ECLI:NL:RBMNE:2019:1113

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 maart 2019
Publicatiedatum
18 maart 2019
Zaaknummer
7380559 AT VERZ 18-804 en 7380560 AT VERZ 18-805
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Instelling van bewind en mentorschap ondanks levenstestament met partner als gevolmachtigde

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 14 maart 2019 een beschikking gegeven inzake de instelling van bewind en mentorschap voor de rechthebbende, geboren in 1954, die lijdt aan dementie. De rechthebbende, die eigenaresse is van een gezondheidswinkel, heeft sinds 2015 de diagnose dementie, wat haar vermogen om haar vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen te behartigen ernstig beïnvloedt. De verzoeken tot onderbewindstelling en mentorschap zijn ingediend door haar kinderen, die zich zorgen maken over de zorg en de financiële belangen van hun moeder, vooral gezien de betrokkenheid van haar partner, [A].

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de rechthebbende niet in staat is om haar belangen zelf te behartigen en dat er sprake is van een conflict tussen haar partner en haar kinderen. De rechter heeft de volmacht die de rechthebbende aan haar partner heeft gegeven, niet als voldoende bescherming gezien, gezien het wantrouwen en de strijd tussen de betrokken partijen. De kantonrechter heeft besloten dat een onafhankelijke en professionele bewindvoerder en mentor moet worden benoemd, om de belangen van de rechthebbende te waarborgen. KempenBewind B.V. is benoemd tot bewindvoerder en mentor, met een vastgestelde beloning voor de aanvangswerkzaamheden.

De beslissing van de kantonrechter is openbaar uitgesproken en kan binnen drie maanden worden aangevochten bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak benadrukt de noodzaak van bescherming voor kwetsbare personen en de rol van de rechter in het waarborgen van hun belangen, vooral in situaties van geestelijke of lichamelijke achteruitgang.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Bewindsbureau
locatie Utrecht
zaaknummers: 7380559 AT VERZ 18-804 en 7380560 AT VERZ 18-805
Beschikking op een verzoek tot onderbewindstelling en mentorschap d.d. 14 maart 2019
Ingediend door:
Verzoek 1:
[verzoekster X]
wonende [adres]
[postcode] [woonplaats]
en

[verzoeker Y]

wonende [adres]
[postcode] [woonplaats]
hierna te noemen: verzoekers,
Verzoek 2:
Officier van Justitie, arrondissementsparket Midden-Nederland,
locatie Utrecht.
hierna te noemen: OM,
ten behoeve van:

[rechthebbende]

geboren [geboortedatum] 1954 te [geboorteplaats] ,
wonende [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
hierna te noemen: rechthebbende.

De procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
  • het verzoekschrift 1 met 8 bijlagen, waaronder de bereidverklaring van de voorgestelde bewindvoerder en mentor KempenBewind B.V., om tot bewindvoerder en mentor te worden benoemd, ter griffie ingekomen op 27 november 2018;
  • een brief van mw. mr J.H. Six-van der Werf, zijnde de advocaat van de heer [A] , d.d. 4 januari 2019, ingekomen ter griffie d.d. 7 januari 2019, waarin zij verzoekt om uitstel van de mondelinge behandeling van het verzoek 1, die gepland staat op 14 januari 2019;
  • een brief van verzoekers 1 d.d. 4 januari 2019, ingekomen ter griffie op 7 januari 2019, met als bijlage de rapportage van Veilig Thuis , met het verzoek om een in te dienen verzoek van Veilig thuis , en hun verzoekschrift gezamenlijk te behandelen;
  • een brief van verzoekers 1 d.d. 5 januari 2019, ingekomen ter griffie op 8 januari 2019, inhoudende het verzoek om de mondelinge behandeling die gepland staat op 14 januari 2019 niet uit te stellen;
  • het verzoekschrift 2 met bijlagen, waaronder de bereidverklaring van de voorgestelde bewindvoerder en mentor KempenBewind B.V., om tot bewindvoerder en mentor te worden benoemd, ter griffie per post ingekomen op 15 januari 2019, en daaraan voorafgaand al per e-mail op 11 januari 2019;
  • een brief van verzoekers 1, met aanvullende bijlagen bij hun verzoek, genummerd 10 tot en met 16;
  • een verweerschrift tegen verzoek 1, ingediend door mr. Six-van der Werf, binnengekomen 14 februari 2019;
  • een tweetal verweerschriften tegen verzoek 2 en tegen een eerder ingediend en ingetrokken verzoek van Veilig Thuis , ingediend door mr. Six-van der Werf, ontvangen per fax d.d. 14 februari 2019;
  • een verweerschrift tegen een tweede (niet bij de rechtbank ingediend) verzoek van Veilig Thuis , met een tweetal bijlagen, ingediend door mr. Six-van der Werf, ingekomen per fax d.d. 15 februari 2019;
  • een brief van mr. Six-van der Werf d.d. 22 februari 2019.

De feiten

Rechthebbende is de moeder van verzoekers, alsmede van belanghebbende [B] . Rechthebbende is eigenares van een gezondheidswinkel, [naam gezondheidswinkel] te [vestigingsplaats] . Zij exploiteert deze winkel in de vorm van een eenmanszaak.
Rechthebbende heeft sinds 2011 een relatie met de heer [A] (hierna: [A] ).
In januari 2015 is bij rechthebbende, na uitvoerig neurologisch onderzoek, de diagnose dementie, meest passend bij de ziekte van Alzheimer, definitief vastgesteld. Tevens is daarbij geconstateerd dat er stoornissen zijn op alle drie de cognitieve domeinen, te weten geheugen, aandacht en executief functioneren.
Op 10 maart 2015 is bij notaris [C] te [vestigingsplaats] een akte houdende algemene volmacht gepasseerd, volgens welke akte rechthebbende [A] volmachtigt haar vermogensrechtelijke belangen en medische belangen te behartigen.
Bij akte van 30 april 2015 is er bij dezelfde notaris een akte houdende aanvullende overeenkomst inzake algemene volmacht gepasseerd.
In 2017 is [A] bij rechthebbende ingetrokken. Hij betaalt niet mee aan de hypotheeklasten of aan de lasten ter zake van gas, water en licht, maar wel aan de overige kosten van de huishouding, zoals boodschappen.
De werkzaamheden in de winkel worden reeds geruime tijd verricht door [A] . [A] heeft namens rechthebbende een overeenkomst reële beloning meewerkende partner met zichzelf gesloten, ingaande januari 2017, voor een bedrag van
€ 1.500,-- per maand.
[A] heeft een bedrag van € 24.000,-- renteloos geleend aan rechthebbende, ten behoeve van een vervroegde aflossing van de hypotheek op haar woning. Deze lening betaalt rechthebbende terug aan [A] met het geld dat [A] ontvangt uit hoofde van de overeenkomst meewerkend partner.
Rechthebbende en [A] gaan sinds enkele jaren eenmaal per jaar voor een periode van ongeveer 12 weken op vakantie naar Samos.
De dochter van rechthebbende en [A] hebben gezamenlijk de aanvraag van een CIZ indicatie en de aanvraag van een PGB geregeld teneinde betaalde thuiszorg/mantelzorg te kunnen inschakelen. Het PGB is verstrekt en wordt beheerd door [A] .
De dochter van rechthebbende heeft een intake met de Thuiszorg ( Saar aan Huis ) geregeld in augustus 2018.
In augustus 2018 heeft de dochter van rechthebbende op advies van de casemanager dementie een melding bij Veilig Thuis gedaan.
Op 30 oktober 2018 is thuiszorg door Saar aan Huis gestart. Van dinsdag tot en met zaterdag is er van 09:00 tot 12:00 thuiszorg.
Veilig Thuis heeft onderzoek gedaan en naar aanleiding van dit onderzoek een rapportage opgesteld. In het kader van dat onderzoek heeft er op 6 november 2018 een gesprek plaatsgevonden waarbij naast rechthebbende en haar kinderen o.a. ook [A] , twee medewerksters van Veilig Thuis en een medewerkster van Saar aan Huis aanwezig waren.
[A] heeft na het gesprek van 6 november 2018 de thuiszorg laten weten dat hij het contract, dat ondertekend is door de dochter van rechthebbende, niet rechtsgeldig acht. Hij heeft geweigerd (een deel van) de kosten te betalen.

De beoordeling

Beide verzoeken strekken tot instelling van een bewind over de goederen die (zullen) toebehoren aan, alsmede tot instelling van mentorschap ten behoeve van de rechthebbende,
[rechthebbende], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954, wonende [adres] , [postcode] [woonplaats] , wegens haar lichamelijke of geestelijke toestand waardoor betrokkene niet in staat is ten volle haar vermogensrechtelijke belangen en haar belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen.
Tegen deze verzoeken is verweer gevoerd door mr. Six-van der Werf namens [A] .
Niet-ontvankelijkheid Veilig Thuis en OM
Het verweer tegen de ontvankelijkheid van het verzoek van Veilig Thuis en de handelswijze van Veilig Thuis kan onbesproken blijven, aangezien Veilig Thuis haar verzoek d.d. 3 januari 2019 heeft ingetrokken bij brief van 11 januari 2019. Er is geen sprake van een tweede verzoek van Veilig Thuis ; er zijn slechts twee bijlagen die afkomstig zijn van Veilig Thuis ingebracht als producties bij het verzoek van het OM.
De kantonrechter verwerpt het verweer dat het verzoek van het OM niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat er al een verzoek was ingediend door kinderen van rechthebbende. Het OM is bevoegd tot het indienen van een verzoek tot onderbewindstelling en/of mentorschap. Terecht is aangevoerd dat deze mogelijkheid in de wet is opgenomen voor het geval dat een rechthebbende geen echtgenoot of partner, levensgezel of bloedverwanten heeft die kunnen, willen of mogen opkomen voor diens belangen. Noch uit de wet, noch uit de wetsgeschiedenis vloeit voort dat het OM niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in het geval er reeds een verzoek is ingediend door perso(o)n(en) die bevoegd is/zijn zo’n verzoek in te dienen. Dit betekent dat de kantonrechter acht mag slaan op het door het OM ingediende verzoekschrift met bijlagen.
Inhoudelijke overwegingen
Op grond van artikel 1:431 lid 1 aanhef en onder a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kantonrechter, indien een meerderjarige als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, een bewind instellen over één of meerdere goederen die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren. Op grond van artikel 1:435 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de bewindvoerder de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende, tenzij gegronde redenen zich tegen een zodanige benoeming verzetten.
Op grond van artikel 1:450 lid 1 BW kan de kantonrechter indien een meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen, een mentorschap instellen. Op grond van artikel 1:452 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de mentor de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende, tenzij gegronde redenen zich tegen een zodanige benoeming verzetten.
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting staat vast dat de rechthebbende als gevolg van haar geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is haar belangen van vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen. Ter terechtzitting heeft de kantonrechter geconstateerd dat rechthebbende niet in staat bleek om (zinvol) te worden gehoord. Tot de stukken behoren ook medische gegevens die een dergelijke conclusie onderschrijven. Daarmee zijn in beginsel de beschermingsmaatregelen van bewind en mentorschap geïndiceerd indien en voor zover een minder ingrijpende beschermingsmaatregel niet volstaat. [A] heeft zich beroepen op de door rechthebbende aan hem afgegeven algemene volmacht (hierna: de volmacht), die volgens hem volstaat. Voorts heeft hij erop gewezen dat als de kantonrechter vindt dat er een bewind en mentorschap moet komen, hij in dat geval als bewindvoerder en mentor dient te worden benoemd.
De kantonrechter is van oordeel dat met de door rechthebbende afgegeven volmacht aan [A] haar belangen niet voldoende worden beschermd. Er is sprake van wederzijds wantrouwen en strijd tussen de kinderen van rechthebbende enerzijds, en haar partner, [A] , anderzijds. Dit ondanks het feit dat nadat de akte ter zake van de algemene volmacht was gepasseerd, tussen de kinderen en de partner nog een nadere overeenkomst is opgesteld. Daarbij komt dat deze volmacht door rechthebbende is afgegeven op een moment dat gelegen is na de gestelde diagnose, waardoor in twijfel kan worden getrokken of deze volmacht op eigen initiatief van rechthebbende tot stand is gekomen en of zij de inhoud van die volmacht wel (volledig) begreep.
Het wantrouwen en de strijd over en weer blijkt onder meer uit het feit dat [A] de kinderen van rechthebbende niet altijd inzage heeft verschaft in financiële aangelegenheden. De kantonrechter constateert dat een deel van die inzage, bijvoorbeeld over het bestaan van de lening, pas is verstrekt in het kader van de onderhavige procedure. Ook blijkt die strijd uit de wijze waarop het inschakelen van thuiszorg door Saar aan Huis zijn beslag heeft gekregen, de afwerende opstelling van [A] met betrekking tot die thuiszorg, en de inschakeling van Veilig Thuis door de kinderen van betrokkene.
Dit wederzijds bestaande wantrouwen is niet in het belang van rechthebbende. In haar toestand heeft rechthebbende de zorg en liefde van zowel haar partner als haar kinderen nodig, waarbij de partner niet in de positie dient te komen dat hij rechthebbende de zorg en betrokkenheid van haar kinderen kan ontzeggen, omdat hij de niet-vermogensrechtelijke belangen behartigt.
[A] is bovendien niet steeds in staat om zijn eigen vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen van de belangen van rechthebbende te onderscheiden, en de belangen van rechthebbende voorop te stellen. Op meerdere punten is reeds nu sprake van belangenverstrengeling, die naar alle waarschijnlijkheid in de toekomst alleen maar zal toenemen.
Een aantal punten kan hierin worden benoemd. Dit is ten eerste de inschakeling van thuiszorg door Saar aan Huis . [A] ervaart dit als een (te) grote inmenging in zijn privéleven, zoals ook namens hem door zijn advocaat is betoogd. Hij wenst de levensstijl zoals rechthebbende en hij die altijd hadden, voort te zetten. Dit terwijl uit alles blijkt dat rechthebbende feitelijk niet meer zonder hulp kan. Zij heeft hulp nodig bij het wassen, aankleden en eten en recent is gebleken dat zij ook niet meer alleen over straat kan omdat zij de weg kwijt raakt. [A] heeft niet weersproken dat hij rechthebbende soms alleen moet laten om naar de winkel te gaan. Uit de rapportage van Veilig Thuis - die tot stand is gekomen op basis van informatie van diverse betrokkenen - en de door verzoekers overgelegde bijlagen 10 tot en met 16 blijkt dat [A] de ingeschakelde hulp van zowel de casemanager dementie als de thuiszorg (heeft) tegen(ge)werkt.
Een tweede niet-vermogensrechtelijk tegenstrijdig belang is de gezamenlijke vakantie van rechthebbende en [A] naar Samos. Uit de stukken blijkt dat rechthebbende vorig jaar op vakantie in Samos zoek is geraakt. Ondanks dit gegeven, en het feit dat ook [A] erkent dat rechthebbende niet langer in staat is in een haar vertrouwde omgeving de weg te vinden, heeft [A] ter zitting het voornemen geuit om dit jaar wederom met rechthebbende voor een langere periode naar Samos af te reizen. Hieruit blijkt dat [A] onvoldoende inzicht toont in het ziektebeeld van rechthebbende. Hij lijkt niet te begrijpen dat het niet in het belang van rechthebbende is dat zij langdurig in een onbekende omgeving is, in een land waarvan ze de taal niet spreekt, geen mensen kent en geen andere zorg heeft dan de zorg van [A] .
Ten derde zijn dit de met elkaar verwikkelde financiële belangen van rechthebbende en [A] . [A] krijgt inkomen uit de onderneming van rechthebbende, terwijl rechthebbende niet langer in staat kan worden geacht die onderneming voort te zetten. Feitelijk voert [A] thans die onderneming, nadat hij zijn eigen onderneming heeft verkocht. Als gemachtigde van rechthebbende is hij thans degene die bepaalt of de onderneming dient te worden beëindigd. Echter, indien de onderneming wordt beëindigd, valt het inkomen uit onderneming voor zowel rechthebbende als [A] weg. Hiermee hangt samen dat [A] bij rechthebbende inwoont en niet bijdraagt aan de woonlasten en bijkomende vaste lasten. Dit maakt dat [A] er persoonlijk (financieel) belang bij heeft dat rechthebbende zo lang mogelijk zelfstandig blijft wonen, terwijl anderzijds reeds duidelijk is dat rechthebbende 24 uur per dag toezicht nodig heeft. Er is immers ten aanzien van rechthebbende reeds een WLZ5 indicatie afgegeven door het CIZ. Die indicatie houdt in dat rechthebbende zal worden opgenomen in een beschermde woonvorm met 24-uurs toezicht als er geen partner meer is.
De kantonrechter is, alles afwegende, van oordeel dat een minder verstrekkende maatregel zoals opgenomen in de volmacht, niet volstaat en dat een onafhankelijke en professionele bewindvoerder en mentor dient te worden benoemd. In hetgeen hiervoor is overwogen ziet de kantonrechter gegronde redenen die zich tegen een benoeming van [A] als bewindvoerder en mentor verzetten. Gelet op het voorgaande is duidelijk dat [A] de belangen van rechthebbende niet altijd voorop heeft gesteld en stelt. Voorts dient voorkomen te worden dat de onderlinge verhoudingen tussen de kinderen en [A] nog verder onder druk komen te staan, mede nu rechthebbende zich in een afhankelijke positie bevindt. De kantonrechter zal daarom niet de uitdrukkelijke voorkeur van rechthebbende voor [A] , zoals blijkt uit de door haar afgegeven volmacht, volgen. Zoals hiervoor reeds is overwogen is het overigens maar de vraag of dit wel de uitdrukkelijke voorkeur van rechthebbende was/is, aangezien de volmacht is afgegeven op een moment nadat de diagnose reeds was gesteld.
Tijdens de terechtzitting heeft de kantonrechter [A] een termijn van een week gegeven om zich (alsnog) uit te laten over de door de kinderen voorgedragen professionele bewindvoerder en mentor. Gebleken is dat [A] geen bezwaar heeft tegen de benoeming van de voorgedragen professionele bewindvoerder en mentor. De kantonrechter zal daarom overgaan tot diens benoeming.
De kantonrechter zal de jaarbeloning van de te benoemen bewindvoerder/mentor, inclusief onkostenvergoeding en exclusief omzetbelasting voor zover van toepassing, vaststellen overeenkomstig artikel 5 in samenhang met artikel 2 lid 2 sub a van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren.
De kantonrechter zal de beloning van de te benoemen bewindvoerder/mentor voor de aanvangswerkzaamheden vaststellen op een bedrag van € 2.037,00 (exclusief btw).
De kantonrechter zal de beloning van de te benoemen bewindvoerder voor de aanvangswerkzaamheden vaststellen op een bedrag van € 533,00 (exclusief btw).
Proceskosten OM
Mr. Six-van der Werf heeft ter zitting betoogd dat het OM in de proceskosten dient te worden veroordeeld, nu Veilig Thuis haar verzoek heeft ingetrokken en zij derhalve niet meer kan vragen om Veilig Thuis in de proceskosten te laten veroordelen. De kantonrechter kan deze redenering van de advocaat niet volgen. Nu deze stelling overigens niet is onderbouwd en de advocaat bovendien heeft aangegeven dat het OM volgens haar door Veilig Thuis op het verkeerde been is gezet, zal de kantonrechter reeds hierom de verzochte kostenveroordeling afwijzen.

De beslissing

De kantonrechter:
- stelt de goederen, die toebehoren of zullen toebehoren aan
[rechthebbende]voornoemd onder bewind wegens haar lichamelijke of geestelijke toestand;
- stelt een mentorschap in ten behoeve van
[rechthebbende]voornoemd;
- benoemt tot bewindvoerder en mentor:
KempenBewind B.V., postadres: [postcode] [vestigingsplaats] , Postbus [postbusnummer] ;
- stelt de beloning vast op de tarieven die hiervoor zijn bepaald;
- bepaalt (conform 1:436 lid 3 BW) dat het bewind wordt ingeschreven in het openbare Centrale Curatele- en bewindsregister;
- wijst de door mr. Six-van der Werf gevorderde veroordeling van het OM in de proceskosten af.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.H. Schormans, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2019, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing kan binnen drie maanden na de dag van de uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Het beroepschrift kan uitsluitend door een advocaat worden ingediend.