zij daarom ook dingen zegt en vraagt die tegen het standpunt van de verdachte kunnen worden ingebracht om ervoor te zorgen dat de verdachte en zijn advocaat alles wat er te weerleggen valt ook benoemen.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 512 Sv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn of haar overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.3.
Persoonlijke vooringenomenheid bij de rechter tegenover verzoeker is niet gesteld of gebleken. Onderzocht moet daarom worden of de door de rechter gemaakte opmerking tijdens de zitting van 6 februari 2019 een objectief gerechtvaardigde vrees voor een gebrek aan partijdigheid oplevert. Naar het oordeel van de wrakingskamer is dat niet het geval. Aan dit oordeel ligt het volgende ten grondslag.
3.4.
Uit het proces-verbaal van de zitting van 6 februari 2019 komt het beeld naar voren dat verzoeker deel uitmaakte van een groep. Zo verklaart hijzelf ter terechtzitting:
“We deden vervelend in de Albert Heijn. Daarna zijn we naar buiten gegaan, toen is het geëscaleerd. (…). Ik ken ze uit de buurt. We waren daar samen”.Hij verklaart ook dat het klopt, als de rechter hem voorhoudt dat zij op de beelden van de beveiligingscamera ziet
“dat jullie in Albert Heijn gooiden met iets waarvan de beveiliger zegt dat het tomaatjes zijn (…)”,meneer [A] werkte daar als beveiliger. (…),dat jullie terugkomen die lange gang in. (…). Aan het eind van de gang staan jullie vlak op elkaar. Ik zie je staan naast meneer [A] .”.
Uit het proces-verbaal van de zitting van 6 februari 2019 komt voorts het beeld naar voren dat er vanuit die groep geweld is gepleegd ten aanzien van de beveiliger. De rol van verzoeker daarbij is ter zitting echter in discussie. Op de beelden van de beveiligingscamera ziet de rechter dat verzoeker dicht bij de beveiliger staat, dat hij de beveiliger vasthoudt en naar achteren duwt. De beveiliger krijgt een vuistslag van een ander, [B] , waarna de beveiliger een beweging naar achteren maakt en het hoofd van verzoeker raakt. Verzoeker verklaart dat hij ze uit elkaar wilde halen en
“de beveiliger dacht dat ik hem wilde slaan , maar dat was mijn bedoeling niet.”
3.5.
De wrakingskamer overweegt dat het tot de taak behoort van de strafrechter om zich er voor in te spannen dat al die informatie wordt verzameld die nodig is om zich een oordeel te kunnen vormen over de mogelijke betrokkenheid van een verdachte bij hetgeen ten laste is gelegd. De toelichting van de rechter over de wijze waarop zij de zitting leidt en het debat soms scherp voert en de wijze waarop zij in dit geval het gesprek met verzoeker heeft gevoerd sluit aan bij dit uitgangspunt. Bezien in dit licht en in de context van het gesprek tussen de rechter en verzoeker dat daaraan voorafging (waarin niet ter discussie stond dat er geweld is gepleegd vanuit een groep jegens een beveiliger en dat verzoeker deel uitmaakte van deze groep mensen), duidt de opmerking
“hij is aangepakt door jullie als groep”erop dat de rechter verzoeker er (nogmaals en) indringend mee heeft willen confronteren dat hij deel uitmaakte van de groep waaruit geweld is gepleegd en dat de beveiliger een andere beleving had van het incident en de rol van verzoeker daarbij dan verzoeker. Een dergelijke opmerking van de rechter past ook bij een aanpak van de rechter om de verdachte de gelegenheid te bieden te reageren. De rechter is immers in gesprek met verzoeker. Dat verzoeker hier niet meer op zou kunnen reageren is gesteld noch gebleken. Uit niets blijkt dat de rechter met de opmerking het gesprek heeft beëindigd. Er zijn dan ook onvoldoende aanwijzingen dat de rechter hiermee vooruitliep op haar oordeel over de vraag of de tenlastelegging jegens verzoeker bewezen kan worden. Ook kan hieruit geen schijn van vooringenomenheid worden afgeleid. Zo kan uit de opmerking van de rechter in het licht van hetgeen ter zitting is besproken niets worden afgeleid omtrent de rol van verzoeker binnen die groep, van waaruit geweld is gepleegd. De rechter merkt terecht op in haar verweer dat verzoeker zich ook kan hebben gedistantieerd van het geweld.
3.6.
De slotsom is dat de door verzoeker aangevoerde wrakingsgrond onvoldoende is om te oordelen dat de rechter vooringenomen is ten opzichte van hem. Het wrakingsverzoek wordt daarom ongegrond verklaard.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling straf- familie- en jeugdrecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met parketnummer 16-659432-18 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. drs. R. in ‘t Veld, voorzitter, en mr. M.J. Slootweg en mr. G.J.J.M. Essink als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. S. Meurs, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2019.
de griffier mr. M.J. Slootweg
De voorzitter van de wrakingskamer is verhinderd te tekenen
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.