ECLI:NL:RBMNE:2019:1149

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 maart 2019
Publicatiedatum
20 maart 2019
Zaaknummer
C/16/475713 / FL RK 19-314
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de conversie van een voorwaardelijke machtiging in een voorlopige machtiging in het kader van de Wet Bopz

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 5 maart 2019 uitspraak gedaan over het verzoek van de officier van justitie tot conversie van een voorwaardelijke machtiging in een voorlopige machtiging op basis van de Wet Bopz. De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoek dat op 18 februari 2019 is ingediend, waarin werd verzocht om de beslissing van de geneesheer-directeur te toetsen. De betrokkene, geboren in 1976 en verblijvende in een psychiatrische instelling, had eerder een voorwaardelijke machtiging gekregen die op 28 januari 2019 was verleend. De geneesheer-directeur had op 5 februari 2019 besloten om deze voorwaardelijke machtiging te converteren naar een voorlopige machtiging, omdat de betrokkene de voorwaarden niet nakwam en er gevaar voor zichzelf en anderen bestond door zijn ontremde gedrag en een schizo-affectieve stoornis.

Tijdens de zitting op 1 maart 2019 heeft de rechtbank de feiten en omstandigheden rondom de conversiebeslissing beoordeeld. De betrokkene voerde aan dat hij de voorwaarden had nageleefd en dat er geen reden was voor zijn gedwongen opname. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat er een incident had plaatsgevonden waarbij de betrokkene agressie had opgeroepen, en dat er twijfels bestonden over zijn medicatie-inname en de naleving van afspraken. De rechtbank heeft de argumenten van de geneesheer-directeur gevolgd en geconcludeerd dat het gevaar voor de betrokkene en anderen nog steeds aanwezig was.

De rechtbank heeft uiteindelijk het bezwaar van de betrokkene afgewezen en de beslissing van de geneesheer-directeur bekrachtigd. De voorwaardelijke machtiging werd voortgezet als voorlopige machtiging tot en met 28 juli 2019. Deze uitspraak is gedaan door mr. K.G. van de Streek, rechter, in aanwezigheid van griffier J.A.R. Bastiaans.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling familierecht
Locatie Lelystad

zaak/rekestnr.: C/16/475713 / FL RK 19-314

datum uitspraak: 5 maart 2019

Rechterlijke beslissing

op het ingekomen verzoek van 18 februari 2019 van de officier van justitie van het arrondissementsparket Midden-Nederland met betrekking tot

[betrokkene] ,

geboren [geboortedatum] 1976,
wonende te [adres] , te [woonplaats] ,
verblijvende in [naam organisatie] , locatie [naam locatie] te [plaatsnaam] ,
hierna te noemen betrokkene,
advocaat mr. K.N. Holtrop.

Procesverloop

De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken die zijn overgelegd bij het verzoek:
- een brief van 8 februari 2019 van de advocaat van betrokkene gericht aan de officier va justitie, met het verzoek om op grond van artikel 14e, lid 1 Wet Bopz de beslissing van de rechter te verzoeken;
- de opnamebeslissing van de geneesheer-directeur van 5 februari 2019 met besluit tot conversie van de voorwaardelijke machtiging in een voorlopige machtiging.
[naam organisatie] heeft op 27 februari 2019 schriftelijk verweer gevoerd tegen dit verzoek.
De rechtbank heeft het verzoek op 1 maart 2019 ter zitting behandeld en gehoord:
- de betrokkene,
- mr. K.N. Holtrop, advocaat van betrokkene,
- dr. [A] , geneesheer-directeur.

De feiten

De rechtbank heeft op 28 januari 2019 een voorwaardelijke machtiging verleend voor de duur van zes maanden, onder de voorwaarden welke aan betrokkene in het behandelingsplan zijn gesteld.
Op 5 februari 2019 heeft de geneesheer-directeur op grond van artikel 14d, lid 1, Wet Bopz besloten om de voorwaardelijk machtiging te converteren en betrokkene gedwongen op te nemen binnen [naam organisatie] , locatie [naam locatie] te [plaatsnaam] . Dit omdat betrokkene de gestelde voorwaarden niet nakomt, er (dreigend) gevaar vanuit ontremd gedrag is bij een schizo-affectieve stoornis en er twijfels zijn over de inname van de medicatie. Er is geen andere aanpak met betrokkene te overleggen.

De beoordeling

Uit het verzoek komt naar voren dat er volgens betrokkene geen redenen zijn om hem thans opgenomen te houden binnen de instelling. Betrokkene heeft de voorwaarden nageleefd. Ter zitting heeft de advocaat namens betrokkene aangevoerd dat het goed ging thuis. Er heeft een incident op straat plaatsgevonden. Betrokkene was op straat een liedje aan het zingen dat niet goed werd opgevat. Een man is daarom achter betrokkene aangegaan. Hier kon betrokkene niets aan doen. Betrokkene is van mening dat hij de gestelde voorwaarden nakomt. Hij werkt mee aan bloedonderzoek. De stoornis van betrokkene zorgt niet voor gevaar. Betrokkene heeft niet het gevoel dat hij dreigend is. De gedwongen opname belemmert betrokkene is zijn ontwikkeling en zijn werkzaamheden.
Betrokkene heeft ter zitting naar voren gebracht dat zijn woorden anders geïnterpreteerd worden dan hij in werkelijkheid bedoelt. Alles wordt volgens betrokkene aangedikt. Hij maakt alleen opmerkingen naar vrouwelijke verpleegkundigen, maar er is verder niets gebeurd. Betrokkene weet naar eigen zeggen goed het verschil tussen een compliment en seksuele opmerking. Betrokkene wordt niet ontremd van cannabisgebruik, maar wordt juist rustig. Hij wil overgedragen worden aan de bedrijfsarts zodat hij daar verder behandeld kan worden. Dit, zodat een gedwongen opname hervatting van zijn werkzaamheden niet in de weg staan.
In de toelichting op de conversiebeslissing is – kort gezegd – het volgende opgenomen. Het psychiatrisch beeld dat betrokkene laat zien is passend bij ontregeling van een schizo-affectieve stoornis. Betrokkene laat ontremd gedrag zien, is geladen en oninvoelbaar. Hij heeft gedreigd om iemand neer te steken. Er lijkt weinig nodig te zijn voordat de situatie bij betrokkene fysiek agressief uit de hand loopt. Betrokkene lijkt de voorwaarden niet na te komen. Er zijn twijfels of hij de medicatie neemt, laat behandelaren niet toe tot zijn woning en is niet verschenen op afspraken van bloedprikken. Er is gevaar van maatschappelijke teloorgang, het oproepen van agressie van anderen en het uiten van bedreigingen op straat waardoor er gevaar is te duchten van anderen.
Uit het verweerschrift komt naast een samenvatting van het besluit tot conversie en de Bopz-voorgeschiedenis het volgende naar voren. In het opnamegesprek van betrokkene vielen vooral de dysfore stemming, een devaluerende en onprettige stijl van contact en een volledig ontbrekend ziektebesef op. De geneesheer-directeur stelt dat er sprake is van ontremd gedrag en een oordeels- en kritiekstoornis. Betrokkene is medicatie-ontrouw en het cannabisgebruik is een mogelijke luxatie voor de manische/psychotische ontregeling. Daardoor is er sprake van seksuele ontremming en dreigend gedrag. Betrokkene is bagatelliserend en ontkennend over zijn gedrag. Hij kan niet aangeven hoe het incident op straat er uiteindelijk toe geleid heeft dat bij [naam organisatie] is gebracht. Betrokkene legt de schuld daarvan volledig buiten zichzelf.
Over de actuele situatie op het moment van indiening van het verweerschrift komt het volgende naar voren. Betrokkene heeft op 18 februari 2019 een zorg-afstemming-gesprek (ZAG) gehad. Daar is vastgesteld dat het dreigende gevaar nog onvoldoende is afgewend. De behandelaren hebben daar zorgen geuit over de cannabisafhankelijkheid. Betrokkene neemt de voorgeschreven medicatie wel in en is minder ontremd. De achterdocht en het (seksueel) grensoverschrijdend gedrag zijn echter nog aanwezig, waardoor de medewerkers van de GGZ voorzichtig blijven in de omgang met betrokkene. Dit gezien de eerdere dreigementen van betrokkene. Gezien de niet consistente bereidheid op dit moment en de snelle ontremming van betrokkene met het risico op gevaarlijk gedrag concludeert de geneesheer-directeur dat een ontslag onder voorwaarden nog niet aan de orde is. Het besluit van de conversie is genomen vanwege het dreigende onheil en gevaar voortkomend uit de stoornis.
De geneesheer-directeur heeft ter zitting het verweerschrift onderschreven. Er is geprobeerd om te zoeken naar alternatieven om een gedwongen opname te voorkomen. Betrokkene heeft daarom op de zitting van 28 januari 2019 het voordeel van de twijfel gekregen, terwijl het toen ook al niet goed ging met betrokkene. Het team van GGZ heeft na het incident van 5 februari 2019 moeten besluiten tot een gedwongen opname van betrokkene om het gevaar af te wenden. De periode na indiening van het verweerschrift zijn de bvc-scores (op basis van gedrag) opvallend en zeer wisselend. Betrokkene heeft veel correcties op zijn (seksueel-)ontremde gedrag en uitlatingen tegen vrouwelijke medewerkers binnen de instelling nodig. Dit blijft terugkomen. De komende periode zal er gekeken moeten worden hoe de cannabisafhankelijkheid het beste behandeld kan worden en wat haalbaar is voor de hulpverlening om betrokkene thuis te laten wonen. Op dit moment komt een voorwaardelijk ontslag van betrokkene nog te vroeg. Het gevaar van oproepen van agressie bij anderen is nog aanwezig en kan op dit moment niet afgewend worden buiten de instelling. Een verblijf in de thuissituatie met ambulante hulpverlening is volgens de geneesheer-directeur op dit moment niet haalbaar.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank beoordeelt het verzoek ex artikel 14e Wet Bopz, met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad van 5 oktober 2012, NJ 2012/568.
De rechtbank dient - gelet op bovenstaande uitspraak - in volle omvang te onderzoeken of (één van) de in de eerste twee volzinnen van het eerste lid van artikel 14d Wet Bopz genoemde gronden voor de vrijheidsbeneming, die een gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis met zich brengt, aanwezig zijn. De rechtbank dient dit zowel te beoordelen naar de ten tijde van de beslissing van de geneesheer-directeur geldende omstandigheden, als naar de ten tijde van de beslissing van de rechtbank geldende omstandigheden.
In artikel 14d, eerste lid Wet Bopz is bepaald dat de geneesheer-directeur van het psychiatrisch ziekenhuis de betrokkene doet opnemen in een psychiatrisch ziekenhuis, indien buiten de inrichting het gevaar niet langer kan worden afgewend door de naleving van de voorwaarden. De geneesheer-directeur kan de betrokkene doen opnemen, wanneer deze de gestelde voorwaarden niet naleeft of op verzoek van de betrokkene.
Beoordeling omstandigheden ten tijde beslissing geneesheer-directeur
De rechtbank is, gelet op de stukken en de toelichting ter zitting, van oordeel dat betrokkene ten tijde van de conversiebeslissing een gevaar vormde voor zichzelf en voor anderen, welk gevaar niet op een andere wijze kon worden afgewend dan door opname in een psychiatrisch ziekenhuis.
Er heeft een incident op straat plaatsgevonden tussen betrokkene en een man waarbij betrokkene door zijn gedrag (weliswaar ongewild naar eigen zeggen) agressie heeft opgeroepen. Uiteindelijk is inzet van de politie noodzakelijk geweest. Betrokkene heeft geen enkel inzicht in de aanleiding van dit incident. Daarnaast lijkt het cannabisgebruik toe te nemen en gaat het al een langere tijd niet goed met betrokkene. Er zijn twijfels of betrokkene de gestelde voorwaarden nakomt. Het is niet duidelijk of hij de medicatie neemt, is niet verschenen op afspraken van bloedprikken en hij laat de behandelaren niet toe tot zijn woning. De rechtbank volgt hierbij de constateringen en het oordeel van de psychiater die betrokkene ten tijde van de opname heeft onderzocht en (de toelichting daarop) van de geneesheer-directeur ter zitting.
De rechtbank overweegt dat het gevaar met name bestond uit toenemend ontremd, geagiteerd en dreigend gedrag, met het uiten van bedreigingen om iemand neer te steken. Er lijkt vrij weinig nodig te zijn voordat de situatie escaleert en fysiek agressief uit de hand loopt. Hierdoor bestaat de kans dat betrokkene agressie over zichzelf afroept, maar ook een gevaar voor anderen vormt.
Beoordeling omstandigheden ten tijde beslissing van de rechtbank
De rechtbank is, gelet op de stukken en de toelichting ter zitting, van oordeel dat bovengenoemd gevaar zich ook nu nog voordoet en dat dit gevaar ook op dit moment (ten tijde van de zitting) niet op een andere wijze kan worden afgewend dan door opname in een psychiatrisch ziekenhuis. De rechtbank overweegt daartoe dat ook na de gedwongen opname binnen de instelling het (seksueel) grensoverschrijdende en het ontremde gedrag van betrokkene nog altijd zichtbaar is. Dit blijkt uit onder meer uit de bvc-scores van de afgelopen periode en de verdere toelichting van geneesheer-directeur hierop. Desgevraagd laat betrokkene zien onvoldoende inzicht te tonen in met name het seksueel grensoverschrijdend gedrag dat hij heeft laten zien. Het gevaar van oproepen van agressie van anderen en daarmee het gevaar voor zichzelf blijft aanwezig. Hiermee is voor de rechtbank voldoende komen vast te staan dat het gevaar zoals dat bestond ten tijde van de opname op dit moment nog steeds aanwezig is. De rechtbank volgt bij haar beoordeling mede de constateringen en de toelichting van de geneesheer-directeur ter zitting.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat zowel ten tijde van de conversiebeslissing als op grond van de huidige feiten en omstandigheden de gronden als genoemd in artikel 14d eerste lid Wet Bopz aanwezig zijn. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bezwaar van betrokkene op de beslissing van de geneesheer-directeur van 5 februari 2019 zal worden afgewezen, dat genoemde beslissing wordt bekrachtigd en dat de voorwaardelijke machtiging voor de resterende duur zal worden voortgezet als voorlopige machtiging.

De beslissing

wijst af het bezwaar van de betrokkene op de beslissing van de geneesheer-directeur van
5 februari 2019 en bekrachtigt deze beslissing van de geneesheer-directeur;
verstaat dat de voorwaardelijke machtiging zal worden voortgezet als voorlopige machtiging tot en met 28 juli 2019.
Deze beslissing is gegeven door mr. K.G. van de Streek, rechter, in bijzijn van J.A.R. Bastiaans als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 maart 2019 en schriftelijk uitgewerkt en ondertekend op