ECLI:NL:RBMNE:2019:1186

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 maart 2019
Publicatiedatum
21 maart 2019
Zaaknummer
UTR 18/1296
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie opgelegd aan werkgever wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 maart 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een B.V., en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) over de oplegging van een loonsanctie. Eiseres had in beroep aangevoerd dat de loonsanctie onterecht was opgelegd, omdat werknemer aan het einde van de wachttijd geen benutbare mogelijkheden had voor re-integratie en dat deze situatie nog ten minste drie maanden zou voortduren. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht en dat de situatie zoals beschreven in de Werkwijzer Poortwachter zich niet voordeed. De rechtbank concludeerde dat de brief van de behandelend arts niet voldoende bewijs bood voor de stelling van eiseres dat werknemer geen re-integratiemogelijkheden had. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en legde geen proceskostenveroordeling op.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/1296

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 maart 2019 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E. Ljucevic),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: E.H. van den Brink).

Procesverloop

Bij besluit van 31 augustus 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder het tijdvak waarin werknemer, de heer [A] (werknemer), jegens eiseres als zijn werkgever recht heeft op loon tijdens ziekte verlengd met 52 weken, tot 4 september 2018 (loonsanctie).
Bij besluit van 20 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat kennisneming van de medische stukken uitsluitend wordt toegestaan aan de door eiseres ingeschakelde gemachtigde mr. E. Ljucevic.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld door arts dr. [B] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank overweegt allereerst dat zij, omdat werknemer geen toestemming heeft gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan eiseres te verstrekken, de motivering van haar oordeel voor zover nodig zal beperken teneinde te voorkomen dat deze gegevens alsnog openbaar worden.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Op 8 september 2015 is werknemer uitgevallen voor zijn werk als administratief medewerker bij [bedrijfsnaam] voor 40 uur per week, waar hij via eiseres werkte. Tegen het einde van de wachttijd heeft werknemer een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend bij verweerder. Eiseres heeft op verzoek van verweerder het re-integratieverslag ingediend. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’. Daarbij heeft verweerder de aanvraag van werknemer om een WIA-uitkering niet in behandeling genomen.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de opgelegde loonsanctie gehandhaafd, omdat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht en daarmee niet heeft voldaan aan haar re-integratieverplichtingen.
4. De rechtbank heeft op de zitting vastgesteld dat de beroepsgronden van eiseres geen betrekking hebben op het oordeel van verweerder dat zij gedurende de wachttijd onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Eiseres heeft op de zitting erkend dat de dossiervorming over de re-integratie van werknemer gedurende de twee ziektejaren summier is.
5. In beroep ligt uitsluitend de vraag voor of werknemer aan het einde van de wachttijd geen benutbare mogelijkheden had voor re-integratie en of die situatie nog ten minste drie maanden zou voortduren. In een dergelijk geval wordt er op grond van de Werkwijzer Poortwachter geen loonsanctie opgelegd aan de werkgever, omdat aangenomen wordt dat de tekortkomingen niet gerepareerd kunnen worden.
6. Eiseres betoogt dat uit de brief van de behandelend arts van 24 augustus 2017 blijkt dat werknemer aan het einde van de wachttijd geen benutbare mogelijkheden had en dat de dusdanig ernstige situatie die wordt beschreven met zich brengt dat die situatie nog ten minste drie maanden zal voortduren. De door eiseres ingeschakelde deskundige, dr. [B] , bevestigt dit.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit deze brief van de behandelend arts niet duidelijk blijkt of de geschetste situatie ziet op de toestand van werknemer aan het einde van de wachttijd. Daar komt bij dat volgens verweerder, ook als de beschreven situatie wel een beeld geeft van de toestand van werknemer aan het einde van de wachttijd, de arts ook niet heeft vermeld dat werknemer in het geheel geen mogelijkheden had tot arbeidsparticipatie en evenmin dat die situatie nog ten minste drie maanden voortduurt.
8. De rechtbank volgt eiseres in haar standpunt – en is dus anders dan verweerder van oordeel – dat uit de inhoud van de brief van de arts van 24 augustus 2017 voldoende duidelijk blijkt dat hierin een actuele weergave van de gezondheidstoestand van werknemer is beschreven. Gelet op de datum van deze brief, die gelegen is kort voor het einde van de wachttijd ziet deze brief dan ook op de toestand van werknemer rond het einde van de wachttijd. De rechtbank leidt uit deze brief echter niet af dat werknemer helemaal geen re-integratiemogelijkheden had. De arts beschrijft weliswaar dat hervatting van werkzaamheden nu nog niet mogelijk is, maar hieruit kan niet worden afgeleid dat werknemer geen benutbare mogelijkheden heeft om te re-integreren. Het kunnen hervatten van werkzaamheden is niet hetzelfde als de mogelijkheid hebben voor re-integratieactiviteiten. Dergelijke activiteiten kunnen immers (veel) minder omvatten dan de werkzaamheden zelf. Verder beschrijft de arts ook al enige vorderingen bij werknemer. De rechtbank ziet in deze brief daarom ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden die nog ten minste drie maanden zal voortduren. De beroepsgrond slaagt niet.
9. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de situatie zoals die is beschreven in de Werkwijzer Poortwachter zich in dit geval niet voordoet en dat verweerder dus niet heeft moeten afzien van het opleggen van een loonsanctie aan eiseres. Omdat eiseres in beroep niet meer heeft bestreden dat de re-integratie inspanningen gedurende de twee ziektejaren onvoldoende zijn geweest, heeft verweerder terecht een loonsanctie opgelegd.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, voorzitter, en mr. N.M.H. van Ek en
mr. M.P. Glerum, leden, in aanwezigheid van mr. R.N. van Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.