Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.Het verloop van de procedure
2.De feiten
3.Het verzoek
4.Het verweer en het tegenverzoek
5.De beoordeling
onder 3.2 a tot en met lopgenomen, zijn hierdoor deels te verklaren.
onder adat zij haar medio mei 2015 onder druk heeft gezet om haar contracturen naar beneden bij te stellen. Dit verwijt is niet terecht. [verzoekster] heeft onvoldoende uiteengezet waaruit de dwang heeft bestaan. Uit de door [verzoekster] als productie 4 overgelegde e-mail van [verweerster] van 27 maart 2015 kan in ieder geval niet worden afgeleid dat zij onder druk is gezet om haar contracturen terug te brengen van 70% naar 50%.
onder b, c en ddat [verweerster] ten onrechte haar ziekmelding van 21 september 2016 niet heeft geaccepteerd, dat [verweerster] in oktober 2016 heeft erkend dat [verzoekster] arbeidsongeschikt was en dat zij vanaf dat moment de re-integratie heeft laten doodbloeden. Zo heeft [verweerster] volgens [verzoekster] ook niet willen meewerken aan een duofunctie.
onder fgemaakte verwijt dat [verweerster] haar vanaf juli 2016 volledig heeft buitengesloten en geen direct contact meer met haar heeft gezocht, treft gelet op de uitdrukkelijke betwisting door [verweerster] evenmin doel.
onder gdat [verweerster] op het moment van de WIA-aanvraag (13 oktober 2017) “willens en wetens” ineens aan UWV de “onjuiste mededeling” doet dat zij niet arbeidsongeschikt was, en dat zij als gevolg daarvan aanvankelijk geen WIA-uitkering kreeg. Ook dit (nogal zwaar aangezette) verwijt is niet terecht. Uit de beslissing op bezwaar van 9 juli 2018 volgt dat [verweerster] slechts heeft verwezen naar het oordeel van de bedrijfsarts. Evenmin is gebleken (en het is ook niet logisch) dat (alleen) daardoor de aanvraag om een WIA-uitkering aanvankelijk is afgewezen.
onder hdat zij per direct werd opgeroepen om over werkhervatting te praten, is wel terecht. Hoewel [verweerster] haar al maandenlang arbeidsongeschikt achtte, heeft zij [verzoekster] op 27 oktober 2017 opeens opgeroepen om haar werkzaamheden te hervatten, op straffe van stopzetting van loon. De kantonrechter kan zich voorstellen dat dit, gelet op de handelwijze van [verweerster] in de daaraan voorafgaande maanden, [verzoekster] onaangenaam verraste. Hoewel de oproep voor werkhervatting gebeurde op advies van UWV, had [verweerster] op dat moment zorgvuldiger kunnen en moeten handelen.
onder idat het maandenlang heeft geduurd voordat er een second opinion is aangevraagd, is door [verweerster] erkend dat de vertraging mede te wijten is aan haar arbodienst en diens onervarenheid met de nog niet lang daarvóór ingevoerde mogelijkheid om een second opinion aan te vragen (artikel 14 lid 2 sub g Arbeidsomstandighedenwet). De vertraging is volgens [verweerster] echter óók deels het gevolg van het uitblijven van een medische machtiging van [verzoekster] . [verzoekster] stelt terecht dat er niets gedaan is met het oordeel van de second opinion-arts van 9 november 2017. Dit is echter niet aan [verweerster] te verwijten. Het staat vast dat [verzoekster] dit oordeel toen niet aan [verweerster] heeft verstrekt en dat [verweerster] hier ook niet via haar bedrijfsarts over beschikte. Ook staat vast dat de bedrijfsarts in de second opinion geen aanleiding zag om zijn oordeel over de arbeidsgeschiktheid van [verzoekster] te herzien. Het had vervolgens op de weg van [verzoekster] gelegen om een deskundigenoordeel aan te vragen. Dat heeft zij echter niet gedaan.
onder jhet verwijt gemaakt dat [verweerster] in mei 2018, toen het beter met haar ging, maandenlang niet met haar in gesprek wilde. Los van de omstandigheid dat de vakanties tot vertraging hebben geleid, heeft [verweerster] aangegeven dat zij de beslissing van UWV op het bezwaar van [verzoekster] wilde afwachten. Naar het oordeel van de kantonrechter had [verweerster] zich hier wel wat toeschietelijker mogen opstellen. [verzoekster] gaf immers herhaaldelijk aan dat zij zich steeds beter voelde. Op [verweerster] rustte als werkgever nog steeds de verplichting om [verzoekster] in de gelegenheid te stellen te re-integreren, ook al liep op dat moment een bezwaarprocedure. Hierbij komt dat op dat moment partijen al ongeveer een jaar geen contact hadden gehad. Het was een kleine moeite geweest [verzoekster] in zo’n gesprek in de gelegenheid te stellen een nadere toelichting te geven. Gelet op de jarenlange discussie over de arbeidsongeschiktheid van [verzoekster] is de opstelling van [verweerster] wellicht enigszins te begrijpen, deze opstelling was echter onjuist.
onder kdat [verweerster] vervolgens in het gesprek van 17 september 2018 te kennen heeft gegeven dat er voor [verzoekster] geen draagvlak meer is in de organisatie. Volgens [verzoekster] is hiervan geen sprake en geeft het geen pas, zeker gelet op alle fouten die door [verweerster] zijn gemaakt, om haar na een dienstverband van 16 jaar af te danken. Ook hier heeft [verweerster] een steek laten vallen. Op dat moment was immers duidelijk dat het met de arbeids(on)geschiktheid van [verzoekster] anders was gesteld dan uit de adviezen van de bedrijfsarts volgde, en dat daardoor de irritaties over en weer (grotendeels) te verklaren waren. Onder die omstandigheden had [verweerster] eerst een open gesprek moeten aangaan, in welk gesprek [verzoekster] haar standpunt naar voren zou hebben kunnen brengen, en had [verweerster] eerst daarna moeten beslissen. In plaats daarvan heeft [verweerster] direct het standpunt ingenomen dat er geen draagvlak was voor een terugkeer van [verzoekster] . Het is alleszins te begrijpen dat [verzoekster] zich afgedankt voelde. Aan de andere kant was het echter ook zo dat de arbeidsrelatie al vanaf oktober 2015 onder druk stond en dat [verzoekster] [verweerster] in de loop van de jaren ook onterechte verwijten heeft gemaakt (en ook in deze procedure nog steeds maakt). [verzoekster] heeft [verweerster] bovendien al in mei en juli 2017 laten weten dat zij geen gezonde toekomst voor zichzelf zag bij [verweerster] .
onder lstelt, is ook niet komen vast te staan.