ECLI:NL:RBMNE:2019:1191

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 maart 2019
Publicatiedatum
21 maart 2019
Zaaknummer
C/16/473896 / FO RK 19-76
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot doorhaling aantekening gezamenlijk gezag en toewijzing gezamenlijk gezag na misbruik DigiD-gegevens

In deze zaak heeft de moeder op 17 januari 2019 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, met het verzoek om de aantekening van gezamenlijk gezag in het gezagsregister door te halen. De vader heeft hierop gereageerd met een verweerschrift en een zelfstandig verzoek om gezamenlijk gezag. De zaak is behandeld op 27 februari 2019 met gesloten deuren, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming.

De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen een affectieve relatie hebben gehad en gezamenlijk belast zijn met het gezag over hun minderjarige kinderen. De moeder stelt dat de vader misbruik heeft gemaakt van haar DigiD-gegevens om zonder haar toestemming gezamenlijk gezag aan te vragen. De vader betwist deze stelling en stelt dat de moeder in 2011 al toestemming heeft gegeven voor het gezamenlijk gezag. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen gewogen en geconcludeerd dat het gezamenlijk gezag niet op beider verzoek is aangetekend, omdat de moeder niet voldoende op de hoogte was van de situatie en de vader onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag toe te wijzen, omdat er geen onaanvaardbaar risico is dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders. De rechtbank gelast de griffier om de datum van de aantekening in het gezagsregister te wijzigen in de datum van deze beschikking. De beschikking is gegeven door kinderrechter mr. D.J. van Maanen en is uitvoerbaar bij voorraad. Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/473896 / FO RK 19-76
Beschikking van 27 maart 2019
in de zaak van:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. I.C. van Schip,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vader,
advocaat mr. M.C. Molenaar.

1.Verloop van de procedure

1.1.
De moeder heeft op 17 januari 2019 ter griffie van deze rechtbank een verzoekschrift ingediend.
1.2.
De vader heeft op 25 februari 2019 ter griffie van deze rechtbank een verweerschrift met zelfstandig verzoek ingediend.
1.3.
De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 27 februari 2019. Verschenen zijn:
  • de moeder met haar advocaat;
  • de vader met zijn advocaat;
  • mevrouw [A] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad);
  • mevrouw S. Speek als tolk voor de moeder.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. De minderjarige kinderen van partijen zijn:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] , Thailand ;
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
2.2.
De vader heeft de kinderen erkend.
2.3.
De ouders en de kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit.
2.4.
Partijen zijn gezamenlijk belast met het gezag over [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] .

3.Beoordeling van het verzochte

3.1.
De moeder verzoekt de griffier te gelasten om de aantekening in het gezagsregister van 2 september 2017 voor zowel [voornaam van minderjarige 1] als [voornaam van minderjarige 2] door te halen.
3.2.
De vader voert verweer en concludeert tot afwijzing van het verzoek van de moeder. Hij verzoekt de rechtbank bij wijze van zelfstandig verzoek om, voor het geval het verzoek van de moeder wordt toegewezen, hem mede te belasten met het gezag over [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] .
Doorhaling aantekening gezagsregister
3.3.
De moeder stelt dat het gezamenlijk gezag van partijen niet op beider verzoek in het gezagsregister is aangetekend. De vader heeft de DigiD-gegevens van de moeder misbruikt door deze aan zijn zus te overhandigen. De zus van de vader heeft vervolgens zonder toestemming van de moeder het verzoek ingediend. De vader heeft de moeder hiervan nooit op de hoogte gebracht. De moeder beheerst de Nederlandse taal niet goed en was gedurende de relatie van partijen volledig afhankelijk van de vader. Omdat de vader alle administratieve zaken van partijen regelde had hij ook de beschikking over de DigiD-gegevens van de moeder. De moeder heeft ter onderbouwing van haar stelling WhatsApp berichten uit de telefoon van de vader overgelegd. Hieruit blijkt volgens de moeder dat de vader zonder toestemming van de moeder het gezamenlijk gezag heeft laten aantekenen. Inmiddels heeft de moeder bij de politie aangifte gedaan van fraude.
3.4.
De vader betwist de stelling van de moeder dat hij zonder haar toestemming het gezamenlijk gezag heeft aangevraagd. De moeder heeft namelijk in 2011 al haar toestemming voor het gezamenlijk gezag gegeven. Partijen hebben hiertoe een verzoek ingediend bij de rechtbank. Dit verzoek kon toen niet in behandeling worden genomen omdat de stukken niet aan alle voorwaarden voldeden. Kort daarna bleek de moeder zwanger te zijn van [voornaam van minderjarige 2] waarna partijen hebben besloten het verzoek uit te stellen. Uiteindelijk heeft de zus van de vader in 2017 met toestemming van de moeder het gezamenlijk gezag aangevraagd. Partijen hebben de brieven waarin het gezamenlijk gezag werd bevestigd tegelijkertijd in elkaars bijzijn geopend. De moeder moet dus toen al op de hoogte zijn geweest van het gezamenlijk gezag. De WhatsApp berichten waar de moeder naar verwijst zijn gericht aan een zakelijke relatie van de vader waartegen hij heeft willen opscheppen.
3.5.
Op grond van artikel 1:252 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) oefenen de ouders die niet met elkaar zijn gehuwd of een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan, het gezag over hun minderjarige kinderen gezamenlijk uit, indien dit op hun beider verzoek in het register, bedoeld in artikel 1:244 BW, is aangetekend. Sinds 15 juli 2013 kunnen ouders het gezamenlijk gezag ook digitaal aanvragen. Tussen partijen is in geschil of zij het hiervoor genoemde verzoek gezamenlijk hebben gedaan.
3.6.
De rechtbank is van oordeel dat is komen vast te staan dat het gezamenlijk gezag van partijen over de kinderen niet op beider verzoek in het gezagsregister is aangetekend. Niet gebleken is immers dat de moeder heeft ingestemd met het gezamenlijk gezag. De moeder heeft onbetwist verklaard dat zij de Nederlandse taal niet goed beheerst en dat zij tijdens de relatie van partijen afhankelijk was van de vader wat betreft administratieve zaken. Zij wist niet wat een DigiD was. De stelling van de moeder dat de vader zonder toestemming het gezamenlijk gezag heeft aangevraagd wordt bevestigd in de door de moeder overgelegde WhatsApp berichten uit de telefoon van de vader. De vader stelt dat de moeder in 2011 al haar toestemming had verleend voor het gezamenlijk gezag, maar heeft onvoldoende aangevoerd ter onderbouwing daarvan. Ook de stelling van de vader dat de moeder al eerder op de hoogte moet zijn geweest van het gezamenlijk gezag maakt dit oordeel niet anders.
Gezamenlijk gezag
3.7.
De vader stelt dat partijen al geruime tijd gezamenlijk het gezag hebben uitgeoefend en dat dit nooit een probleem is geweest voor de moeder. Het wantrouwen tussen partijen ziet met name op het doorzoeken van de telefoon van de vader door de moeder en niet de uitvoering van het gezamenlijk gezag. Daarnaast vindt de vader dat het gezamenlijk gezag in het belang van [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] is. De vader is altijd betrokken geweest bij beslissingen en het is in het belang de kinderen dat dit niet verandert.
3.8.
De moeder stelt dat zij niet wist dat partijen gezamenlijk met het gezag waren belast. In de periode waarin partijen gezamenlijk gezag hadden is er namelijk geen sprake geweest van een schoolwisseling of medische behandeling waarvoor de toestemming van beide ouders nodig was. Daarnaast vindt de moeder het gezamenlijk gezag niet in het belang van de kinderen. Vanwege het wantrouwen tussen partijen vreest de moeder dat de kinderen klem en verloren zullen raken tussen de ouders.
3.9.
De Raad adviseert om het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag toe te wijzen. Het uitgangspunt in de wet is gezamenlijk gezag en in deze situatie zijn er geen redenen om daarvan af te wijken. De ouders wonen dicht bij elkaar en spelen beiden een belangrijke rol in het leven van de kinderen. Omdat de vader zo dichtbij betrokken is bij de kinderen is het in deze situatie vanzelfsprekend dat de ouders gezamenlijk het gezag uitvoeren.
3.10.
Uit artikel 1:253c BW volgt dat de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank kan verzoeken de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten. Het verzoek wordt ingevolge het tweede lid van dit artikel slechts afgewezen, indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of indien afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. De rechtbank stelt daarbij voorop dat het uitgangspunt van de wet is dat het gezag over een kind gezamenlijk door de ouders wordt uitgeoefend.
3.11.
De rechtbank ziet net als de Raad in hetgeen de moeder heeft aangevoerd onvoldoende aanleiding om af te wijken van het wettelijke uitgangspunt dat beide ouders belast worden met het ouderlijk gezag. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de ouders al lange tijd feitelijk uitvoering geven aan het gezamenlijk gezag. Partijen wonen dicht bij elkaar en zijn intensief betrokken in het leven van de kinderen. De vader heeft in de afgelopen jaren veel voor de kinderen geregeld. Daarnaast is niet gebleken dat het gezamenlijk gezag tot problemen heeft geleid. De moeder stelt dat er wantrouwen is tussen partijen en dat zij niet goed met elkaar kunnen communiceren. Het enkele feit dat de communicatie tussen partijen op dit moment niet goed is, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om het verzoek van de vader af te wijzen.
3.12.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat toewijzing van het gezamenlijk gezag zal leiden tot een onaanvaardbaar risico dat de kinderen klem of verloren zullen raken tussen de ouders of dat afwijzing anderszins in het belang van hen noodzakelijk is. De rechtbank zal daarom het verzoek van de vader toewijzen. In dit geval betekent dit dat de rechtbank de griffier zal gelasten om de datum van de aantekening in het gezagsregister te wijzigen in de datum van deze beschikking.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1.
gelast de griffier om in de aantekening in het gezagsregister van 2 september 2017 met betrekking tot
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] , Thailand , de datum van de beslissing te wijzigen in de datum van deze beschikking en de instantie te wijzigen in die van de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht;
4.2.
gelast de griffier om in de aantekening in het gezagsregister van 2 september 2017 met betrekking tot
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , de datum van deze beslissing te wijzigen in de datum van deze beschikking;
4.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.J. van Maanen, kinderrechter, in aanwezigheid van de griffier mr. H.E. Broersma en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2019.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.