ECLI:NL:RBMNE:2019:1126

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 maart 2019
Publicatiedatum
19 maart 2019
Zaaknummer
UTR 18/1800
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Planschadevergoeding en rechtsbijstand in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 12 maart 2019, hebben eisers, [eiser 1] B.V. en [eiser 2] B.V., beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht. Dit besluit betrof de toekenning van een planschadevergoeding naar aanleiding van de aanleg van een rondweg die volgens eisers heeft geleid tot inkomstenderving en waardevermindering van hun tankstation. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente in een eerder besluit een planschadevergoeding had toegekend, maar dat het bezwaar van eisers tegen dit besluit ongegrond was verklaard. Tijdens de zitting op 17 januari 2019 is de zaak verder behandeld, waarbij eisers bijgestaan werden door hun gemachtigde en een deskundige. De rechtbank heeft overwogen dat de gemeente onvoldoende rekening heeft gehouden met de kosten voor rechtsbijstand die eisers hebben gemaakt in bezwaar. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit vernietigd moet worden voor zover het de kosten voor rechtsbijstand betreft, en dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De rechtbank heeft de gemeente veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eisers. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 12 maart 2019.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/1800

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 maart 2019 in de zaak tussen

[eiser 1] B.V. en [eiser 2] B.V., eisers
(gemachtigde: mr. E. Wentink-Quelle),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht, verweerder
(gemachtigde: mr. Z. Farafonow).

Procesverloop

Bij besluit van 28 juni 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [eiser 1] B.V. (hierna: [eiser 1] ) een planschadevergoeding van € 62.268,00
(inclusief wettelijke rente en door [eiser 1] aan verweerder betaalde drempelbedrag een totaalbedrag van € 71.389,96)toegekend en aan [eiser 2] B.V. (hierna: [eiser 2] ) een planschadevergoeding van € 16.887,34
(inclusief wettelijke rente een totaalbedrag van
€ 19.279,89)toegekend.
Bij besluit van 20 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard en het primaire besluit onder verbetering van de motivering in stand gelaten. Verweerder heeft in het bestreden besluit aan [eiser 2] een aanvullende planschadevergoeding van € 24.841,-
(te vermeerderen met wettelijke rente)toegekend. Ook heeft verweerder aan eisers nog een vergoeding van € 4.288,75 voor redelijkerwijs gemaakte kosten wegens rechtsbijstand en deskundige bijstand toegekend.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een
verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2019. Namens eisers is verschenen [A] , bijgestaan door zijn gemachtigde en mr. S. Berns (werkzaam bij Gloudemans). Namens verweerder is zijn gemachtigde verschenen, bijgestaan door
mr. A.L.J.M. Boontjes en mr. D.S. Krijgsman (beiden werkzaam bij de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ)).

Overwegingen

1. [eiser 1] is vanaf 1991 exploitant van het motorbrandstoffenverkooppunt (tankstation) aan de [adres] te [vestigingsplaats] . [eiser 2] is sinds
13 maart 1992 eigenaar van de percelen [perceel] en [perceel] en sinds 20 november 1997 van het perceel [perceel] (toerit, pompen en luifel) waarop het tankstation is gevestigd. Vóór de aankoop huurde [eiser 2] dit laatste perceel van de gemeente.
2. In een brief van 16 oktober 2015 hebben eisers verweerder verzocht om een tegemoetkoming in planschade, die zij stellen te hebben geleden als gevolg van de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan “Cronenburgh” (hierna: het nieuwe bestemmingsplan) op 21 januari 2011. Dit nieuwe bestemmingsplan maakt het planologisch mogelijk een rondweg om Loenen aan de Vecht aan te leggen. De rondweg is ook daadwerkelijk aangelegd en in december 2013 opengesteld vanaf de noordelijke rotonde tot de Bastertlaan. Op 26 september 2014 is de gehele rondweg opengesteld. Het verkeer over de Rijksstraatweg is daardoor volgens eisers gedaald met 60%, waardoor sprake is van inkomstenderving en waardevermindering van het tankstation met shop.
Vergoeding kosten rechtsbijstand in bezwaar
3. Eisers voeren aan dat verweerder de in bezwaar gemaakte kosten voor rechtsbijstand had moeten vergoeden. Verweerder heeft namelijk het primaire besluit gewijzigd door aan [eiser 2] een hoger bedrag aan schadevergoeding toe te kennen.
4. Deze beroepsgrond van eisers slaagt. De rechtbank stelt vast dat verweerder door het toekennen van een hoger bedrag aan schadevergoeding een gewijzigd standpunt heeft ingenomen. Het bezwaar van [eiser 2] was dus gegrond en verweerder had daarin aanleiding moeten zien de kosten voor rechtsbijstand te vergoeden. Dit betekent dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit moet worden vernietigd voor zover daarbij de kosten voor rechtsbijstand niet zijn vergoed. Aan het eind van deze uitspraak zal de rechtbank hier verder op ingaan. Eerst zal zij namelijk beoordelen of de overige beroepsgronden van eisers slagen.
Inschakeling SAOZ
5.1
Eisers voeren aan dat verweerder onvoldoende kritisch heeft gekeken naar de adviezen van SAOZ. Ook vinden zij dat verweerder zich er onvoldoende van heeft vergewist of de door SAOZ gebruikte berekeningsmethode wel klopt. De adviezen van SAOZ bevatten volgens eisers zodanige gebreken dat verweerder deze adviezen niet zonder meer aan het bestreden besluit ten grondslag had mogen leggen.
5.2
SAOZ is volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) te beschouwen als een onafhankelijke deskundige op het gebied van (plan)schade. Verweerder mag in beginsel dan ook op een door SAOZ uitgebracht advies afgaan. Dit is slechts anders als niet is voldaan aan de eis dat de in het advies neergelegde gedachtegang duidelijk en voldoende controleerbaar is en voldoende basis biedt voor verdere besluitvorming (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582).
5.3
Uit artikel 3:49 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat het bestuursorgaan bij de motivering van een besluit tot toekenning of afwijzing van een tegemoetkoming in planschade kan volstaan met een verwijzing naar het advies van een deskundige, als daarin de motivering is vervat en van dat advies kennis is of zal worden gegeven. Eisers hebben niet aangevoerd dat de adviezen van SAOZ niet gemotiveerd zijn of dat zij daar geen kennis van hebben gehad. In dat geval hoeft verweerder niet nader te motiveren waarom hij het advies van SAOZ volgt. Dat eisers de inhoud van de adviezen op een aantal punten bestrijden, betekent evenmin dat het advies niet als onafhankelijk en deskundig zou moeten worden aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers ook niet aannemelijk gemaakt dat SAOZ er, zoals zij vermoeden, belang bij zou hebben het bedrag aan schadevergoeding zo laag mogelijk te houden.
5.4
De rechtbank zal hierna op basis van wat eisers hebben aangevoerd beoordelen of het advies van SAOZ in dit geval onzorgvuldig tot stand is gekomen of dat daaraan anderszins zodanige gebreken kleven dat verweerder het advies niet aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen.
Schadeberekeningstechniek
6.1
Eisers voeren aan dat SAOZ, en dus ook verweerder, ten onrechte de twee rechtspersonen [eiser 1] en [eiser 2] heeft vereenzelvigd. Daardoor zijn er bij het bepalen van de schade kortingen en verrekeningen toegepast, waardoor eisers worden gedupeerd. Als belangrijkste voorbeeld noemen eisers het korten van de gekapitaliseerde inkomensschade op de vermogensschade.
6.2
De rechtbank stelt vast dat SAOZ in het advies van maart 2017 heeft gemotiveerd dat weliswaar sprake is van twee B.V.’s maar dat beide B.V.’s behoren tot het vermogen van [A] . Daarom heeft SAOZ de inkomensschade van [eiser 1] in mindering gebracht op de vermogensschade van [eiser 2] . Ter zitting heeft [A] bevestigd dat hij directeur-grootaandeelhouder is van beide BV’s. De rechtbank ziet gelet op deze verklaring geen aanleiding voor het oordeel dat SAOZ daar bij het bepalen van de schade geen rekening mee had mogen houden. Steun voor dit oordeel ziet de rechtbank in bijvoorbeeld de uitspraken van de ABRvS van 5 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3956, en van 12 augustus 1999, ECLI:NL:RVS:1999:AN6216. Dat, zoals eisers ter zitting hebben betoogd, ook een andere verrekening had kunnen worden toegepast, betekent nog niet dat de techniek die SAOZ heeft toegepast niet akkoord is. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Referentiejaar
7. Ter zitting hebben eisers verklaard zich alsnog te kunnen vinden in het gebruik van het jaar 2013 als referentiejaar voor het bepalen van de omzet. De rechtbank zal zich hier dan ook niet over uitlaten.
Brancheontwikkelingen
8. Eisers hebben ter zitting verklaard dat zij inmiddels begrijpen waarom bij de schadeberekening brancheontwikkelingen worden meegenomen. De korting van 5,9% die SAOZ heeft toegepast, vinden zij echter te hoog. Bij vernietiging van het bestreden besluit bepleiten zij aan de hand van de cijfers van het CBS uit maart 2018 een percentage van 3,09. SAOZ heeft daarop verklaard dat het CBS de cijfers over de voorgaande jaren van tijd tot tijd bijstelt. SAOZ heeft aansluiting gezocht bij de cijfers van het CBS die over het jaar 2014 bekend waren op het moment dat het primaire besluit werd genomen. Dat leverde een kortingspercentage van 5,9 op. De meest recente gegevens van het CBS over 2014 zouden leiden tot een kortingspercentage van 6,6. Eisers hebben zich vervolgens op het standpunt gesteld dat uitgegaan moet worden van de cijfers van het CBS zoals ze bekend waren op het moment van het nemen van het primaire besluit. De rechtbank stelt in dat geval vast dat het kortingspercentage 5,9 is en dat er dus geen aanleiding is SAOZ niet te volgen in het toepassen van dit percentage. De beroepsgrond slaagt niet.
Doorzetcijfers en permanente schade
9.1
[eiser 1] voert aan dat in de referentieperiode sprake is van een negatieve doorzet van 215.572 liters brandstof in plaats van de door SAOZ geconstateerde stijging van 34.464 liters. Ten onrechte wordt zij niet voor deze schade gecompenseerd. [eiser 1] wijst er verder op dat zij niet heeft kunnen meeprofiteren van de latere branchebrede stijging van de doorzet van brandstof. Dat is volgens haar permanente schade die voor vergoeding in aanmerking komt (gekapitaliseerd naar de toekomst met factor 10).
9.2
Onder rechtsoverweging 7 is vastgesteld dat voor het berekenen van de omzet en dus ook de doorzet het jaar 2013 als referentiejaar mag worden gebruikt. Dat betekent dat niet kan worden uitgegaan van de door [eiser 1] becijferde negatieve doorzet, omdat deze is gebaseerd op een gemiddelde over de jaren 2011, 2012 en 2013. SAOZ heeft in het advies van maart 2017 en de aanvullende adviezen van 18 oktober 2017, 13 februari 2018 en
3 oktober 2018 helder uiteengezet hoe de gecorrigeerde referentieomzet is berekend. In deze adviezen heeft SAOZ ook toegelicht op welke wijze de normomzet over het jaar 2016 is bepaald. Daaruit blijkt dat, de schadeveroorzakende maatregel weggedacht, [eiser 1] in 2016 2.111.381 liter brandstof verkocht zou hebben. Uit de door [eiser 1] overgelegde gegevens kan worden afgeleid dat in 2016 2.145.845 liter brandstof is verkocht. Daarmee ligt het aantal verkochte liters dus hoger dan de normdoorzet. De rechtbank kan SAOZ daarom volgen in de conclusie dat van een permanent verlies aan brandstofverkopen geen sprake is. Daaraan voegt de rechtbank toe dat [eiser 1] geen cijfers heeft overgelegd waaruit het tegendeel blijkt. Weliswaar heeft [eiser 1] de jaarrekening uit 2016 en een overzicht met daarin opbrengsten, kostprijzen, brutowinsten en brutomarges van de brandstofverkopen over de jaren 2010 tot en met 2016 overgelegd, maar daaruit valt zonder een nadere uitsplitsing of toelichting van de kant van [eiser 1] niet controleerbaar af te leiden dat, ondanks het feit dat het aantal doorgezette liters brandstof niet is gedaald, de omzet is gedaald. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Schadebeperkende maatregelen
10.1
[eiser 1] voert aan dat de gemaakte reclamekosten en de verstrekte substantiële kortingen op de brandstofprijs ten onrechte niet worden vergoed. [eiser 1] benadrukt dat zij door het verstrekken van deze kortingen een verdere daling van de inkomsten uit de brandstoffenverkoop heeft kunnen voorkomen.
10.2
Volgens vaste rechtspraak ligt de bewijslast van de schade en de omvang daarvan in beginsel bij degene die stelt schade te hebben geleden (bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 5 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1786). De rechtbank stelt vast dat SAOZ in de adviezen meerdere keren heeft opgemerkt dat [eiser 1] geen objectieve controleerbare gegevens heeft overgelegd, waaruit blijkt dat juist het verstrekken van (weekend)kortingen heeft geleid tot het herstel van de brandstofverkopen in 2016. Ook de rechtbank ziet in de gedingstukken slechts kopieën van een aantal flyers uit de jaren 2014-2017. Uit geen enkel stuk blijkt dat in de daaraan voorafgaande jaren geen (weekend)kortingen zijn gegeven, terwijl dat wel gebruikelijk is in deze branche. Daarmee blijft onduidelijk of het daadwerkelijk de kortingen zijn die hebben geleid tot een beperking van de schade. Verder is uit de gegevens niet herleidbaar wat het verstrekken van de kortingen [eiser 1] heeft ‘gekost’ aan inkomsten. Daar komt nog bij dat in dezelfde tijd ook een betaalpaal is geplaatst, die heeft gezorgd voor ruimere openingstijden van het tankstation en waarvoor integraal planschadevergoeding is toegekend. Niet duidelijk is of en welk effect de (weekend)kortingen hebben gehad bovenop het schadebeperkende effect van de betaalpaal. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Voorzienbaarheid
11.1
[eiser 2] voert aan dat de komst van de rondweg voor haar niet voorzienbaar was op het moment dat zij in 1997 het voorterrein van de gemeente kocht. Zij zet vraagtekens bij de publicatie van de Structuurschets Loenen 1993 waarop SAOZ en verweerder de voorzienbaarheid hebben gebaseerd. Daarnaast is geen sprake van een ontwikkeling die voldoende concreet is omschreven. De passage over de rondweg in de Structuurschets is te vaag en onvoldoende concreet. Bij de aankoop van het perceel is van de kant van de gemeente ook niets gezegd over de mogelijke komst van een rondweg. Het door SAOZ gehanteerde kortingspercentage van 50% vindt [eiser 2] buitenproportioneel en ondeugdelijk gemotiveerd.
11.2
Volgens vaste rechtspraak moet de voorzienbaarheid van een planologische verandering beoordeeld worden aan de hand van het antwoord op de vraag of ten tijde van de investeringsbeslissing voor een redelijk denkend en handelend koper aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse in ongunstige zin zou veranderen. Daarbij moet rekening worden gehouden met een concreet beleidsvoornemen dat openbaar is gemaakt. Voor voorzienbaarheid is niet vereist dat dit beleidsvoornemen een formele status heeft. Een en ander is verder uitgewerkt in bijvoorbeeld de uitspraken van de ABRvS van 19 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4144, en van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582.
11.3
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat op pagina 42 van het SAOZ-advies van maart 2017 een kopie van het persbericht van de bekendmaking van de Structuurschets is opgenomen. In het persbericht wordt gesproken over een voorlichtingsbijeenkomst en wordt de mogelijkheid geboden de Structuurschets in te zien en daarop schriftelijk of mondeling (in een commissievergadering in januari 1993) te reageren. De rechtbank ziet in wat [eiser 2] aanvoert, geen reden om aan te nemen dat het persbericht niet zou zijn gepubliceerd.
11.4
De rechtbank stelt vervolgens vast dat onder 4.3 van de Structuurschets Loenen 1993 staat vermeld:
4.3.
Rondweg
Keuzemogelijkheden:
  • Geen rondweg en benutten van de beperkte mogelijkheden tot verbetering oversteekvoorzieningen en herprofilering van de Rijksstraatweg.
  • Rondweg en benutten van de dan ontstane ruime mogelijkheden tot herinrichten van de
Rijksstraatweg.
Beslispunt:
Gelet op de afweging van voordelen (verkeersveiligheid, beperken milieuhinder, herprofileringsmogelijkheden Rijksstraatweg) en de nadelen (nieuwe barrière naar landschap, risico van aan rondweg gekoppelde verstedelijking in landschap) en gelet op de globale kosten/batenanalyse lijkt een rondweg weliswaar niet eenvoudig te realiseren, maat toch het nastreven waard.
Op de bij de Structuurschets behorende kaart staan twee dikke witte pijlen ingetekend die
de aansluitpunten van de mogelijke rondweg weergeven. In de legenda zijn ze ook als zodanig aangegeven. De tekst uit de Structuurschets en de pijlen op de kaart leveren naar het oordeel van de rechtbank een voldoende concreet beleidsvoornemen op. Er worden twee keuzemogelijkheden genoemd, namelijk wel of geen rondweg. In het geval de rondweg er komt, staat op de kaart aangegeven op welke plekken de aansluitpunten zijn voorzien. Daarmee had [eiser 2] rekening kunnen houden op het moment dat zij in 1997 tot aankoop van de grond overging. In het kader van de voorzienbaarheid is immers de meest ongunstige uitwerking van het beleidsvoornemen beslissend. Over de conclusie van SAOZ dat van de te vergoeden waardedaling van het tankstation 50% redelijkerwijs voor rekening komt van [eiser 2] , overweegt de rechtbank dat zij SAOZ kan volgen in de constatering dat het voorterrein, met daarop het pompeiland, een zeer belangrijk onderdeel van het tankstation betreft. Juist dit onderdeel is door [eiser 2] verworven op het moment dat, zoals hiervoor is overwogen, de aanleg van de randweg voorzienbaar was. Om die reden acht de rechtbank het gehanteerde percentage niet onredelijk. De beroepsgrond slaagt niet.
Normaal maatschappelijk risico en kapitalisatiefactor 10
12.1
Eisers voeren aan dat de wijze waarop SAOZ de aftrek voor het normaal maatschappelijk risico heeft toegepast niet juist is. Door de volledige inkomensschade (zonder aftrek voor het normaal maatschappelijk risico) van de vermogensschade af te trekken en daarover 4% te korten en ook 4% te korten op de te vergoeden inkomensschade, wordt twee keer een aftrek van 4% voor het normaal maatschappelijk risico toegepast. Dit is volgens eisers niet rechtvaardig. Daarnaast had niet een kapitalisatiefactor van 10 moeten worden toegepast maar van 6,5.
12.2
Artikel 6.2, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat in ieder geval voor rekening van de aanvrager blijft:
a. van schade in de vorm van een inkomensderving: een gedeelte gelijk aan twee procent van het inkomen onmiddellijk voor het ontstaan van de schade;
b. van schade in de vorm van een vermindering van de waarde van een onroerende zaak: een gedeelte gelijk aan twee procent van de waarde van de onroerende zaak onmiddellijk voor het ontstaan van de schade.
12.3
De rechtbank stelt vast dat, zoals SAOZ in het aanvullend advies van 3 oktober 2018 en op de zitting gemotiveerd heeft toegelicht, de wijze waarop SAOZ de vermogensschade en de inkomensschade heeft berekend aansluit op de systematiek van de Wro en de vaste rechtspraak op dit punt. SAOZ verwijst daarbij naar de uitspraak van de ABRvS van
8 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2109. Bij beide vormen van schade moet op grond van het hiervoor genoemde artikel uit de Wro na berekening worden gekeken naar het normaal maatschappelijk risico dat voor rekening van de aanvrager blijft (zie de uitspraken van de ABRvS van 8 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2109, en van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582). Deze systematiek betekent inderdaad dat [eiser 2] voor de vermogensschade tweemaal wordt geconfronteerd met het normaal maatschappelijk risico. Dat dit onterecht is, zoals eisers stellen, valt echter niet uit de wettekst te halen. Wat betreft de kapitalisatiefactor geldt dat, anders dan eisers stellen, bij het berekenen van het normaal maatschappelijk risico zowel bij de inkomensschade als bij de vermogensschade - terecht - de kapitalisatiefactor 10 is gebruikt. De beroepsgrond slaagt niet.
Forfait
13.1
Eisers voeren aan dat het hanteren van een forfait van 4% in plaats van het wettelijk forfait van 2% niet terecht is. In het bestreden besluit is onvoldoende gemotiveerd waarom van deze hogere drempel is uitgegaan.
13.2
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak een drempel van 4% van het inkomen en 4% van de waarde van de onroerende zaak aanvaardbaar is. SAOZ heeft in het advies van maart 2017 opgemerkt dat de aanleg van een randweg om een woonkern ter beperking van het verkeer in die kern in zijn algemeenheid aan te merken is als een normale maatschappelijke ontwikkeling waarmee aanvragers in abstracto rekening hadden kunnen houden. Daarnaast kan, gelet op de structuur van de omgeving, zijnde een woonkern, het verminderen van het verkeer door middel van de aanleg van een randweg langs de rand van de uitbreiding van die kern in redelijkheid als passend worden aangemerkt. De planologische ontwikkeling is mogelijk gemaakt en moet in zoverre als passend in het gevoerde ruimtelijk beleid worden beschouwd. Van meer betekenis is dat de ontwikkeling ook past binnen het langjarig door de gemeente vastgestelde beleid omdat de randweg immers al in 1992 in een structuurschets werd genoemd. In het nadere advies van 18 oktober 2017 heeft SAOZ de toegepaste drempel nog verder toegelicht. Op deze wijze heeft SAOZ naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd waarom in dit geval een hogere drempel wordt opgeworpen. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie advisering SAOZ
14. Eisers hebben onvoldoende concrete aanknopingspunten naar voren gebracht die leiden tot het oordeel dat verweerder de besluitvorming niet mocht baseren op de adviezen van SAOZ.
Eindconclusie
15. De rechtbank komt tot de conclusie dat de beroepsgrond over de proceskosten in bezwaar slaagt en de overige beroepsgronden niet. Het bestreden besluit zal daarom worden vernietigd voor zover daarbij de kosten voor rechtsbijstand in bezwaar niet zijn vergoed. Voor het overige kan het bestreden besluit in stand blijven. Concreet betekent dit dat verweerder dus geen nieuwe beslissing op het bezwaar van eisers hoeft te nemen.
Proceskosten
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers in bezwaar gemaakte kosten voor rechtsbijstand tot een bedrag van € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de door eisers in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punten voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1). Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht van € 338,- vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij is nagelaten aan eisers de kosten voor
rechtsbijstand in bezwaar te vergoeden;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand
blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten in bezwaar en beroep tot een bedrag van
€ 2.048,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, voorzitter, en mr. E.M. van der Linde en
mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, leden, in aanwezigheid van mr. M.H.L. Debets, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.