ECLI:NL:RBMNE:2019:112

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 januari 2019
Publicatiedatum
15 januari 2019
Zaaknummer
7093526 UC EXPL 18-8397
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wanprestatieverweer bij softwareovereenkomst: geschiktheid en ontbinding

In deze zaak vorderde Carerix B.V. van [gedaagde] B.V. betaling van € 8.689,52, bestaande uit een hoofdsom van € 7.187,40 voor een softwarepakket dat Carerix aan [gedaagde] had geleverd. De overeenkomst was op 30 mei 2017 ondertekend, maar [gedaagde] had op 30 augustus 2017 de overeenkomst opgezegd, omdat zij ontevreden was over de geleverde software. [gedaagde] stelde dat de software niet voldeed aan de verwachtingen die waren gewekt, maar kon dit niet concreet maken. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] niet voldoende bewijs had geleverd voor haar verweer en dat de overeenkomst niet ontbonden kon worden zonder een ingebrekestelling.

De kantonrechter concludeerde dat Carerix recht had op betaling van de hoofdsom, rente en buitengerechtelijke incassokosten. De rechter wees de vordering van Carerix toe, met uitzondering van het deel van de buitengerechtelijke kosten dat boven het wettelijke tarief uitging. [gedaagde] werd veroordeeld in de proceskosten, die op € 1.157,00 werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken op 16 januari 2019 door kantonrechter M.E. Heinemann, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 7093526 UC EXPL 18-8397 nig/1449
Vonnis van 16 januari 2019
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Carerix B.V.,
gevestigd in Rotterdam,
verder ook te noemen Carerix,
eisende partij,
gemachtigde: Van Beest, Knol en Vermeulen gerechtsdeurwaarders,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] (nu met een postadres in [vestigingsplaats] ),
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.

1.De procedure

In het dossier zitten de volgende stukken:
- de dagvaarding met bijlagen;
- het verweer van [gedaagde] ;
- de conclusie van repliek van Carerix;
- de reactie daarop van [gedaagde] .
Het vonnis is enkele weken uitgesteld, omdat het niet op tijd af was.

2.De beoordeling

2.1.
Carerix vordert van [gedaagde] betaling van € 8.689,52 met rente en kosten. De hoofdsom (€ 7.187,40) bestaat uit facturen voor een softwarepakket dat Carerix aan [gedaagde] ter beschikking gesteld heeft. De overeenkomst daarvoor is ondertekend op 30 mei 2017. Op 30 augustus heeft [gedaagde] meegedeeld hem te willen opzeggen. Carerix vordert nu de kosten voor het hele eerste jaar, voor zover [gedaagde] die nog niet betaald had. Het verweer van [gedaagde] komt erop neer dat zij ontevreden is. Volgens [gedaagde] heeft Carerix de suggestie gewekt dat het platform naar eigen inzicht kon worden ingericht, maar bleek in de praktijk dat veel functies niet beschikbaar waren die Carerix wel had toegezegd en die voor [gedaagde] belangrijk waren. De software was voor haar dus ongeschikt.
2.2.
In de algemene voorwaarden bij de overeenkomst staat dat de overeenkomst een looptijd heeft van een jaar. Als [gedaagde] gelijk heeft, dan zou zij het recht hebben om hem tussentijds te ontbinden. De opzegging van eind augustus zou dan als een ontbinding kunnen worden opgevat. Dat kan echter niet zomaar; anders zou iemand zich wel erg makkelijk kunnen onttrekken aan verplichtingen die hij zelf op zich genomen heeft. Zo’n ontbinding is alleen mogelijk als de andere partij tekortschiet in zijn verplichtingen. De bewijslast daarvoor berust bij de partij die wil ontbinden. Dat is degene die rechten wil ontlenen aan de stelling dat de ander is tekortgeschoten, en die dus concrete feiten en omstandigheden zal moeten stellen en zo nodig bewijzen waaruit dat volgt (artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)). Zonder die concrete feiten en omstandigheden is het voor een rechter onmogelijk om over zo’n stelling te oordelen, en trouwens voor een wederpartij ook om zich daartegen te verweren.
2.3.
In dit geval staat het vast dat Carerix en [gedaagde] een overeenkomst gesloten hebben voor de levering van software, en dat Carerix aan [gedaagde] die software geleverd heeft. Het is [gedaagde] die stelt dat de software niet voldoet aan de afspraken. Van haar mocht dus verwacht worden dat zij dat concreet zou maken. Dat is niet gebeurd. Het is niet duidelijk wat er precies is besproken in het verkoopgesprek, en hoe concreet dat is geworden. Ook is niet duidelijk wat die functies waren die [gedaagde] zo belangrijk vond. Dan kan een rechter ook niet beoordelen of [gedaagde] gelijk had dat de software niet aan de overeenkomst voldeed.
2.4.
[gedaagde] klaagt verder dat Carerix ‘in de meeste gevallen’ ‘pas laat’ op vragen reageerde, terwijl beloofd was dat dit altijd binnen 48 uur zou zijn. Ook dat wordt niet concreet gemaakt. Carerix heeft een lijstje gemaakt met vragen van [gedaagde] , met datum en tijdstip van de vraag en van het antwoord, en daarop heeft [gedaagde] niet gereageerd. Ook deze klacht is dus onvoldoende onderbouwd. Hetzelfde geldt voor de klacht over slechte communicatie en onjuiste facturen: [gedaagde] maakt niet duidelijk wat er precies niet deugde. Daarom kan de kantonrechter niet vaststellen of [gedaagde] hier een punt mee heeft.
2.5.
Een andere voorwaarde voor ontbinding is dat de partij die wil ontbinden de andere partij schriftelijk (en concreet) op de tekortkoming heeft aangesproken, en hem een redelijke termijn gegeven heeft om alsnog correct na te komen. Een ingebrekestelling is de juridische term daarvoor. Uit niets blijkt dat [gedaagde] dat gedaan heeft. Ook dat is een reden waarom zij de overeenkomst niet mocht ontbinden.
2.6.
Kortom, het verweer van [gedaagde] is onvoldoende concreet, en kan daarom niet worden gehonoreerd. Carerix mag haar houden aan de overeenkomst met zijn looptijd van een jaar. De berekening van het bedrag wordt niet betwist. Daarom kan de hoofdsom worden toegewezen, met de rente daarover.
2.7.
Carerix vordert € 1.078,11 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Daarop is het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing, omdat de vordering voortvloeit uit een overeenkomst. Carerix heeft voldoende toegelicht dat er buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht (onderzoek naar personalia en verhaalbaarheid valt daar niet onder, maar sommatiebrieven wel). Het gevorderde bedrag is echter hoger dan het tarief in het Besluit, en Carerix licht niet toe waarom zij daarvan afwijkt. Daarom zal alleen het wettelijke tarief worden toegewezen.
2.8.
Omdat [gedaagde] in het ongelijk gesteld wordt, wordt zij ook in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Carerix worden begroot op:
- dagvaarding € 81,00
- griffierecht € 476,00
- salaris gemachtigde €
600,00(2 punten x tarief € 300,00)
Totaal € 1.157,00

3.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan Carerix € 7.187,40 te betalen met de wettelijke handelsrente daarover vanaf 20 juli 2018 tot de voldoening, plus € 734,37 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 424,01 aan rente tot de dagvaarding;
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Carerix, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.157,00, waarin begrepen € 600,00 aan salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2019.