Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
2.Het wrakingsverzoek
3.De beoordeling
“dat jullie in Albert Heijn gooiden met iets waarvan de beveiliger zegt dat het tomaatjes zijn (…)”,meneer [A] werkte daar als beveiliger. (…),dat jullie terugkomen die lange gang in. (…). Aan het eind van de gang staan jullie vlak op elkaar. Ik zie je staan naast meneer [A] .”.
“de beveiliger dacht dat ik hem wilde slaan , maar dat was mijn bedoeling niet.”
“hij is aangepakt door jullie als groep”erop dat de rechter verzoeker er (nogmaals en) indringend mee heeft willen confronteren dat hij deel uitmaakte van de groep waaruit geweld is gepleegd en dat de beveiliger een andere beleving had van het incident en de rol van verzoeker daarbij dan verzoeker. Een dergelijke opmerking van de rechter past ook bij een aanpak van de rechter om de verdachte de gelegenheid te bieden te reageren. De rechter is immers in gesprek met verzoeker. Dat verzoeker hier niet meer op zou kunnen reageren is gesteld noch gebleken. Uit niets blijkt dat de rechter met de opmerking het gesprek heeft beëindigd. Er zijn dan ook onvoldoende aanwijzingen dat de rechter hiermee vooruitliep op haar oordeel over de vraag of de tenlastelegging jegens verzoeker bewezen kan worden. Ook kan hieruit geen schijn van vooringenomenheid worden afgeleid. Zo kan uit de opmerking van de rechter in het licht van hetgeen ter zitting is besproken niets worden afgeleid omtrent de rol van verzoeker binnen die groep, van waaruit geweld is gepleegd. De rechter merkt terecht op in haar verweer dat verzoeker zich ook kan hebben gedistantieerd van het geweld.