12.2.De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich achter de adviezen van de politie heeft mogen scharen. Hoewel chauffeurservaring belangrijk is, is de politie de juiste instantie om vanuit deskundigheid te kunnen adviseren over de verkeersveiligheid. De rechtbank heeft geen reden om eraan te twijfelen dat de situatie met de uitweg veilig genoeg zal zijn, zolang kan worden voldaan aan de voorwaarden die de politie heeft geformuleerd. Door de adviezen van de politie aan de besluitvorming ten grondslag te leggen heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de weigeringsgrond a) uit de APV zich in dit geval niet voordoet. De beroepsgrond slaagt niet.
Afdoening door de rechtbank
13. Het beroep is gegrond, dat volgt uit overwegingen 5. en 6. De daar geconstateerde gebreken zijn door verweerder niet te herstellen. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen voor zover daarbij voorwaarden zijn gesteld over de afstand van de gevel van de nieuwbouw van het aannemersbedrijf tot de erfgrens en over de erfafscheiding aan die zijde van de nieuwbouw. Het bestreden besluit is op dit punt in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. De rechtbank zal het bestreden besluit ook vernietigen – wegens strijd met artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht – voor zover er geen proceskostenvergoeding in bezwaar is toegekend. Omdat de overige beroepsgronden niet slagen, zal de rechtbank bezien wat er na deze gedeeltelijke vernietiging van het bestreden besluit moet gebeuren.
14. Uitgangspunt zijn de adviezen van de politie. Daaruit volgt dat het voor de verkeersveiligheid noodzakelijk is dat er minimaal 0,50 meter afstand wordt aangehouden tussen de erfgrens van het aannemersbedrijf aan [straatnaam 2] en de nieuwbouw, en dat er op die erfgrens geen erfafscheiding wordt gebouwd die hoger is dan 0,80 meter. Als op het moment dat het bestreden besluit werd genomen aan deze adviezen werd voldaan, is de verkeersveiligheid voldoende gewaarborgd, ook zonder dat de voorwaarden over het perceel van het aannemersbedrijf aan het besluit zijn verbonden. Het bestreden besluit kan dan, na vernietiging van deze voorwaarden, voor het overige in stand blijven.
15. Partijen zijn het erover eens dat er op het moment van het bestreden besluit geen muur van gestapelde containers meer op de erfgrens stond. In zoverre is er dus geen situatie die in combinatie met de nieuwe uitweg als verkeersonveilig moet worden aangemerkt. Verder is van belang dat verweerder bij besluit van 24 juli 2018, dus voor het nemen van het bestreden besluit, een omgevingsvergunning heeft verleend aan het aannemersbedrijf, voor de bouw van de beoogde nieuwe bedrijfshal. Verweerder heeft, zo blijkt uit de tekst van het bestreden besluit, deze verleende vergunning bij de heroverweging in bezwaar betrokken. Uit de overgelegde situatietekening bij de vergunning blijkt dat het bouwplan op een afstand van 0,50 tot 0,70 meter van de erfgrens ligt. Daarmee wordt dus voldaan aan de voorwaarde van de politie op dit punt. Verweerder heeft verder toegelicht dat overleg heeft plaatsgevonden met het aannemersbedrijf en dat er is toegezegd dat er op de resterende strook grond tussen de nieuwbouw en de erfgrens geen erfafscheiding zal worden geplaatst.
16. De rechtbank vindt het niet aannemelijk dat het bouwplan waarvoor de omgevingsvergunning is verleend niet zal worden gerealiseerd. Dat eiseres beroep heeft ingesteld tegen de afwijzing van haar bezwaar tegen het bouwplan is – zonder nadere toelichting – onvoldoende om te kunnen zeggen dat de verleende omgevingsvergunning geen stand zal houden. Daar komt bij dat zelfs als dat het geval zou zijn, daarmee niet is gezegd dat een nieuw bouwplan dichter bij de erfgrens zal worden gerealiseerd. De rechtbank heeft van eiseres namelijk begrepen dat haar bezwaren tegen het bouwplan er nou juist ook op zien dat er te dicht bij de erfgrens wordt gebouwd. Met andere woorden: de beroepsprocedure tegen het bouwplan kan alleen maar leiden tot een situatie die in de ogen van eiseres verkeersveiliger is, maar met het bouwplan wordt nu al aan de voorwaarden van de politie voldaan.
17. De rechtbank heeft ook geen aanleiding om ervan uit te gaan dat een erfafscheiding zal worden gerealiseerd die hoger is dan 0,80 meter. Er is geen reden om aan te nemen dat de toezegging die het aannemersbedrijf daarover heeft gedaan niet zal worden nagekomen. Daarbij acht de rechtbank relevant dat de smalle strook grond achter de nieuwbouw voor het aannemersbedrijf van weinig toegevoegde waarde lijkt, zoals op de zitting is besproken. Eiseres heeft ook geen concrete omstandigheden aangedragen waaruit iets anders moet worden afgeleid.
18. De rechtbank betrekt bij haar beoordeling ook het volgende. Op grond van artikel 1:6, aanhef en onder b, van de APV kan verweerder een verleende omgevingsvergunning voor een uitweg intrekken op grond van een verandering van de omstandigheden die is opgetreden na het verlenen van de vergunning, als dat noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is vereist. Dit betekent dat als er in de toekomst door het aannemersbedrijf toch zou worden gebouwd in strijd met de adviezen van de politie en er dus een verkeersonveilige situatie ontstaat, verweerder om die reden de verleende omgevingsvergunning voor de uitweg kan intrekken. Hoewel de rechtbank het nu dus niet aannemelijk vindt dat zo’n situatie zal ontstaan, biedt dit wel een waarborg voor het blijvend kunnen garanderen van de verkeersveiligheid. Vergunninghouder loopt dit risico, gelet op de bepalingen uit de APV.
19. De conclusie van het voorgaande is dat ook zonder de voorwaarden die gaan over het perceel van het aannemersbedrijf voldoende is gewaarborgd dat bij de realisering van de uitweg wordt voldaan aan de adviezen van de politie. Dit heeft de rechtbank zelf kunnen vaststellen aan de hand van de feitelijke situatie, zonder daarbij in verweerders beoordelingsruimte te treden. Nadere besluitvorming door verweerder is daarom niet meer nodig. De rechtbank zal daarom volstaan met de vernietiging van de twee voorwaarden uit het bestreden besluit. De ten onrechte niet toegekende proceskostenvergoeding in bezwaar zal de rechtbank bij haar beslissing over de proceskosten in beroep betrekken. De verleende omgevingsvergunning blijft verder dus in stand. Voor de volledigheid wijst de rechtbank erop dat de andere voorwaarden uit het bestreden besluit blijven gelden. Vergunninghouder moet dus betalen voor wegmarkeringen en moet een spiegel aanbrengen. De ‘voorwaarde’ over het achteruit inparkeren kan gelet op de formulering ervan niet als voorwaarde worden aangemerkt maar is slechts een advies.
20. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
21. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.536,- (1 punt voor het verschijnen op hoorzitting in bezwaar, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).