ECLI:NL:RBMNE:2019:1222

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 maart 2019
Publicatiedatum
25 maart 2019
Zaaknummer
UTR - 18 _ 2712
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om inzage in persoonsdossiers voor wetenschappelijk onderzoek op basis van privacywetgeving

In deze zaak heeft eiseres, die wetenschappelijk onderzoek doet naar Duitse Joden die de Holocaust hebben overleefd, verzocht om inzage in de persoonsdossiers van 281 personen bij het Nationaal Archief. Van deze 281 personen heeft zij voor 59 personen geen toestemming gekregen om de dossiers in te zien. De rechtbank heeft geoordeeld dat de afwijzing van het verzoek door de Algemene Rijksarchivaris terecht was. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden die zijn gesteld in artikel 23 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) voor het verkrijgen van inzage in deze dossiers. Eiseres heeft niet aangetoond dat het vragen van uitdrukkelijke toestemming of het tonen van overlijdensbewijzen onmogelijk is of onevenredige inspanning kost. De rechtbank wijst erop dat de openbaarheid van de persoonsdossiers aan beperkingen is onderworpen ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De rechtbank volgt de argumenten van eiseres niet en concludeert dat de weigering om inzage te geven in de dossiers niet in strijd is met eerdere uitspraken of verklaringen over de toegankelijkheid van informatie over de Holocaust. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/2712

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 maart 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en

de Algemene Rijksarchivaris, verweerder

(gemachtigde: mr. H.G. Kraai).

Procesverloop

Bij besluit van 14 februari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres tot raadpleging van persoonsdossiers uit het archief van de Rijksvreemdelingendienst afgewezen.
Bij besluit van 5 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2019. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder zijn namens verweerder verschenen mr. [A] en [B] .

Overwegingen

1. Eiseres doet wetenschappelijk onderzoek naar in Nederland woonachtige Duitse Joden die de Holocaust hebben overleefd. Zij wil onderzoeken wie van deze Duitse Joden (en hoeveel) na de oorlog door de Nederlandse Staat zijn onteigend en gedeporteerd naar Duitsland. Om dit te onderzoeken heeft zij een lijst met personen opgesteld (281 personen), waarvan zij inzage wil in de persoonsdossiers. Verweerder heeft (zoals ter zitting is gebleken) van 59 personen het verzoek tot raadpleging afgewezen. De beroepsprocedure gaat over de afwijzing tot raadpleging van de persoonsdossiers van deze 59 personen.
2. Verweerder heeft aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat eiseres niet aan de voorwaarden voldoet om inzage te krijgen in de persoonsdossiers. Zij heeft niet aangetoond dat het overleggen van een bewijs van overlijden van deze personen onmogelijk is of een onevenredige inspanning kost. Verweerder verwijst daarbij naar het Besluit houdende beperking aan de openbaarheid van het archief van de Rijksvreemdelingendienst, in samenhang met artikel 17 van de Archiefwet 1995 (Archiefwet).
3. Eiseres voert aan dat zij niet in staat is om overlijdensbewijzen te overleggen en dat het verkrijgen hiervan een onevenredige inspanning kost. Volgens eiseres kan deze voorwaarde haar helemaal niet worden gesteld. Zij heeft op 2 maart 2016 een e-mail van een medewerker van het Nationaal Archief gekregen waarin staat dat – op basis van haar onderzoeksopzet – de door haar gevraagde toestemming kan worden verleend. Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 19 mei 2017 inzage verleend voor een aantal persoonsdossiers, omdat zij voldoet aan de voorwaarden uit artikel 23, tweede lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Volgens eiseres had zij erop mogen vertrouwen dat zij voldeed aan alle voorwaarden en dus geen overlijdensbewijzen hoefde te verstrekken. Verder heeft eiseres op de zitting verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 december 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:9101) en gesteld dat het aan verweerder is om aan te tonen dat de desbetreffende personen geen bezwaar hebben tegen inzage in hun persoonsdossier.
4. De rechtbank overweegt dat het archief van de Rijksvreemdelingendienst op 14 december 2000 is overgedragen aan het Nationaal Archief. Bij de overbrenging van de archiefbescheiden heeft de minister van Justitie, die destijds belast was met de zorg voor deze archiefbescheiden, beperkingen aan de openbaarheid van het archief gesteld met het oog op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer (artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Archiefwet). Omdat de motivering van dit besluit niet meer voldeed, heeft de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen op 19 augustus 2015 besloten dat de beperkingen aan de openbaarheid van het archief gelden voor een periode van 75 jaar na afsluiting van het dossier of van 101 jaar na de geboorte van de desbetreffende persoon. Als de desbetreffende persoon aantoonbaar overleden is, vervalt de beperking aan de openbaarheid (Stcrt. 2015, nr. 25476). Ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek is raadpleging van persoonsdossiers – die onder de beperking vallen – toch onder bepaalde voorwaarden mogelijk. Op grond van artikel 23, tweede lid, van de Wbp gelden de volgende voorwaarden:
  • het onderzoek moet een algemeen belang dienen;
  • de verwerking is noodzakelijk voor het betreffende onderzoek;
  • het vragen van uitdrukkelijke toestemming (c.q. het tonen van een overlijdensbewijs) blijkt onmogelijk of kost een onevenredige inspanning; en
  • bij de uitvoering is voorzien in zodanige waarborgen dat de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen niet onevenredig wordt geschaad.
5. De rechtbank stelt voorop dat het verwerken van de gegevens waar eiseres om vraagt op grond van artikel 16 van de Wbp verboden is. Artikel 23, tweede lid, van de Wbp bevat voor het doen van wetenschappelijk onderzoek voorwaarden op grond waarvan dit verbod wordt opgeheven. Het is aan degene die een beroep op deze bepaling doet om aan te tonen dat de daarin opgenomen voorwaarden van toepassing zijn. Het gaat hier immers om een uitzondering op de hoofdregel. Het beroep op de uitspraak van de rechtbank Amsterdam slaagt daarom niet.
6. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat eisers van de 59 personen waarvan zij de persoonsdossier heeft gevraagd, niet heeft aangetoond dat het vragen van uitdrukkelijk toestemming of het tonen van een overlijdensbewijs onmogelijk is of het verkrijgen hiervan onevenredige inspanning kost. Uit de stukken blijken geen overlijdensbewijzen en evenmin blijkt eruit dat eiseres enige inspanning heeft geleverd om die te verkrijgen. Verweerder heeft eiseres bij e-mail van 28 november 2017 nog een aantal opties aangereikt van instanties waartoe zij zich kan richten om overlijdensbewijzen te verkrijgen. Niet is gebleken dat zij van deze opties gebruik heeft gemaakt of dat zij op een andere manier heeft geprobeerd aan bewijzen te komen. Eiseres voldoet daarom niet aan alle in artikel 23, tweede lid, van de Wbp opgenomen voorwaarden op grond waarvan verwerken van de gevraagde persoonsgegevens wordt toegestaan.
7. De stelling van eiseres dat de voorwaarde van het overleggen van een overlijdensbewijs in haar geval niet van toepassing is, volgt de rechtbank niet. Aan de e-mail van 2 maart 2016 heeft eiseres niet dit gerechtvaardigd vertrouwen kunnen ontlenen. Op grond van de inhoud van de onderzoeksopzet is in de e-mail aan eiseres toestemming verleend om inzage in dossiers. Verweerder was toen nog niet bekend met de personen waarvoor toestemming werd gevraagd. Eiseres heeft pas bij mail van 2 maart 2017 aan verweerder een lijst met namen overgelegd waarnaar zij onderzoek doet en waarvan zij inzage vraagt in de persoonsdossier. Eerst op dat moment was haar aanvraag compleet, kon verweerder per individueel geval beoordelen of aan de voorwaarden van toestemming (c.q. (niet kunnen) tonen van overlijdensakte) werd voldaan en kon verweerder hierover een besluit nemen. Waar het gaat om een uitzondering op een wettelijk verbod om persoonsgegevens te verwerken in verband met de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, had het voor eiseres duidelijk moeten zijn dat toestemming niet per algemeen gestelde e-mail maar per nader geconcretiseerd besluit moet worden verleend en ook dat deze niet kan worden verleend voor een nog onbekend aantal niet nader gespecificeerde personen. Het gaat daarom niet om een concrete en ondubbelzinnige toezegging. Eiseres kan ook geen gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen aan het besluit van 19 mei 2017. Voor zover daarbij toestemming is gegeven om persoonsdossiers te raadplegen zonder dat om een overlijdensakte is gevraagd, had verweerder deze lijn niet verder hoeven of zelfs mogen doorzetten gelet op de daarbij betrokken (zwaarwegende) belangen van privacy. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Verder voert eiseres aan dat de weigering om haar inzage te geven, in strijd is met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 30 september 2015 (ECLI:NL:RVS:215:3031) en de verklaring van het Stockholm International Forum over de Holocaust. Volgens eiseres volgt hieruit dat wetenschappers alle informatie over de Holocaust moeten kunnen inzien.
9. De rechtbank volgt eiseres niet in haar beroepsgrond. De conclusie die eiseres verbindt aan de uitspraak van de ABRvS van 30 september 2015 kan de rechtbank niet volgen. Nergens is in die uitspraak overwogen dat alle informatie over ‘Operatie Black Tulip’ openbaar is of moet zijn (voor wetenschappers). Daarbij ging het in die uitspraak kennelijk over archiefbescheiden waar geen beperkingen aan de openbaarmaking waren gesteld. Ook in de Verklaring van het Stockholm International Forum over de Holocaust ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor de conclusie dat alle informatie over de Holocaust – zonder
beperking – openbaar moet zijn voor wetenschappers. Uit deze verklaring volgt enkel dat de leden de nodige maatregelen zullen treffen om opening van archieven te bevorderen zodat wetenschappers toegang krijgen tot alle documenten die betrekking hebben op de Holocaust. Deze maatregelen heeft de wetgever getroffen door voor wetenschappelijk onderzoek de mogelijkheid te scheppen toegang te krijgen tot informatie, ook als het gaat om (bijzondere) persoonsgegevens. De wetgever heeft daar evenwel op grond van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer nadere voorwaarden aan gesteld. Deze voorwaarden zijn niet van dien aard dat eiseres daar niet aan zou kunnen voldoen. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, voorzitter, en mr. P.J.M. Mol en mr. M.L. van Emmerik, leden, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.