4.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft op grond van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging gekregen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken. Ook in onderlinge samenhang bezien, leiden de bewijsmiddelen niet tot de overtuiging dat verdachte de overval samen met [medeverdachte] heeft gepleegd.
Er zijn in het dossier verschillende bewijsmiddelen aanwezig, vier daarvan heeft de rechtbank ter terechtzitting met name aan verdachte voorgehouden en deze vier bewijsmiddelen heeft de officier van justitie ten grondslag gelegd aan haar standpunt dat wel wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het ten laste gelegde heeft gepleegd. De rechtbank zal haar overwegingen ten aanzien van deze bewijsmiddelen hieronder weergeven.
WhatsAppgesprekken tussen verdachte en medeverdachte
De officier van justitie hecht met name waarde aan het gesprek dat plaatsvond tussen verdachte en medeverdachte op 12 september 2017. Dat WhatsAppgesprek luidt als volgt:
‘ [medeverdachte] : Wil je nog steeds die ding doen?
[verdachte] : Seh
[medeverdachte] : Mijn tram gaat 21.55
[verdachte] : Safe
[medeverdachte] : Dus het moet om 21.35 gebeuren of 40. Mensen zijn nog aan het chappen (
volgens een verbalisant die het straatwoordenboek heeft geraadpleegd: eten) en komen misschien nu binnen. Ik zeg het je nu akertje is geen goed idee. Als je wilt. Ik ben met je. Maar als we gecatched worden. Ik heb het je gezegd
[verdachte] : Get rich or die trying
[medeverdachte] : Is ook open, mn pa kan ons mss nog zien. Maar aii bro dan ga ik nu omw
[verdachte] : Saffe neef
[medeverdachte] : Volgende keer schetsen we een waggie en pakken we iets groters. Grodt
[verdachte] : Isgoed neef. Die pit van die guy. Praat tele’.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat dit gesprek betrekking heeft op een afspraak op 12 september 2017 om drugs te kopen. [medeverdachte] zou die avond uit Rotterdam naar Nieuwegein komen om samen met verdachte op de hoek van het [cafetaria] van iemand 100 gram hasj te kopen. Het [cafetaria] is volgens verdachte een centrale plek in hun woonbuurt. [medeverdachte] laat weten dat hij op een bepaald tijdstip de tram moet pakken om diezelfde avond weer terug naar Rotterdam te gaan. Volgens verdachte wilde [medeverdachte] voorkomen dat hij door zijn vader zou worden gezien in Nieuwegein. Met “volgende keer pakken we iets groters” bedoelde [medeverdachte] volgens verdachte dat ze van plan waren volgende keer een grotere partij drugs te kopen.
De verklaring van verdachte voor het WhatsAppgesprek is niet bij voorbaat ongeloofwaardig. Verdachte komt er weliswaar op een zeer laat tijdstip mee, maar dit kan – zoals de verdediging heeft aangevoerd – worden verklaard uit het feit dat hij vervolging vreesde voor handel in drugs. De verdediging heeft terecht betoogd dat het gesprek geen concrete aanknopingspunten bevat die wijzen in de richting van een geplande overval, zoals wapens, vermommingen, een vluchtauto of de mogelijke datum.
Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] (herkenning verdachte)
Verbalisant [verbalisant 1] verklaart in dit proces-verbaal van 11 april 2018 dat hij op 9 april 2018 verdachte heeft aangehouden in Rotterdam en tijdens de aanhouding een paar uur contact met hem heeft gehad. Verbalisant beschrijft dat verdachte ongeveer 1.85 a 1.90 meter lang is, een fors postuur heeft en dat de stand van zijn benen naar buiten is. Hij bedoelt hiermee dat hij met zijn voeten naar buiten loopt. Als opvallend beschrijft verbalisant dat het bovenlichaam van verdachte fors is maar dat zijn benen normaal zijn en dat hij een apart loopje heeft. Verbalisant heeft op 10 april 2018 de bewegende camerabeelden bekeken van de overval op 15 september 2017 op cafetaria het [cafetaria] te Nieuwegein. Hij beschrijft dat de persoon met het vuurwapen op de beelden een grote gelijkenis heeft met het eerder omschreven postuur van verdachte.
De rechtbank overweegt dat de verbalisant weliswaar een vrij lange tijd met verdachte heeft doorgebracht, maar geen specifieke kenmerken benoemt op de camerabeelden waaraan hij verdachte herkent. Dat het postuur van de persoon op de beelden een grote gelijkenis zou hebben met het postuur van verdachte, is naar het oordeel van de rechtbank in elk geval niet een voldoende onderscheidend kenmerk om te kunnen spreken van herkenning. Daarbij moet bedacht worden dat verbalisant de camerabeelden heeft bekeken (en heeft geconcludeerd dat er wat het postuur betreft een grote gelijkenis bestaat), nadat verdachte was aangehouden voor het ten laste gelegde feit. Op basis van het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat de herkenning van verdachte onvoldoende specifiek is om als (overtuigend) bewijs te dienen dat verdachte degene is die het ten laste gelegde heeft gepleegd.
Verklaring [getuige] uit proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] van 11 april 2018
Het voorgaande geldt temeer voor de ‘herkenning’ van verdachte door [getuige] . [A] (een vriend/kennis van verdachte en medeverdachte) werd op 10 april 2018 gebeld door zijn vriendin [getuige] . In dit telefoongesprek zegt [getuige] : ‘maar ik heb net gekeken op de politiesite maar weet je zeker dat het niet [verdachte] is, want hij lijkt er wel op (…) Hij lijkt fucking veel op [verdachte] en die jas ook’. [getuige] is nadien bij de politie gehoord, maar is daarbij niet bevraagd over deze ‘herkenning’. De herkenning door [getuige] is naar het oordeel van de rechtbank niet alleen onvoldoende specifiek (een jas is immers daarvoor onvoldoende, en overigens wordt in het dossier niet duidelijk waaraan [getuige] verdachte precies herkent) om als (overtuigend) bewijs te dienen dat verdachte kan worden aangemerkt als medepleger van de overval op het [cafetaria] .
Tapgesprek tussen vader en moeder medeverdachte [medeverdachte] van 10 april 2018
Op 10 april 2018 zegt de vader van medeverdachte [medeverdachte] in een tapgesprek tegen de moeder van [medeverdachte] :
‘weet je wat ie tegen mij gezegd heeft, he he zegt ie nou kan ik eindelijk vertellen het is [verdachte] . Hij zegt, je wil het toch zo graag weten, hij zegt maar jij mag het tegen niemand vertellen dat ik hier tegen jou gezegd heb dat het [verdachte] is. Ook niet de politie, niemand! Ik zeg nee jongen, dat zeg ik tegen niemand, ik zeg alleen tegen je moeder, maar hij heeft nu gezegd ja natuurlijk is het [verdachte] . (…) pa zegt ie, kun je [naam] bellen en tegen [naam] zeggen dat ik vind dat het beste is wat [verdachte] moet doen is meteen bekennen. (…) Dat is gewoon het allerbeste zegt ie want eh ze komen er toch wel achter. (…) [medeverdachte] heeft gezegd dat als hij dat filmpje zelf ziet [verdachte] nog 10 keer zo duidelijker in beeld is met z’n dikke reed dan hij.’
In dit tapgesprek verklaart de vader van medeverdachte [medeverdachte] dat [medeverdachte] tegen hem heeft gezegd dat hij de overval op het [cafetaria] met verdachte heeft gepleegd. Nog daargelaten dat de bewijswaarde van een zogenoemde de-auditu verklaring gering is, is de vader van [medeverdachte] over zijn uitlatingen in het tapgesprek door de politie verder niet gehoord. De rechtbank acht de enkele uitlating van de vader van [medeverdachte] in het tapgesprek daarom onvoldoende, ook in combinatie met de hiervoor besproken bewijsmiddelen, om te kunnen concluderen dat buiten redelijke twijfel vaststaat dat verdachte het [cafetaria] heeft overvallen.
Het voorgaande betekent dat het ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.