ECLI:NL:RBMNE:2019:1168

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 maart 2019
Publicatiedatum
20 maart 2019
Zaaknummer
7065194
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsrecht en mededelingsplicht bij onjuiste informatie in verzekeringsovereenkomsten

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 27 maart 2019, staat de mededelingsplicht van een verzekeringsnemer centraal. De eiser, N.V. Univé Schade, vordert betaling van € 12.500 van de gedaagde, die onjuiste informatie heeft verstrekt bij het afsluiten van twee verzekeringsovereenkomsten voor voertuigen. De gedaagde, die geen rijbewijs heeft, heeft bij het afsluiten van de verzekeringen onterecht verklaard de hoofdbestuurder te zijn en heeft relevante vragen over haar strafrechtelijk verleden en eerdere verzekering geweigeringen ontkennend beantwoord. Univé heeft de schade aan een voertuig vergoed, maar stelt dat zij geen dekking zou hebben verleend als zij op de hoogte was geweest van de ware situatie. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde onjuiste informatie heeft verstrekt en dat Univé recht heeft op terugbetaling van de schadevergoeding. De gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 7065194 UC EXPL 18-7904 MEH/1029
Vonnis van 27 maart 2019
In de zaak tussen
de naamloze vennootschap
N.V. Univé Schade,
gevestigd in Assen,
verder te noemen Univé,
eiseres,
gemachtigde: Flanderijn & Van Eck,
en
[gedaagde],
wonend in [woonplaats] ,
verder te noemen [gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. E.D.B. Groeneweg.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 7 november 2018;
  • de brief van Univé van 11 december 2018 met producties;
  • de fax van [gedaagde] van 17 december 2018 met een productie;
  • de comparitie van 18 december 2018, waarvan aantekening is gehouden;
  • de akte uitlating en wijziging grondslag van eis van Univé;
  • de antwoordakte van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Voorgeschiedenis

2.1.
[gedaagde] was eerst eigenaar van een Citroën Berlingo en daarna van een Fiat Doblo. Beide auto’s waren verzekerd bij Univé. Op 28 augustus 2017 reed [A] , de ex-partner van [gedaagde] , in de Fiat. Hij was betrokken bij een aanrijding met een BMW. [A] reed vanaf een parkeerterrein een voorrangsweg op en gaf daarbij geen voorrang aan de BMW. De eigenaar van de BMW, [B] , was ook verzekerd bij Univé.
2.2.
Univé heeft de schade aan de BMW vergoed en wil die nu van [gedaagde] betaald krijgen, omdat zij volgens Univé bij het aangaan van beide verzekeringsovereenkomsten onjuiste informatie heeft gegeven. Daarom hoeft Univé geen dekking te verlenen. [gedaagde] is het daar niet mee eens.
Daarnaast heeft Univé de persoonsgegevens van [gedaagde] opgenomen in haar incidentenregister en voor twee jaar in het Extern Verwijzingsregister.

3.De vordering

3.1.
Volgens Univé heeft zij recht op betaling van € 13.496,02. Dat bedrag bestaat uit de hoofdsom van € 12.340, uit buitengerechtelijke kosten van € 1.087,06 en wettelijke rente van € 68,96. Het bedrag van € 12.340 bestaat uit de schade aan de BMW (€ 12.040) en vervangend vervoer voor [gedaagde] (€ 300). Univé beperkt haar vordering tot € 12.500.
3.2.
Zij vordert dat de kantonrechter [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis veroordeelt tot betaling van € 12.500, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 12.340 en haar ook veroordeelt in de proceskosten.

4.De standpunten

4.1.
Volgens Univé is de eerste overeenkomst van 14 juni 2017 online afgesloten. Het gaat om de verzekering voor de Citroën. Op de bevestiging van de aanvraag van deze verzekering is de vraag “Bent u de hoofdbestuurder van de auto?” met ja beantwoord en is achter “Schadevrije jaren” 15 ingevuld.
Verder zijn de vragen “Is u, of iemand anders die belang heeft bij deze verzekering, in de afgelopen 5 jaar een verzekering geweigerd, opgezegd of onder beperkende voorwaarden aangeboden?” en “Bent u, of iemand anders die belang heeft bij deze verzekering, in de afgelopen 8 jaar als verdachte in aanraking gekomen met politie en/of justitie of veroordeeld in verband met: …” beide met nee beantwoord.
4.2.
De tweede overeenkomst, die voor de Fiat, is op 8 juli 2017 tot stand gekomen. [gedaagde] belde namelijk op met de vraag of de verzekering kon worden omgezet. Tijdens dat gesprek is volgens Univé uitdrukkelijk de vraag gesteld of [gedaagde] de hoofdbestuurder was. Die vraag heeft zij bevestigend beantwoord, wat ook op het polisblad is vermeld.
Onderzoek door [naam onderzoeksbureau] heeft uitgewezen dat [gedaagde] helemaal geen rijbewijs heeft en dat [A] in de auto’s reed. Hij is in de laatste acht jaar voor de verzekeringsovereenkomsten met politie en/of justitie in aanraking gekomen vanwege een verkeersmisdrijf, waarna hem in 2015 de rijbevoegdheid is ontzegd. En [A] is ook nog binnen vijf jaar voor de overeenkomsten tweemaal een verzekering geweigerd, waaronder op 6 december 2016 bij Univé.
4.3.
[gedaagde] ontkent dat zij de verzekeringsovereenkomst voor de Citroën niet “op eigen naam” heeft afgesloten. De verzekering voor de Fiat heeft zij ook niet aangevraagd. Dat haar verklaring aan [C] van [naam onderzoeksbureau] van 25 oktober 2017, waarin zij anders verklaart, voor akkoord heeft ondertekend is volgens [gedaagde] niet van belang. Zij voelde zich namelijk overvallen en geïntimideerd.
Evenmin heeft zij verkeerde informatie gegeven en voor zover zij dat wel gedaan heeft, begreep zij de vragen niet. In dit verband wijst zij op een Rapportage Psychologisch Onderzoek van eind 2018 door psycholoog [D] , werkzaam bij [naam organisatie] . Daarin staat onder andere dat zij een IQ van 63 heeft (betrouwbaarheidsinterval 95% 59-69). Volgens de raadsman van [gedaagde] begreep zij niet welke gevolgen het geven van onjuiste informatie zou hebben.

5.De beoordeling

Juridisch kader

5.1.
Iemand die een verzekering afsluit, heeft een mededelingsplicht. Dat betekent dat hij – kort gezegd – alle feiten moet meedelen die hij kent of behoort te kennen en waarvan hij weet of moet weten dat die van belang zijn voor de verzekeraar om een beslissing te nemen. Dat staat in artikel 7:928 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Als een verzekeraar bepaalde vragen stelt, is het antwoord daarop kennelijk van belang voor de beoordeling of de verzekeraar met de aanvrager in zee wil gaan. Anders zouden die vragen niet gesteld zijn.
5.2.
Als blijkt dat iemand de gevraagde informatie niet heeft gegeven of onjuiste informatie heeft gegeven, dan moet de verzekeraar iemand binnen twee maanden na ontdekking daarvan op de consequenties wijzen. Een van die consequenties is dat de verzekeraar kan zeggen dat zij geen dekking verleent. Dat mag alleen als de verzekeraar geen verzekering zou hebben afgesloten als zij kennis had van de ware stand van zaken (artikel 7:930 lid 4 BW). Dat is wat Univé in deze zaak zegt: als zij van de hoed en de rand had geweten, dan zou zij geen verzekeringen met [gedaagde] zijn aangegaan.
Als Univé de schade aan de BMW onverplicht heeft vergoed, kan zij deze van [gedaagde] vorderen. Dat volgt ook uit artikel 4.1.5 van de Algemene voorwaarden Univé Verzekeringen, waarin staat “Wij vergoeden geen schade als u fraudeert. Als wij al schadevergoedingen hebben betaalt, moet u deze aan ons terugbetalen (…)”. Een soortgelijke regeling kent in hoofdstuk 12 van Voorwaarden Autoverzekering Select van Univé, waarin staat dat Univé schade en kosten van een verzekerde mag terug eisen als zij die heeft betaald, terwijl ze dat niet hoefde te doen.
Heeft [gedaagde] de verzekeringen afgesloten?
5.3.
Wat [gedaagde] bedoelt met de stelling dat zij de eerste overeenkomst niet op eigen naam heeft gesloten, is niet duidelijk. Duidelijk is wel dat zij tijdens de zitting heeft gezegd dat zij de eerste overeenkomst op 14 juni 2017 online heeft afgesloten. Op de bevestiging van de aanvraag staat geen naam, maar wel een nummer van een identiteitskaart. Vast staat dat dit nummer de identiteitskaart van [gedaagde] betreft. De verzekering voor de Citroën is dus door [gedaagde] afgesloten.
Tijdens de zitting is namens Univé verklaard dat [gedaagde] op 8 juli 2017 heeft opgebeld om de verzekering om te zetten. [gedaagde] heeft niet alleen bij [naam onderzoeksbureau] , maar ook tijdens de zitting gezegd dat zij de overeenkomst voor de Citroën telefonisch heeft overgezet naar de Fiat. Daarmee staat vast dat zij ook de tweede verzekering heeft afgesloten.
Hoofdbestuurder
5.4.
Vaststaat dat [gedaagde] geen rijbewijs heeft. Op de bevestiging van de aanvraag van de eerste verzekering heeft [gedaagde] de vraag “Bent u de hoofdbestuurder van de auto?” toch met ja beantwoord. Verder is achter “Schadevrije jaren” 15 ingevuld. Volgens [gedaagde] heeft zij de vraag over wie de hoofdbestuurder is met ja beantwoord, omdat de Citroën op haar naam stond. Zij dacht daarom dat zij alle vragen daarom met ja moest beantwoorden. Waarom 15 schadevrije jaren zijn opgegeven, heeft zij niet uitgelegd.
5.5.
De vraag of iemand de hoofdbestuurder van een auto is, is niet bijzonder moeilijk. Hoewel [gedaagde(-s)] IQ onder het gemiddelde ligt, is het toch lastig te begrijpen dat zij de vraag of zij de hoofdbestuurder van de auto is met ja kan beantwoorden, als zij niet eens een rijbewijs heeft. Normaal gesproken ben je dan überhaupt geen bestuurder, dus ook geen hoofdbestuurder.
Het is verder ook niet erg aannemelijk dat [gedaagde] alle vragen bevestigend beantwoord heeft, alleen maar omdat ze de eigenaar van de auto was. De vragen naar een strafrechtelijk verleden en het weigeren van een verzekering zijn namelijk wel ontkennend beantwoord. Die vragen – vragen die trouwens aanmerkelijk lastiger zijn geformuleerd – begreep [gedaagde] dus kennelijk wel.
Ten slotte wordt ook door het invullen van een aantal schadevrije jaren ten onrechte de indruk gewekt dat [gedaagde] de bestuurder van de auto is. Schadevrije jaren hebben niets met eigendom te maken.
5.6.
Op het polisblad van de tweede verzekering is de vraag “Bent u de hoofdbestuurder van de auto?” weer met ja beantwoord en is achter “Schadevrije jaren” ook weer 15 ingevuld.
Volgens Univé is tijdens het telefoongesprek tussen een medewerker van Univé en [gedaagde] uitdrukkelijk gevraagd of [gedaagde] de hoofdbestuurder was en heeft zij dat bevestigd. [gedaagde] ontkent dat dat het geval is (zie hierboven onder 4.3.).
In het gespreksverslag van [naam onderzoeksbureau] staat: “Toen ik de verzekering heb overgezet van de Citroën naar de Fiat Doblo werd mij telefonisch gevraagd of ik de regelmatige bestuurder was van de Fiat Doblo. Ik heb toen verteld dat ik zelf de regelmatige bestuurder was.” De kantonrechter heeft geen enkele reden eraan te twijfelen dat [naam onderzoeksbureau] het gesprek met [gedaagde] juist heeft weergegeven. Dat [gedaagde] tijdens het telefoongesprek met Univé gezegd heeft dat zij de hoofdbestuurder van de Fiat is, ligt ook in lijn met het gegeven dat zij zelf heeft opgegeven te hoofdbestuurder van de Citroën te zijn en de Fiat haar volgende auto was. Bovendien heeft zij haar verklaring ondertekend en daarmee aangegeven dat die verklaring juist in het rapport staat. In welk opzicht [gedaagde] geïntimideerd is door [C] en waarom dat betekent dat aan de ondertekening geen waarde gehecht mag worden, heeft [gedaagde] niet duidelijk gemaakt.
Dit betekent dat vaststaat dat [gedaagde] ook bij de tweede overeenkomst onjuiste informatie over de hoofdbestuurder van de auto heeft gegeven.
Strafrechtelijk verleden en weigeren verzekering
5.7.
De vragen “Is u, of iemand anders die belang heeft bij deze verzekering, in de afgelopen 5 jaar een verzekering geweigerd, opgezegd of onder beperkende voorwaarden aangeboden?” en “Bent u, of iemand anders die belang heeft bij deze verzekering, in de afgelopen 8 jaar als verdachte in aanraking gekomen met politie en/of justitie of veroordeeld in verband met: …” zijn beide met nee beantwoord.
5.8.
Vaststaat dat [A] in de auto’s reed. Daarmee had hij belang bij de verzekering. Deze vragen hadden dus niet ontkennend beantwoord mogen worden.
Conclusie over de informatie die [gedaagde] heeft gegeven
5.9.
Vermoedelijk heeft [gedaagde] zich voor het karretje van [A] laten spannen. Maar zij heeft bij het aangaan van beide verzekeringen onjuiste informatie gegeven over wie de hoofdbestuurder is; dat was namelijk niet zij, maar [A] . Zij heeft ook onjuiste informatie gegeven over het strafrechtelijk verleden van [A] (iemand die als echte hoofdbestuurder belang heeft bij die beide verzekeringen) en over het feit dat hem tweemaal een verzekering geweigerd is.
Gevolgen
5.10.
Univé heeft voldoende duidelijk gemaakt dat zij de verzekeringen niet was aangegaan, als zij had geweten dat niet [gedaagde] maar [A] de bestuurder van de auto’s was. Niet voor niets heeft zij al eerder een autoverzekering voor [A] geweigerd vanwege diens rijontzegging. Dit betekent dat Univé het recht heeft dekking te weigeren op grond van artikel 7:930 lid 4 BW. Niettemin heeft zij feitelijk dekking verleend door de schade aan de BMW te vergoeden (indirect heeft Univé het schadebedrag aan [gedaagde] betaald). Deze schade kan zij van [gedaagde] vorderen. Dat betekent dat [gedaagde] een bedrag van € 12.040 aan Univé moet betalen.
5.11.
Hetzelfde geldt voor de kosten voor vervangend vervoer van € 300. Deze kosten heeft Univé op grond van artikel 10.2 van de Voorwaarden Autoverzekering Select betaald. Dat had ze niet hoeven te doen, als er geen verzekeringsovereenkomst was geweest. Ook dit bedrag moet [gedaagde] terugbetalen.
5.12.
In haar antwoordakte stelt [gedaagde] zich nog op het standpunt dat de Algemene voorwaarden Univé Verzekeringen en de Voorwaarden Autoverzekering Select niet van toepassing zijn, omdat ze niet vooraf overhandigd zijn. Vermoedelijk bedoelt zij te zeggen dat deze voorwaarden vernietigbaar zijn. Dat maakt de zaak alleen niet anders, omdat Univé de door haar betaalde bedragen als onverschuldigd betaald kan vorderen.
5.13.
Univé vordert ook wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding over het bedrag van € 12.340. Daar is op zichzelf geen verweer tegen gevoerd, zodat de rente zal worden toegewezen.
5.14.
Univé maakt aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 1.087,06. Dit bedrag overstijgt het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief niet en zou daarom kunnen worden toegewezen. Alleen maken deze kosten deel uit van het bedrag dat Univé vordert (€ 12.500). Onder de streep betekent dit dat € 12.500 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over € 12.340.
5.15.
[gedaagde] zal tot slot als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van Univé worden veroordeeld. Deze kosten worden begroot op:
- dagvaarding € 101,89
- griffierecht € 476,00
- salaris gemachtigde €
750,00(2,5 punten x tarief € 300,00)
Totaal € 1.327,89
5.16.
Tijdens de zitting heeft [gedaagde] toegelicht dat zij financieel zeer krap zit. De kantonrechter gaat ervan uit dat Univé hier rekening mee houdt en [gedaagde] niet het vel over de oren zal trekken.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] aan Univé te betalen een bedrag van € 12.500, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 12.340 vanaf 10 juli 2018 tot de voldoening,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten van Univé, tot dit vonnis begroot op € 1.327,89, waarin begrepen € 750,- aan salaris gemachtigde,
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2019.