ECLI:NL:RBMNE:2019:1128

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 maart 2019
Publicatiedatum
19 maart 2019
Zaaknummer
C/16/432901 / HA ZA 17-176
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van Triodos Bank en aandeelhouders voor faillissement C2CP BV

In deze zaak hebben twee voormalig bestuurders/aandeelhouders van de failliete vennootschap C2CP BV Triodos Bank, een mede-aandeelhouder en de advocaat van C2CP aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het faillissement. De eisers stellen dat de gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld door kort voor het faillissement de vorderingen van Triodos op C2CP te cederen aan FHG. De rechtbank heeft de vorderingen van de eisers afgewezen wegens gebrek aan feitelijke grondslag en causaal verband. De rechtbank oordeelt dat de financiële situatie van C2CP begin 2014 zo slecht was dat een faillissement onafwendbaar was, tenzij een doorstartpoging met externe partijen zou slagen. De rechtbank concludeert dat Triodos en FHG alleen aansprakelijk kunnen worden gehouden voor de gevolgen van hun (beweerdelijk onrechtmatige) cessie, indien zonder die cessie een doorstartpoging zou zijn geslaagd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de doorstartpogingen tot mislukken gedoemd waren en dat het faillissement niet het gevolg was van het handelen van de advocaat van C2CP. De rechtbank wijst de vorderingen van de eisers af en veroordeelt hen in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/432901 / HA ZA 17-176
Vonnis van 27 maart 2019
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseressen,
advocaat mr. A.L. Stegeman te Heerlen,
tegen
1. de naamloze vennootschap
TRIODOS BANK N.V.,
gevestigd te Zeist,
gedaagde,
advocaat mr. T.S. Jansen te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. D.J.F.F.M. Duynstee te Amsterdam,
3. de naamloze vennootschap
[gedaagde sub 3] N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. P.J. de Jong Schouwenburg te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Eiseressen (afzonderlijk: [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] ) en Gedaagden (afzonderlijk: Triodos, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] ) genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusies van antwoord
  • de conclusie van repliek
  • de conclusies van dupliek
  • de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde pleitaantekeningen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Eiseressen zijn, samen met [gedaagde sub 2] (51%) en het Beheer Innovatiefonds Provincie Limburg (BIPL, hierna ook aan te duiden als: de Provincie, voor 21,19%), aandeelhoudsters geweest van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf 1] B.V., hierna te noemen: de Vennootschap. Eiseressen waren ook bestuurders van de Vennootschap. De Vennootschap hield zich bezig met het produceren van plastic pallets voor met name de chemische industrie.
2.2.
De heren [B] (hierna: [B] ) en [C] (hierna: [C] ) zijn bestuurders en aandeelhouders van respectievelijk [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] .
2.3.
In 2010 is de Vennootschap met Triodos een kredietrelatie aangegaan, uit hoofde waarvan Triodos 2,1 miljoen euro aan krediet heeft verstrekt. De Vennootschap was gehouden per kwartaal rente te betalen en een deel van het krediet af te lossen. Ter zekerheid voor de betaling van de rente en aflossing zijn ten behoeve van Triodos diverse zekerheidsrechten gevestigd, onder meer op de intellectuele eigendomsrechten die waren ondergebracht in de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf 2] B.V. (waarvan Eiseressen bestuurders en enig aandeelhouders zijn).
2.4.
In de Participatie- en Aandeelhoudersovereenkomst die begin 2013 bij de toetreding van [gedaagde sub 2] als aandeelhoudster van de Vennootschap tot stand gekomen is, zijn onder meer een non-concurrentie- en een geheimhoudingsbeding opgenomen.
2.5.
Bij brief van 15 mei 2013 heeft DSM Engineering Plastics International B.V. aan de Vennootschap het volgende medegedeeld:
“After careful evaluation of the test period of the plastic pallet, for internal use by DSM Engineering Plastics BV in Emmen, we come to the following result:
- The trial is finished as per agreement after the 6 months period
- The test will not be continued to a second period
- The pallets can returned back to [bedrijf 1] BV, this needs to be done in consultation with the site Emmen;
- Currently DSM Engineering Plastics will not continue with the plastic pallets
This conclusion is based on the following results:
- The pallet does not fully meet the requirements, see attached evaluation report
- The cost during the test period have a negative budget impact on DSM Engineering Plastics versus wooden pallets
(…)”
2.6.
In de algemene vergaderingen van aandeelhouders (hierna: ava) van 9, 15 en 25 juli 2013 is onder meer het volgende besproken:
“(…)
5. Tijdens de bespreking op 15 juli wordt door BIPL (de heer [A] ) de wens naar voren gebracht nadrukkelijk te kijken naar schuldsanering. Daarop is door [gedaagde sub 2] voorgesteld een gesprek aan te gaan met een deskundige op dat gebied en is dit als zodanig door de aanwezige aandeelhouders, allen excl. [eiseres sub 2] , besloten.
6. Er is besloten om in augustus 2013 de continuïteit van [bedrijf 1] uitgebreid te bekijken en de benodigde financiële middelen te bepalen. Daarbij wordt ook het scenario van een technische doorstart tegen het licht gehouden. Daarvoor is de taxatie van NTAB benodigd, die in tegenstelling tot de opdracht en toezegging nog niet gerapporteerd heeft.
(…)
- Schuldsanering zoals aangehaald door de heer [A] is geen optie omdat dit
alleen mogelijk is voor natuurlijke personen.
(…)
De heer [B] geeft aan dat hij nu geen verplichtingen aan kan gaan wanneer er geen zicht is op continuïteit en zelfs een faillissementsscenario voor [bedrijf 1] blijft bestaan. Er is geen schriftelijk beeld van potentials en bij faillissement zal de curator bij de bestuurders hoofdelijke aansprakelijkheid bedingen. Een bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering biedt daarin geen oplossing en hij vraagt de vergadering de dan opkomende financiële risico’s af te dekken voor de bestuurders. De vergadering is van mening dat de bestuurders wel verplichtingen kunnen aangaan en spreekt de intentie uit om de continuïteit van [bedrijf 1] verder
te waarborgen en dat er momenteel geen sprake zal zijn van een faillissement.
(…)”
2.7.
In de ava van 30 oktober 2013 is tussen de aandeelhouders het volgende besproken:
“(…)
Agendapunt 2. Verkoop aandelen [gedaagde sub 2]
De heer [D] geeft aan een gesprek te hebben gehad met mevrouw [E] . Mevrouw [E] heeft aangegeven dat als er een partij is die interesse heeft in koop van hun aandelen, [gedaagde sub 2] daarvoor open staat. Dan moet er wel een realistisch bod worden uitgebracht. Een volgende voorwaarde is dat er continuïteit in levering van pallets aan [gedaagde sub 2] /PRS geboden wordt.
(…)
Agendapunt 3. Liquiditeitspositie, hoe hier mee om te gaan, etc.
Mevrouw [E] geeft aan dat [gedaagde sub 2] geen geld meer zal steken in [bedrijf 1] en [bedrijf 2] .
De heer [H] geeft vervolgens een aantal marsroutes aan:
• Praten met Scasi voor aandelenovername maar zorgen dat er niet gewed wordt op één paard
• Actief op zoek gaan naar inkomsten voor [bedrijf 1] en [bedrijf 2] waardoor de IP positie maximaal wordt uitgenut
• De beste route is om een palletproducent te zoeken en spuitgietmachine als key asset verkopen. De levering van pallets aan [gedaagde sub 2] is dan gewaarborgd. De royalties vallen dan in [bedrijf 2] en kunnen verdeeld worden over de aandeelhouders. Hiervoor moet wel een deal met de bank worden gemaakt.
De heer [D] merkt op dat in het laatste punt een faillissement kan ontstaan waardoor aansprakelijkheid bij [bedrijf 1] bv komt te liggen (verkoop van key asset). De heer [D] geeft aan dit niet te willen.
Als conclusie: het bestuur krijgt de opdracht om naar varianten te zoeken in lijn van voornoemde drie routes. De heer [H] geeft aan dat er vanuit [gedaagde sub 2] geen voorbehoud is met betrekking tot geïnteresseerde partijen. Het bestuur initieert tevens een gesprek met Triodos om te achterhalen welke mening zij hebben over de verkoop van de spuitgietmachine.
(…)”
2.8.
Bij brief van 22 januari 2014 heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Scasi B.V. (thans genaamd Parpart Holding B.V.; hierna: Scasi) aan de Vennootschap het volgende medegedeeld:
“Recent hebben wij uitgebreid met u gesproken over de mogelijkheid van participatie in [bedrijf 1] BV, een en ander mede in het licht van een mogelijke samenwerking met “AVK/Q Pall”.
Na ampel beraad delen wij u mede dat wij geen interesse hebben om te participeren in een maalbedrijf sec.
Wel zien wij mogelijkheden te participeren in [bedrijf 1] BV bij een samenwerking tussen [bedrijf 1] BV en AVK/Q Pall, waarbij het bestaande productiebedrijf van kunststof pallets annex maalbedrijf in tact blijft.
Voorts willen wij de optie beoordelen om de matrijzen met daarbij behorende rechten te verkopen aan Q Pall, waarbij dan meerjarige afspraken gemaakt dienen te worden over huur en gebruiksrechten van deze matrijzen door [bedrijf 1] BV in [vestigingsplaats] .
Gaarne vernemen wij van u of AVK/Q Pall over deze 2 opties willen doorpraten.
Mocht hiervoor interesse bestaan dan zijn wij gaarne bereid in contact te treden met “ [gedaagde sub 2] ” voor overname van hun aandelenpakket in [bedrijf 1] BV.
(…)”
2.9.
Bij e-mail van 18 februari 2014 heeft [B] aan [gedaagde sub 2] en de Provincie kenbaar gemaakt dat de verzekeraar van de Vennootschap alle verzekeringen had stopgezet.
2.10.
In de ava van 25 februari 2014 is tussen de aandeelhouders het volgende besproken:
“(…)
Agendapunt 3. Feitenrelaas m.b.t. de bieding van AVK/Qpall, Cabka en zelfstandige doorstart
[eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] hebben de gesprekken met de potentiële toetreders voortgezet en daar zijn navolgende zaken uitgekomen.
Cabka heeft gereageerd via de heer [F] . [F] is, contrair aan de heer [G] , nog altijd niet enthousiast over participatie van Cabka/IPS omdat het de verhoudingen met Contraload op scherp zet en de volledige sales van de [bedrijf 1] pallets nog moet worden ingericht. Hij ziet vooralsnog geen onmiddellijke verkoop van onze pallets. Daarom wil hij eerst een bespreking hebben met DSM. De heer [B] heeft contact gezocht met DSM maar die willen pas een gesprek hebben als de definitieve partners van [bedrijf 1] bekend en ingetreden zijn.
Gesprekken met AVK/Qpall hebben geleid tot het finale bod dat op 13 februari 2014 op tafel lag (bijlage 3). [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] zien dit bod als meest haalbare, maar de vraag is hoe [gedaagde sub 2] omgaat met haar vertrek uit [bedrijf 1] tegen nul, zoals gesteld in dit finale bod.
De heer [H] vertelt dat hij nog benaderd is door de heer [G] en hem heeft aangegeven dat de deal naar alle waarschijnlijkheid gesloten gaat worden met AVK/Qpall. Daarop heeft de heer [G] aangegeven nog met een definitief voorstel te komen dat op 26 februari 2014 zou binnenkomen bij [gedaagde sub 2] .
De heer [I] vraagt of het niet zo is dat de heer [G] moet praten met de bestuurders en geeft aan dat hij het vreemd vindt dat Cabka dan een enkele aandeelhouder benadert. De heer [H] ziet dat ook maar wijst er op dat AVK/Qpall praat met de bestuurders, terwijl dat juist met [gedaagde sub 2] zou moeten gebeuren.
De heer [H] verwijst verder naar het finale bod van AVK/Qpall waarin ook Scasi staat genoemd.
Scasi heeft echter geen officieel bod neergelegd. De heer [B] verduidelijkt dat Scasi meegaat met het voorstel van AVK/Qpall zoals dat nu voorligt.
De heer [B] geeft aan dat er voor [bedrijf 1] nu een uiterst precaire situatie is ontstaan. Naast het feit dat er een wisseling van aandeelhouders plaats vindt en er enorme druk van een aantal crediteuren is, dreigt de verzekering (AON) vrijwel alle verzekeringen op korte termijn op te schorten. Dat leidt tot een situatie waar [bedrijf 1] onmiddellijk moet sluiten en ophoudt te bestaan.
De vergadering concludeert dat die situatie niet gewenst is. [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] hebben nog getracht de toekomstige aandeelhouders te bewegen om een termsheet te ondertekenen en dat meteen te bekrachtigen met een storting van gelden, maar dat is nog verre van zeker. Daarom dat aan de bestaande aandeelhouders om een noodfinanciering wordt gevraagd om de tijd van onderhandeling met de potentiële nieuwe aandeelhouders door te kunnen zetten. Die noodfinanciering moet in iedere geval de verzekering en enkele crediteuren dekken. Omdat B.I.P.L. niet genegen is om aan een noodfinanciering mee te doen belandt [bedrijf 1] in een situatie waar alleen [gedaagde sub 2] kan helpen.
De heer [H] rekent voor dat [gedaagde sub 2] bij faillissement van [bedrijf 1] eenmalig € 200.000 fiscaal kan verrekenen en vindt het ‘om niet” verlaten van [bedrijf 1] , zoals gesteld in het finale bod dan niet aan de orde. De heer [I] vraagt of [gedaagde sub 2] door, op welke wijze dan ook, verrekening van € 200.000 genegen is uit te treden. Resumerend en concreet is [gedaagde sub 2] bereid uit te treden tegen navolgende voorwaarden:
a. Betaling van € 200.000 direct bij uittreden
b. Betaling van de uitstaande rekening van € 118.936 hetgeen tegen een afspraak (bv. een lening) kan
c. Een waarborging van de koop van [bedrijf 1] pallets in de toekomst
d. Ontslag uit (nawerkende) concurrentiebedingen
e. Ontslag uit borgstelling
4. Stem ronde over het bod van AVK/Qpall, Cabka en zelfstandige doorstart
Er vindt geen stemronde plaats maar het blijft noodzakelijk noodfinanciering te vinden. Bestuurders [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] krijgen opdracht hiervoor te zoeken en wel binnen een termijn van 2 weken.
De route Cabka/IPS wordt opengehouden en als de heer [H] het voorstel krijgt dan wordt het doorgezonden naar de bestuurders.
Namens bestuurders krijgt de heer [I] de opdracht om Triodos Bank een voorstel te doen waarmee in de toekomst een gezonde positie voor [bedrijf 1] kan ontstaan.
(…)

8.Wat verder ter tafel komt.

Beide bestuurders benadrukken wederom, zoals in eerdere AV’s ook al aangehaald, dat het besturen van [bedrijf 1] niet meer mogelijk is en dat ze alleen aanblijven om het
onderhandelingsproces door te zetten. Beide bestuurders willen niet aansprakelijk worden gesteld voor de (persoonlijke)gevolgen die optreden als faillissement alsnog volgt.
(…)”
2.11.
Bij e-mail van 27 februari 2014 heeft de heer [B] het volgende medegedeeld aan Triodos:
“(…)
Afgelopen dinsdag is er een Av geweest waarin het volgende is genotuleerd;
- Beheer Innovatiefonds heeft hun aandelen aangeboden tegen €1 om op die manier plaats te maken voor een nieuwe investeerder.
- [gedaagde sub 2] heeft hun aandelen aangeboden voor E200k, zijnde het bedrag welke hun bij een faillissement fiscaal kunnen aftrekken. Alsook enkele andere zaken zoals pallets kunnen kopen en crediteuren achterstand eventueel als lening inbrengen.
Verder is genotuleerd dat marktpartijen nog 2 weken de gelegenheid krijgen hun intenties serieus aan het bestuur van [bedrijf 1] BV over te brengen bij wijze van een termsheet en de benodigde overbruggingsgelden.
Het bestuur heeft de opdracht gekregen dat alleen het bestuur en of diens afgevaardigden met marktpartijen en met Triodos Bank mag communiceren
Mocht het zo zijn dat bij de volgende geplande Av van 11 maart er door marktpartijen niet voldoende schriftelijke (termsheet) en als onderdeel daarvan gelden, aan [bedrijf 1] ter beschikking zijn gesteld, [bedrijf 1] BV het faillissement zal
aanvragen.
(…)”
2.12.
Bij brief, gedateerd 27 februari 2014, heeft de heer [I] namens de Vennootschap en Scasi het volgende medegedeeld aan Triodos:
“Ten name van bovengenoemde vennootschap administreert Triodos Bank NV een viertal leningen ad pro resto € 1.493.334,00 exclusief actuele achterstand uit hoofde van niet opgebrachte rente. Als zekerheid gelden verpanding van een deposito ad € 200.000,00 van Scasi BV, een borgstelling ad € 100.000,00 van [gedaagde sub 2] BV, verpanding van het met de genoemde leningen
gefinancierde machinepark alsmede verpanding door gelieerd bedrijf [bedrijf 2] BV van het intellectueel eigendom.
Voorraden en debiteuren zijn verpand aan Scasi BV in verband met de aan [bedrijf 1] BV verstrekte, bij Triodos Bank NV achtergestelde, lening ad € 200.000,00.
Sedert de start in 2009 heeft het bedrijf forse technische en economische aanloopproblemen gehad.
Vanaf 2011 is de omzet pas mondjesmaat op gang gekomen.
Rente- en aflossingsverplichtingen uit hoofde van de Triodos-leningen zijn niet of nauwelijks nagekomen, anders dan door bij derden nieuwe schuld te maken. In maart 2013 heeft Triodos Bank NV een bedrag ad € 525.000,00 gekweten op de leningen.
Mede als gevolg van achtergebleven omzetten afgelopen jaar is de liquiditeitspositie weer fors onder druk komen te staan.
Zo zijn er thans achterstanden in de huurbetalingen (± € 65.000,00), alsmede bij de verzekeringsmaatschappij (± € 20.000,00) etc.etc.
Ter vermijding van opzegging van de verzekeringen is inmiddels een gedeelte betaald aan assuradeur AON en een betalingsregeling getroffen.
De totale actuele crediteurenstand bedraagt ± € 600.000,00, waarvan €200.000,00 aan aandeelhouders gelieerde partijen.
Tientallen kleinere en grotere crediteuren hebben nog opeisbare vorderingen uit hoofde van leveringen en diensten van ± € 315.000,00.
Afgelopen week heeft overleg plaatsgevonden met mede-aandeelhouders [gedaagde sub 2] en Innovatiefonds Limburg, waarvan vertegenwoordigers van beide partijen vooralsnog hebben aangegeven géén aanvullend krediet ter beschikking te stellen om de liquiditeitspositie te verbeteren.
Onderzocht worden thans anderzijds de mogelijkheden om een “doorstart” te realiseren waarbij het bedrijf mede verbonden wordt aan een grote verkoopmaatschappij van kunststof producten die de pallets van [bedrijf 1] in portefeuille gaat nemen en actief, noodzakelijke verkoopinspanningen wil
ondernemen.
Mede in dat kader bekijkt investeerder Scasi BV thans de mogelijkheid om in het bedrijf aanvullend te investeren zij het o.a. onder de voorwaarde dat het bedrijf dan bevrijd moet zijn van rentedragende schulden. Tevens zal dan een herschikking tussen de aandeelhouders moeten plaats vinden. [gedaagde sub 2] en Innovatiefonds hebben reeds verklaard hier positief tegenover te staan indien dit voor [bedrijf 1]
BV betekent dat een gezonde doorstart mogelijk wordt.
In dit licht verzoek ik u namens de directie van [bedrijf 1] BV en namens Scasi BV te bezien of tegen betaling van € 700.000,00 finale kwijting door Triodos Bank NV verleend kan worden onder vrijgave van ALLE zekerheden, dus inclusief het verpande deposito ad € 200.000,00, de borgstelling van [gedaagde sub 2] ad € 100.000,00 en de licentierechten.
(…)
De verkoop van pallets is in 2013 slechts mondjesmaat op gang gekomen.
Aansluiting bij een grote verkoopmaatschappij van kunststof industriële producten is een noodzaak! Thans vinden gesprekken met enkele kandidaten plaats, waarbij deze partijen ieder voor zich bepaalde eisen stellen. Uitgangspunt van hen is sowieso deelname in het kapitaal van de vennootschap ná schuldsanering!
De prognose 2015 is opgesteld op basis van de, van een dergelijke samenwerking te verwachten en realiseren substantiële stijging van de omzet.
Rentedragende schulden van de aandeelhouders worden omgezet in kapitaal.
In 2015 pas is een eerste positieve cashflow uit operationele activiteiten te verwachten.
Gaarne treed ik met u in overleg of een afkoop van de schulden bij Triodos Bank NV in de voorgestelde vorm bespreekbaar is om op die manier [bedrijf 1] BV een doorstart zonder de mogelijkheden weg van een faillissement te gunnen.
(…)“
2.13.
Bij e-mail en brief van 17 maart 2014 heeft Triodos aan de Vennootschap medegedeeld dat alle rechten en verplichtingen uit de kredietovereenkomst aan [gedaagde sub 2] zijn gecedeerd (hierna: de cessie).
2.14.
Bij e-mail van 19 maart 2014 heeft [gedaagde sub 2] aan de Vennootschap bericht dat per
1 april 2014 de opgeschorte aflossingen van 1 oktober 2013 en 1 januari 2014 van de door Triodos verstrekte lening verschuldigd zouden zijn, alsmede de reguliere aflossing en rentebetaling van 1 april 2014.
2.15.
Bij brief van 26 maart 2014 hebben [B] en [C] geprotesteerd tegen de cessie namens de Vennootschap, Eiseressen, en zichzelf als borgen.
2.16.
De Vennootschap is op 1 april 2014, op eigen aanvraag, failliet verklaard.

3.Het geschil

3.1.
Eiseressen vorderen samengevat - dat de rechtbank:
- voor recht verklaart dat Gedaagden jegens Eiseressen toerekenbaar tekortgeschoten zijn, althans onrechtmatig hebben gehandeld, en dat zij aansprakelijk zijn voor de door Eiseressen dientengevolge geleden schade,
- Gedaagden veroordeelt tot betaling van een schadevergoeding aan Eiseressen, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
- Gedaagden hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente, en de nakosten.
3.2.
Gedaagden voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Grondslagen en schadeposten

4.1.
Eiseressen stellen Gedaagden aansprakelijk voor de schade die zij stellen te hebben geleden als gevolg van het handelen van Gedaagden zelf, en ook voor schade die derden daardoor hebben geleden. Voor zover de vordering ziet op schade van deze derden, hebben deze derden - volgens Eiseressen - hun vorderingen rechtsgeldig aan Eiseressen gecedeerd.
4.2.
Eiseressen baseren hun vorderingen en de vorderingen van de derden waarvoor zij stellen op te treden, kort weergegeven, op de volgende grondslagen:
  • jegens Triodos: op onrechtmatige daad, waaronder schending van de zorgplicht en schending van de precontractuele goede trouw, wegens het cederen aan [gedaagde sub 2] van haar vordering op de Vennootschap uit hoofde van de kredietovereenkomst;
  • jegens [gedaagde sub 2] :
o op een toerekenbare tekortkoming, bestaande uit schending van de verplichting om pallets van de Vennootschap af te nemen, alsmede schending van de tussen de aandeelhouders van de Vennootschap overeengekomen non-concurrentie- en geheimhoudingsbedingen;
o op onrechtmatige daad en schending van artikel 2:8 BW door mee te werken aan de hiervoor bedoelde cessie en door opzettelijk de samenwerking binnen de Vennootschap te dwarsbomen;
 jegens [gedaagde sub 3] :
o op een toerekenbare tekortkoming jegens [bedrijf 2] door deze vennootschap en de Vennootschap ondeugdelijk te adviseren;
o op een onrechtmatige daad jegens Eiseressen en Scasi door de belangen van Eiseressen en deze derde onvoldoende te betrekken bij haar advisering van [bedrijf 2] en de Vennootschap.
4.3.
Eiseressen stellen dat de schade die zij zelf hebben geleden als gevolg van het handelen van Gedaagden bestaat uit de volgende posten:
A) het verlies van de waarde van hun investeringen in de Vennootschap,
B) gederfde vermogenswinsten en dividenduitkeringen van/uit de Vennootschap,
C) gederfde managementinkomsten.
4.4.
Als schadeposten van de hiervoor bedoelde derden vorderen zij:
D) het verlies van de waarde van de investeringen die de Provincie in de Vennootschap heeft gedaan,
E) het verlies van de waarde van de investeringen die Scasi in de Vennootschap heeft gedaan, en het door Scasi gederfde positieve contractsbelang doordat geen doorstart heeft plaatsgevonden,
F) het verlies van de waarde van de modelrechten van [bedrijf 2] en van de door deze derde in de Vennootschap gedane investeringen, alsmede gederfde inkomsten.
4.5.
De rechtbank zal de grondslagen van de vorderingen en de gevorderde schadeposten in het navolgende behandelen.
Ad schadeposten A, B en C: schade van Eiseressen zelf
4.6.
Als meest verstrekkend verweer tegen deze schadeposten en de daarvoor aangevoerde grondslagen, hebben Gedaagden betoogd dat deze schadeposten in wezen beschouwd moeten worden als zogenaamde ‘afgeleide schade’. Daardoor kan alleen de Vennootschap vergoeding van deze schadeposten vorderen, en niet Eiseressen als aandeelhouders van de Vennootschap. Volgens Gedaagden moeten Eiseressen om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen.
4.7.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in het midden blijven of de schadeposten waarvan vergoeding gevorderd wordt, vallen onder het leerstuk van de afgeleide schade. Immers, ook indien dat niet het geval is, zijn de vorderingen van Eiseressen terzake van deze schadeposten niet toewijsbaar bij gebreke van feitelijke grondslag dan wel causaal verband. De rechtbank overweegt als volgt.
4.8.
Eiseressen vorderen in wezen schade die zij geleden hebben door het onverhaalbaar of waardeloos worden van hun vorderingen op/investeringen in de Vennootschap doordat deze vennootschap failliet is verklaard. Dit betekent dat van de door Eiseressen aan Gedaagden gemaakte verwijten alleen die verwijten relevant zijn die tot het faillissement van de Vennootschap hebben geleid of daaraan hebben bijgedragen. De rechtbank zal deze kernverwijten in het navolgende bespreken.
Kernverwijt 1: veroorzaken faillissement Vennootschap door cessie vorderingen Triodos aan [gedaagde sub 2]
4.9.
Een van de kernverwijten die Eiseressen maakt aan Triodos en [gedaagde sub 2] , is dat deze partijen - door de vorderingen van Triodos uit hoofde van haar kredietrelatie met de Vennootschap te cederen aan [gedaagde sub 2] - de doorstartpoging van Eiseressen hebben gefrustreerd. Daarmee hebben zij het faillissement van de Vennootschap onontkoombaar gemaakt, aldus Eiseressen. De rechtbank volgt dit standpunt van Eiseressen niet en licht als volgt toe.
4.10.
Ook volgens het eigen standpunt van Eiseressen was de financiële situatie van de Vennootschap in februari/maart 2014 zo slecht dat er maar 2 opties waren: i) het faillissement van de Vennootschap aanvragen of ii) een doorstart realiseren met externe partijen. Dat dit de situatie was, blijkt uit de volgende feiten en omstandigheden:
  • de resultaten van de Vennootschap over de jaren 2010-2014 zijn negatief geweest (variërend van - € 50.000 tot - € 878.000); pas in 2015 zou een positieve cash flow te verwachten zijn (zie productie 3a van Eiseressen).
  • in de ava’s van 2013 en begin 2014 is herhaaldelijk gesproken over een mogelijk faillissement van de Vennootschap (zie onder 2.6, 2.7 en 2.10).
  • bij e-mail van 18 februari 2014 heeft [B] aan [gedaagde sub 2] en de Provincie medegedeeld dat verzekeraar AON met onmiddellijke ingang de dekking van alle verzekeringen had stopgezet vanwege achterstallige vorderingen tot een bedrag van € 15.000; in deze e-mail bericht [B] ook dat de Vennootschap een tekort heeft van gemiddeld € 40.000 per maand en een liquiditeitsbehoefte van € 200.000 (zie productie 31 van [gedaagde sub 2] ).
  • op de ava van 25 februari 2014 (zie 2.10) heeft [B] bericht dat er voor de Vennootschap een uiterst precaire situatie was ontstaan, omdat er een wisseling van aandeelhouders plaatsvond, er enorme druk van een aantal crediteuren was, en verzekeraar AON vrijwel alle verzekeringen van de Vennootschap dreigde op te schorten. Volgens hem leidde dat tot een situatie waar de Vennootschap onmiddellijk moest sluiten en ophield te bestaan. Door de ava werd besloten om geen faillissementsaanvraag te doen, maar om noodfinanciering van derden te verkrijgen binnen een periode van 2 weken (productie 9a van Eiseressen).
  • in de e-mail van 27 februari 2014 (16:18 uur, onderdeel van productie 5 van Triodos) berichtte [B] aan de heer [J] van Triodos dat als bij de ava van 11 maart 2014 geen gelden ter beschikking zouden zijn gesteld op basis van een schriftelijk vastgelegde doorstart (termsheet), de Vennootschap haar eigen faillissement zou moeten aanvragen.
  • in de brief van 27 februari 201
  • op 1 april 2014 zou een nieuwe aflossingstermijn van de lening van Triodos aan de Vennootschap opeisbaar worden, terwijl dan ook de opschorting van de aflossingen van de kwartalen oktober 2013 en januari 2014 zou aflopen.
4.11.
Uit het voorgaande volgt dat een faillissement onafwendbaar was, tenzij een doorstartpoging met externe partijen zou slagen. Dit betekent dat Triodos en [gedaagde sub 2] alleen voor de gevolgen van een (beweerdelijk onrechtmatige) cessie aansprakelijk kunnen worden gehouden, indien zonder die cessie een doorstartpoging zou zijn geslaagd.
4.12.
Eiseressen hebben echter onvoldoende onderbouwd dat er in dat geval van een geslaagde doorstart sprake zou zijn geweest.
4.13.
Partijen hebben over en weer gewezen op diverse doorstartplannen. Volgens Eiseressen gaat het hier om een doorstartpoging, waarbij Scasi financier zou zijn, en QPall/AVK en Contraload volumes zouden afnemen. Volgens hen was Scasi bereid om de prijs die [gedaagde sub 2] vroeg voor haar aandelen (€ 200.000) te betalen, maar ging de deal uiteindelijk niet door, omdat QPall/AVK niet bereid was te voldoen aan een aanvullende voorwaarde van [gedaagde sub 2] , zijnde een earn-outvergoeding. Daardoor zou Q Pall/AVK immers tot in lengte van dagen gehouden zijn inzage te geven in haar boeken, en daartoe was zij niet bereid. Volgens Eiseressen blijkt de inhoud van deze doortstartpoging uit een ‘term sheet’ die zij in deze procedure niet hebben overgelegd.
4.14.
De rechtbank overweegt dat Eiseressen tijdens twee schriftelijke rondes de gelegenheid hebben gehad om zich te beroepen op de thans door hen geschetste inhoud van de doorstartpoging, en de betreffende term sheet over te leggen. Dat hebben zij niet gedaan. In plaats daarvan doen zij dit beroep pas ter gelegenheid van pleidooi, en zonder enige verdere onderbouwing. Om die reden zou het beroep al kunnen worden gepasseerd. Maar afgezien daarvan kan dit beroep ook niet dienen ter onderbouwing van het vereiste causaal verband (zoals hiervoor benoemd). Als deze doorstartpoging is gefaald, dan komt dat doordat één van de door [gedaagde sub 2] gestelde voorwaarden voor overdracht van haar aandelen in de Vennootschap (de earn-outvergoeding), niet acceptabel was voor één van de doorstarters (QPall/AVK). Dat het een onredelijke voorwaarde was, is gesteld noch gebleken. Dit betekent dat niet kan worden aangenomen dat deze doorstartpoging, als deze al komt vast te staan, gefrustreerd is door de cessie van de vordering van Triodos aan [gedaagde sub 2] .
4.15.
De doorstartpoging die wel voldoende onderbouwd is, is het doorstartvoorstel dat blijkt uit de term sheet die is overgelegd door [gedaagde sub 2] als productie 36 (ongedateerd, maar blijkens de vermelding van “10-2-‘14” daterend van ergens in de loop van februari 2014). Daarin wordt voorgesteld om voor overdracht van de aandelen door [gedaagde sub 2] aan de doorstarters nul euro te betalen. Gelet op de omvang van de door [gedaagde sub 2] gedane investeringen in de Vennootschap (meer dan € 600.000) valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien waarom [gedaagde sub 2] met dit aanbod genoegen moest nemen. Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde sub 2] op enig moment te kennen heeft gegeven dat zij bereid zou zijn zonder vergoeding haar aandelen over te dragen. Integendeel. Uit de notulen van de ava van 25 februari 2014 blijkt dat [gedaagde sub 2] een betaling van € 200.000 eiste direct bij uittreden en betaling, in de vorm van een lening, van een aanvullend bedrag van € 118.936.
Omdat deze doorstartpoging uitging van overdracht van de aandelen van [gedaagde sub 2] aan de doorstarters, en gebaseerd was op het onrealistische uitgangspunt dat voor die overdracht niet betaald hoefde te worden, was ook deze poging tot mislukken gedoemd.
4.16.
Eiseressen hebben nog aangevoerd dat Scasi ook bereid zou zijn geweest om de gevraagde € 200.000 aan [gedaagde sub 2] te betalen, maar dat hebben zij op geen enkele wijze nader onderbouwd.
4.17.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Eiseressen niet gevolgd kunnen worden in hun stelling dat het faillissement van de Vennootschap zonder de cessie Triodos- [gedaagde sub 2] zou zijn afgewend met een geslaagde doorstartpoging. Bij gebreke van het vereiste causaal verband kan dit kernverwijt dan ook niet leiden tot aansprakelijkheid van Triodos en/of [gedaagde sub 2] , dus ook niet als aangenomen zou worden dat de cessie op de één of andere wijze onrechtmatig jegens de Vennootschap was.
Kernverwijt 2: [gedaagde sub 2] heeft voorafgaande aan de cessie de samenwerking binnen de Vennootschap opzettelijk gefrustreerd
4.18.
De rechtbank begrijpt dat Eiseressen de aansprakelijkheid van [gedaagde sub 2] voor hun schade tevens baseren op de stelling dat [gedaagde sub 2] de samenwerking binnen de Vennootschap vanaf het begin heeft gefrustreerd, en dat dat (mede) een oorzaak is van het faillissement, althans daaraan heeft bijgedragen.
Zij baseren dat op de volgende omstandigheden:
[gedaagde sub 2] heeft niet voldaan aan haar resultaatsverbintenis om elk jaar een bepaald aantal pallets af te nemen,
[gedaagde sub 2] heeft niet voldaan aan haar inspanningsverbintenis om elk jaar een bepaald aantal pallets af te nemen,
[gedaagde sub 2] heeft geprobeerd klanten van de Vennootschap toe te voegen aan haar eigen pallet pool (voor houten pallets), en/of klanten afgehouden van het doen van zaken met de Vennootschap,
[gedaagde sub 2] heeft gehandeld in strijd met de afspraak om de onderhandelingen over de overname van de financiering van Triodos in het kader van een doorstart exclusief te laten plaatsvinden door Scasi,
[gedaagde sub 2] heeft gehandeld in strijd met het non-concurrentie- en geheimhoudingsbeding in de aandeelhoudersovereenkomst door informatie die zij had over de hoogte van het bod van Scasi aan Triodos, te gebruiken voor haar eigen bod,
[gedaagde sub 2] heeft de Vennootschap opdracht gegeven het eigen faillissement aan te vragen,
[gedaagde sub 2] heeft de afspraak van de Vennootschap met Triodos over uitstel van betaling voor aflossing van de financiering niet gerespecteerd, maar is na de cessie meteen tot uitwinning overgegaan.
Ad a) en b)
4.19.
Eiseressen baseren het bestaan van een resultaatsverbintenis tot afname van pallets op de “ [bedrijf 1] B.V.” van 27 december 2012, die zij heeft overgelegd als productie 18. Daarin staat “Verwachte aantallen verkochte pallets: 2013: 72.500; 2014: 87.000; 2015: 91.000; 2016: 96.000.” Zoals de naam van het document al zegt, betreft het een voorspelling, gebaseerd op bepaalde aannames. Daaruit kan geen toezegging worden afgeleid dat [gedaagde sub 2] hoe dan ook de daarin opgenomen aantallen pallets zou afnemen. Afgezien daarvan geldt dat de Vennootschap [gedaagde sub 2] ook nooit schriftelijk heeft aangemaand over de niet-nakoming van deze verbintenis. Dit onderstreept dat van een resultaatsverbintenis geen sprake was.
4.20.
Wel heeft [gedaagde sub 2] , zoals niet in geschil is, een inspanningsverbintenis op zich genomen om pallets van de Vennootschap te ‘vermarkten’ (punt G van de considerans van de aandeelhoudersovereenkomst), dus via haar dochter, [bedrijf 3] B.V., de pallets in de verhuur te brengen bij de chemische industrie.
4.21.
Eiseressen stellen dat [gedaagde sub 2] ook niet aan haar inspanningsverbintenis heeft voldaan, maar onderbouwen dat onvoldoende in het licht van hetgeen daarover door [gedaagde sub 2] ter gelegenheid van het pleidooi naar voren is gebracht. Onweersproken heeft mevrouw [E] , CEO van [gedaagde sub 2] , verklaard dat de chemische industrie voor 80% bestaat uit 7 bedrijven. Twee daarvan (Bayer en Shell, in een samenwerkingsverband genaamd Basell) hebben 60 pallets van de Vennootschap getest, en afgekeurd, omdat deze - in verhouding tot houten pallets - te duur waren (bijna 2,5 keer duurder). Niet alleen sleten de pallets sneller, waardoor zij minder lang gebruikt konden worden, maar was het ook, vanwege de hogere prijs, kostbaarder als de pallets van de Vennootschap kwijt raakten (hetgeen normaal gesproken met 30% van de pallets gebeurt).
Een derde chemisch bedrijf, DSM, was ook ontevreden over de pallets, zoals blijkt uit de brief van 15 mei 2013 (productie 13 van [gedaagde sub 2] ). De kosten waren te hoog, en de kwaliteit was onvoldoende. Eiseressen hebben gesteld dat DSM desondanks pallets heeft afgenomen, maar daardoor is niet aangetoond dat [gedaagde sub 2] haar inspanningsverbintenis heeft verzaakt.
Volgens mevrouw [E] heeft [gedaagde sub 2] ook de andere grote spelers in de chemische industrie benaderd, maar vonden ook deze de pallets van de Vennootschap te duur.
4.22.
Volgens Eiseressen zijn de pallets wel door “Borealis” getest en goed bevonden, maar zij hebben niets overgelegd dat deze stelling onderbouwt. Evenmin hebben zij orders van deze onderneming overgelegd.
4.23.
Uit de hiervoor geschetste gang van zaken leidt de rechtbank af dat [gedaagde sub 2] zich wel voldoende heeft ingespannen om de pallets van de Vennootschap te vermarkten, maar dat de markt (de chemische industrie) de pallets gewoon te duur vond.
Ad c)
4.24.
Volgens Eiseressen heeft [gedaagde sub 2] bestaande klanten van de Vennootschap, zoals [bedrijf 4] , aan haar eigen pallet pool toegevoegd, en andere klanten, zoals DSM, Emerald Botlek en Rubber Resources Maastricht, hebben afgehouden van het zaken doen met de Vennootschap.
4.25.
[gedaagde sub 2] heeft dit betwist, en aangevoerd dat van de genoemde namen alleen DSM deel uitmaakt van haar klantenbestand. DSM was echter om inhoudelijke redenen niet bereid om volledig over te stappen op plastic pallets. Zij betwist ook dat zij de genoemde klanten heeft benaderd om te voorkomen dat zij zaken zouden doen met de Vennootschap.
4.26.
Gelet op de summiere onderbouwing van de stelling van Eiseressen heeft [gedaagde sub 2] met een enkele ontkenning van de aan haar gerichte verwijten kunnen volstaan. Het lag op de weg van Eiseressen om haar verwijten op dit punt nader te onderbouwen. Nu zij dit heeft nagelaten, faalt deze stelling bij gebrek aan voldoende onderbouwing.
Ad d)
4.27.
Ter gelegenheid van het pleidooi hebben Eiseressen erkend dat bij de door hen gestelde afspraak geen sprake was van exclusiviteit, zodat ook dit verwijt doel mist.
Ad e)
4.28.
Ook indien zou moeten worden aangenomen dat [gedaagde sub 2] haar kennis over het bod van Scasi aan Triodos zou hebben gebruikt om een eigen bod aan Triodos te doen voor cessie van de vorderingen aan haar, geldt hetgeen hiervoor ten aanzien van kernverwijt 1 is overwogen: het vereiste causaal verband ontbreekt.
Ad f)
4.29.
Eiseressen hebben de stelling van [gedaagde sub 2] dat niet zij (als meerderheids-aandeelhoudster), maar het bestuur van de Vennootschap het faillissement heeft aangevraagd, niet betwist. Evenmin hebben zij betwist dat de beslissing om dit te doen bij unanimiteit is genomen, dus met instemming van Eiseressen als aandeelhoudsters. Ook dit verwijt kan Eiseressen daarom niet baten.
Ad g)
4.30.
Ter gelegenheid van het pleidooi heeft Triodos onweersproken gesteld dat zij aan de Vennootschap kenbaar had gemaakt dat de aflossingen die op de lening moesten plaatsvinden op 1 oktober 2013 en 1 januari 2014, opgeschort werden tot 17 maart 2014. De volgende aflossing zou opeisbaar worden op 1 april 2014. Over deze laatste aflossing is tussen partijen niets afgesproken. Dit betekent dat op die datum een substantiële aflossing diende plaats te vinden. Eiseressen hebben niet gesteld dat de Vennootschap daartoe, zonder doorstart, in staat zou zijn geweest. Dit betekent dat - indien de cessie Triodos- [gedaagde sub 2] niet zou hebben plaatsgevonden - ook Triodos tot uitwinning had moeten overgaan. Gelet hierop valt niet in te zien waarom [gedaagde sub 2] kan worden verweten na de cessie op 17 maart 2014 tot uitwinning over te zijn gegaan.
4.31.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de stelling van Eiseressen dat [gedaagde sub 2] de samenwerking binnen de Vennootschap vanaf het begin heeft gefrustreerd, niet kan worden aanvaard. Ook het tweede kernverwijt faalt derhalve.
Kernverwijt 3: [gedaagde sub 3] heeft de Vennootschap ondeugdelijk geadviseerd
4.32.
Het derde kernverwijt dat Eiseressen in deze procedure maken, betreft de wijze waarop [gedaagde sub 3] de Vennootschap en/of [bedrijf 2] B.V. heeft geadviseerd rondom de cessie van de vorderingen van Triodos aan [gedaagde sub 2] en het aanvragen van het eigen faillissement. Zij stellen dat deze advisering ondeugdelijk is geweest. In concreto gaat het om het niet tijdig reageren op vragen van de Vennootschap, het niet wijzen op de mogelijkheid om verweer te voeren tegen de cessie, en het adviseren om het eigen faillissement aan te vragen.
4.33.
Ook dit verwijt faalt wegens gebrek aan causaal verband. Zoals blijkt uit hetgeen hiervoor is overwogen, was het faillissement van de Vennootschap, en daarmee het onverhaalbaar zijn van de vorderingen van Eiseressen, niet een gevolg van het handelen van [gedaagde sub 3] , maar van de financiële situatie waarin de Vennootschap in februari/maart 2014 verkeerde, en in het bijzonder het falen van de doorstartpogingen van de Vennootschap met hulp van externe partijen.
Niet aannemelijk is dat het voeren van verweer tegen de cessie Triodos- [gedaagde sub 2] tot een andere uitkomst zou hebben geleid. Een beroep van de Vennootschap op artikel 3:94 lid 4 BW (terhandstelling van een gewaarmerkt uittreksel van de cessie-akte) zou Triodos en [gedaagde sub 2] er niet van hebben weerhouden om de cessie door te zetten. Met het eenvoudig voldoen aan dit verzoek zouden Triodos en [gedaagde sub 2] de cessie ook inroepbaar hebben kunnen maken jegens de Vennootschap (hetgeen uiteindelijk ook is gebeurd).
Tussenconclusie 1
4.34.
Dit betekent dat de vorderingen van Eiseressen, voor zover deze op de door henzelf geleden schade zijn gebaseerd, moeten worden afgewezen.
Ad schadeposten D, E en F: schade van derden
4.35.
Voor zover Eiseressen de namens derden ingestelde vorderingen hebben gebaseerd op dezelfde kernverwijten als hiervoor zijn behandeld, kunnen zij op de hiervoor vermelde gronden niet slagen.
4.36.
Voor de namens Scasi ingestelde vordering is als aanvullende grondslag aangevoerd dat [gedaagde sub 2] en Triodos jegens deze vennootschap onrechtmatig hebben gehandeld door het vertrouwen te wekken dat er een overeenkomst over de doorstart van de Vennootschap tot stand zou komen. Als Scasi had geweten dat die doorstart er niet zou komen, zou zij nooit € 100.000 als additionele investering aan de Vennootschap ter beschikking hebben gesteld, aldus Eiseressen.
4.37.
De rechtbank volgt Eiseressen niet in dit betoog. Voor opgewekt vertrouwen van de zijde van [gedaagde sub 2] en Triodos is tenminste vereist dat deze partijen enige handeling richting Scasi hebben verricht, waardoor dat vertrouwen kan zijn gewekt. Triodos heeft echter onweersproken gesteld dat zij in het geheel niet heeft gereageerd op het openingsbod dat Scasi bij brief van 27 februari 2014 (productie 3a van Eiseressen) aan Triodos heeft gedaan. Verder staat vast dat Scasi pas met [gedaagde sub 2] zou gaan praten over een overnamebod op haar aandelen, nadat met Triodos een akkoord over het overnemen van de financiering zou zijn bereikt. Nu dat akkoord niet tot stand is gekomen, valt niet in te zien hoe [gedaagde sub 2] en Triodos het vertrouwen hebben kunnen wekken bij Scasi dat er een doorstartovereenkomst tot stand zou komen.
Tussenconclusie 2
4.38.
De conclusie van het voorgaande is dat ook de door Eiseressen namens derden ingestelde vorderingen niet kunnen worden toegewezen.
Eindconclusie
4.39.
De rechtbank wijst de vorderingen van Eiseressen dan ook af.
4.40.
Eiseressen zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de door de gedaagde partijen gemaakte kosten.
Triodos en [gedaagde sub 3] hebben de rechtbank verzocht om - vanwege de opportunistische proceshouding van Eiseressen - bij deze kostenveroordeling uit te gaan van het hoogste liquidatietarief.
De rechtbank gaat daar niet in mee. Voor een dergelijke wijze van kostenbegroting zou alleen aanleiding kunnen zijn, indien Eiseressen door het instellen van de onderhavige procedure misbruik van recht zouden hebben gemaakt. Daarvan is echter geen sprake.
4.41.
De kosten aan de zijde van Gedaagden worden daarom per gedaagde begroot op:
- griffierecht € 618,00
- salaris advocaat
2.172,00(4,0 punten × tarief € 543,00)
Totaal € 2.790,00
De gevorderde wettelijke rente en nakosten zijn toewijsbaar op de wijze als in het dictum vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Eiseressen hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van elke gedaagde tot op heden begroot op € 2.790,00, te vermeerderen, waar het gaat om de kostenveroordelingen ten gunste van Triodos en [gedaagde sub 2] , met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt Eiseressen in de na dit vonnis voor [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Eiseressen niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P.H. van Driel van Wageningen, mr. E.A. Messer en mr. J.A. Schuman, bijgestaan door mr. W.A. Visser als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2019. [1]

Voetnoten

1.type: WV (4208)