ECLI:NL:RBMNE:2019:103

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 januari 2019
Publicatiedatum
14 januari 2019
Zaaknummer
UTR 18/4692
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake ontheffing Wet natuurbescherming voor project Westelijke ontsluiting Amersfoort

Op 4 januari 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een voorlopige voorziening met betrekking tot de ontheffing van de Wet natuurbescherming (Wnb) voor het gemeentelijke project ‘Westelijke ontsluiting Amersfoort’. Dit project behelst een aantal werkzaamheden ter verbetering van de verkeersdoorstroming, waaronder het kappen van meer dan 1.600 bomen. De ontheffing is verleend door het college van gedeputeerde staten van de provincie Utrecht voor de periode van 27 juni 2017 tot en met 31 december 2022, met betrekking tot beschermde diersoorten zoals de ringslang, hazelworm, zandhagedis, ruige vleermuis en rosse vleermuis.

Verzoekers, waaronder Vereniging Behoud Bos Birkhoven en Bokkeduinen, hebben de rechtbank gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen, omdat de gemeente Amersfoort op 7 januari 2019 wil starten met voorbereidende werkzaamheden. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de zaak zich beter leent voor beoordeling door de meervoudige kamer in de bodemprocedure, die op 22 januari 2019 gepland staat. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een zwaarwegend belang is bij de bescherming van de diersoorten in het projectgebied en heeft daarom het verzoek toegewezen. Dit houdt in dat de ontheffing en de primaire besluiten zijn geschorst en dat het derde-partij is verboden om (kap)werkzaamheden te verrichten in het projectgebied tot en met 22 januari 2019.

De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat verweerder het griffierecht van € 338,-- aan verzoekers moet vergoeden, evenals de proceskosten van € 1024,-- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/4692
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 januari 2019 in de zaak tussen

1.Vereniging Behoud Bos Birkhoven en Bokkeduinen (VBBBB),

2.Belangenvereniging […] -laan even nummers;

3.Stichting Woonklimaat Berg;

4.Vereniging Samenwerkende Groeperingen Leefbaar Amersfoort (SGLA);

5.[verzoeker sub 5] [verzoekster sub 5] ;

6.
[verzoeker/verzoekster sub 6a]en
[verzoeker/verzoekster sub 6b];
7.
[verzoeker sub 7]en
[verzoekster sub 7];
8.
[verzoeker/verzoekster sub 8a]en
[verzoeker/verzoekster sub 8b];
9.
[verzoekster sub 9];
10.
[verzoeker sub 10]en
[verzoekster sub 10];
11.
[verzoeker/verzoekster sub 11];
12.
[verzoeker/verzoekster sub 12];
13.
[verzoeker/verzoekster sub 13a]en
[verzoeker/verzoekster sub 13b];
14.
familie [achternaam 1];
15.
familie [achternaam 2] - [achternaam 3];
16.
familie [achternaam 4] - [achternaam 5];
17.
[verzoeker/verzoekster sub 17a]en
[verzoeker/verzoekster sub 17b];
18.
[verzoeker/verzoekster sub 18a]en
[verzoeker/verzoekster sub 18b];
19.
[verzoeker/verzoekster sub 19a]en
[verzoeker/verzoekster sub 19b];
20.
[verzoeker/verzoekster sub 20a]en
[verzoeker/verzoekster sub 20b];
21.
[verzoeker/verzoekster sub 21];
22.
[verzoeker/verzoekster sub 22a]en
[verzoeker/verzoekster sub 22b];
23.
[verzoeker/verzoekster sub 23a]en
[verzoeker/verzoekster sub 23b];
verzoekers, allen te [woonplaats]
(gemachtigde: mr. L. Haver-Droeze)
en
het college van gedeputeerde staten van de provincie Utrecht, verweerder
(gemachtigde: mr. P. Wink).
Als derde-partij heeft aan de gedingen deelgenomen:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, derde-partij
(gemachtigde: mr. drs. H. Maaijen)
Procesverloop
Met het besluit van 30 mei 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan derde‑partij voor de periode van 27 juni 2017 tot en met 31 december 2022 ontheffing verleend van de verboden in de Wet natuurbescherming (Wnb) om:
 de zandhagedis in zijn natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen zoals bedoeld in artikel 3.5, eerste lid, van de Wnb;
 de ruige dwergvleermuis opzettelijk te verstoren zoals bedoeld in artikel 3.5, tweede lid, van de Wnb;
 de voortplantings- of rustplaatsen van de rosse vleermuis en de zandhagedis te beschadigen of te vernielen zoals bedoeld in artikel 3.5, vierde lid, van de Wnb;
 de hazelworm en de ringslag opzettelijk te doden of te vangen en vaste voortplantings- of rustplaatsen van deze soorten opzettelijk te beschadigen of te vernielen zoals bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Wnb.
Het gebied waarvoor de ontheffing geldt loopt parallel aan de [straatnaam] en betreft de [straatnaam] en het fietspad door Birkhoven, in Amersfoort (het projectgebied).
Bij besluit van 23 juni 2017 heeft verweerder een aantal voorwaarden bij het primaire besluit aangepast. Voor het overige is het primaire besluit onverkort van kracht gebleven.
Tijdens de bezwaarprocedure heeft Vereniging Behoud Bos Birkhoven en Bokkeduinen de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is door deze rechtbank bij uitspraak van 1 maart 2018, ECLI:NL:RBMNE:2018:961, afgewezen.
Met het besluit van 11 september 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekers ongegrond verklaard en de verleende ontheffing, zoals gewijzigd bij besluit van 23 juni 2017, in stand gelaten.
Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het verzoek is behandeld op de zitting van 4 januari 2018. Verzoekers [verzoeker sub 7] en [verzoeker/verzoekster sub 23a] , alsook [A] , voorzitter van de SGLA, en mr. [B] namens de VBBBB, waren hierbij aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door ing. [C] , projectleider van het project ‘Westelijke ontsluiting Amersfoort’, [D] en drs. [E] , ecologisch adviseurs bij [bedrijfsnaam] B.V.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek voor zover zich dat richt tegen de verleende ontheffing van de Wnb, toe, in die zin dat zij het bestreden besluit en de primaire besluiten schorst en het derde-partij verbiedt om (kap)werkzaamheden te (doen) verrichten in het projectgebied ten behoeve van het project ‘Westelijke ontsluiting Amersfoort’, tot en met 22 januari 2019.
Overwegingen
1. De voorzieningenrechter geeft voor deze beslissing de volgende motivering.
Karakter van deze uitspraak
2.1
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) treft de vooorzieningenrechter alleen een voorlopige voorziening als ‘onverwijlde spoed’ dat vereist.
2.2
Bij brief van 21 december 2018 heeft derde-partij laten weten te starten met voorbereidende werkzaamheden in het projectgebied. Deze voorbereidende werkzaamheden bestaan uit het verrichten van onderzoek naar niet gesprongen explosieven en zo nodig het ruimen daarvan, archeologisch onderzoek en onderzoek naar de bodemgesteldheid bij de onderdoorgang van het spoor en de fietsbrug (draagkracht ondergrond). Daarnaast worden, vooruitlopend op de aanleg van de westelijke ontsluiting, kabels en leidingen door de nutsbedrijven verlegd en aangelegd en diverse boringen uitgevoerd voor de doorvoer van kabels en leidingen. Om al deze onderzoeken en werkzaamheden uit te kunnen voeren is het volgens derde-partij noodzakelijk om eerst ruim 1.600 bomen te kappen. Derde-partij wil op 7 januari 2019 met deze voorbereidende (kap)werkzaamheden (ook bekend als onderzoekskap) beginnen.
2.3
Gelet op de startdatum en de onomkeerbaarheid van voornoemde (kap)werkzaamheden, alsook de samenhang tussen de (kap)werkzaamheden en mogelijke verstoring van de beschermde diersoorten in en om het projectgebied, hebben verzoekers naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende spoedeisend belang bij hun verzoek.
3. Omdat nader onderzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter nog kan bijdragen aan de beoordeling van het beroep, doet zij alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in de bodemprocedure niet.
Feiten
4.1
Ter verbetering van de verkeersdoorstroming van de westelijke ontsluitingsweg bij Amersfoort is het gemeentelijke project ‘Westelijke ontsluiting Amersfoort’ (hierna: het project) in gang gezet. Ten behoeve van dit project heeft de gemeenteraad op 11 oktober 2016 het bestemmingsplan ‘Westelijke ontsluiting’ vastgesteld. Op grond van dit bestemmingsplan is het onder meer mogelijk om de (rond)weg tussen de [.] rotonde en de [straatnaam] aan te passen. Bij uitspraak van 24 januari 2018 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), ECLI:NL:RVS:2018:246, is dit bestemmingsplan onherroepelijk geworden.
4.2
Het project houdt het verrichten van een groot aantal werkzaamheden in, waarbij onder meer bomen worden gekapt, verkeerssituaties worden aangepast en nieuwe wegen met bijbehorende kunstwerken worden gerealiseerd. Deze werkzaamheden kunnen invloed hebben op beschermde diersoorten die in en om het projectgebied leven. Door [bedrijfsnaam] B.V. zijn daarom verschillende onderzoeken verricht naar de natuurwaarden in en om het gebied. [bedrijfsnaam] heeft op 1 december 2014 een eerste rapport uitgebracht onder de naam ‘Realisatie Westelijke Ontsluiting, Effectstudie natuurwaarden en maatregelen natuurwetgeving’ (hierna: effectstudie). Op 15 augustus 2016 heeft [bedrijfsnaam] een afrondende publicatie van de effectstudie opgesteld en nadien zijn nog verschillende (veld)onderzoeken verricht waarvan [bedrijfsnaam] notities heeft uitgebracht. Gelet op de uitkomsten van de onderzoeken van [bedrijfsnaam] heeft derde-partij verweerder op 26 januari 2017 gevraagd om ontheffing van een aantal verboden in de Wnb voor de hazelworm, zandhagedis, ringslang, rosse vleermuis en ruige vleermuis. Op 3 april 2017 heeft derde-partij de aanvraag op verzoek van verweerder op een aantal punten aangevuld. Daarna heeft verweerder de besluiten genomen die onder ‘Procesverloop’ staan vermeld.
Belanghebbendheid
5. De voorzieningenrechter acht een uitgebreide beoordeling van de belanghebbendheid van alle verzoekers afzonderlijk, gelet op het karakter van deze (spoed-)procedure die ziet op het wel/niet treffen van een voorlopige voorziening hangende de bodemprocedure, niet nodig. Het is voor deze procedure voldoende om vast te stellen dat verzoekers 1, 3 en 4 door verweerder als belanghebbende bij de verleende ontheffing zijn geaccepteerd. Ook naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter werken de statutaire doelstellingen en feitelijke werkzaamheden van deze verzoekers voldoende onderscheidend om op grond daarvan een rechtstreeks betrokken belang bij de verleende ontheffing aan te nemen. Dit betekent dat de voorzieningenrechter voor deze verzoekers zonder meer toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek. Dit laat onverlet dat de rechtbank in de bodemprocedure een zelfstandig oordeel zal geven over de belanghebbendheid van alle eisende partijen.
Wettelijk kader
6.1
In het bestreden besluit heeft verweerder aan derde-partij ontheffing verleend van de verboden in artikel 3.5, eerste, tweede en vierde lid van de Wnb en artikel 3.10, aanhef en eerste lid, onder 3, van de Wnb. Voor beide artikelen geldt dat een aanvraag om ontheffing moet worden getoetst aan de voorwaarden in artikel 3.8 van de Wnb. De rechtbank zal bij haar beoordeling daarom uitgaan van het wettelijk kader zoals dat is neergelegd in de artikelen 3.5, 3.10 en 3.8 van de Wnb.
6.2
Op grond van artikel 3.10, aanhef en eerste lid, onder a en b van de Wnb is het onder meer verboden om in het wild levende zoogdieren van de soorten genoemd in de bijlage, onderdeel A, bij de Wnb, opzettelijk te doden of te vangen en de vaste voortplantings- of rustplaatsen van deze soorten opzettelijk te beschadigen of te vernielen. De hazelworm en de ringslang zijn in onderdeel A van de betreffende bijlage opgenomen.
6.3
Op grond van artikel 3.5, eerste, tweede en derde lid van de Wnb is het onder meer verboden om in het wild levende dieren van soorten genoemd in bijlage IV, onderdeel a bij de Habitatrichtlijn, in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen, deze soorten opzettelijk te verstoren en de voortplantings- en rustplaatsen van deze soorten te beschadigen of te vernielen. De zandhagedis, ruige vleermuis en rosse vleermuis zijn in onderdeel a van de betreffende bijlage opgenomen.
6.4
In artikel 3.8 van de Wnb is het beoordelingskader opgenomen aan de hand waarvan een verzoek tot ontheffing van voornoemde bepalingen van de Wnb moet worden beoordeeld. Op grond van het vijfde lid wordt die ontheffing uitsluitend verleend als - kort gezegd - geen andere bevredigende oplossing bestaat, de ontheffing nodig is ter voorkoming van ernstige schade en daarmee geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de populatie van de betrokken soort. Voor zover het gaat om een ontheffing van artikel 3.10, eerste lid van de Wnb, kan - voor zover hier relevant - in aanvulling op de redenen die in het vijfde lid van artikel 3.8 zijn opgesomd, de noodzaak voor ontheffing ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden of kleinschalige bouwactiviteiten, met inbegrip van het daarop volgende gebruik van het gebied of het gebouwde.
Het verzoek
7. Verzoekers beogen met hun verzoek dat de (kap)werkzaamheden waar derde‑partij op 7 januari 2019 mee wil beginnen worden uitgesteld, in ieder geval zolang de bodemprocedure nog niet is afgerond. Verzoekers vrezen anders een onomkeerbare verstoring of vernieling van beschermde diersoorten en hun voortplantings- en/of rustplaatsen in het projectgebied. Het gaat verzoekers daarbij niet alleen om de vijf diersoorten waarvoor de ontheffing is verleend, maar ook om diersoorten waarvoor volgens verzoekers ten onrechte geen ontheffing is gevraagd en verleend.
Beoordeling van het verzoek
8.1
De vele rapporten en tegengestelde standpunten in het dossier, alsook het korte tijdsbestek dat de voorzieningenrechter ter beschikking staat om deze omvangrijke zaak te beoordelen, maken dat de zaak zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter beter leent voor beoordeling door de meervoudige kamer in de bodemprocedure waarvoor op 22 januari 2019 een zitting staat gepland. De voorzieningenrechter stelt daarom slechts vast dat niet op voorhand kan worden uitgesloten dat het bestreden besluit in de bodemprocedure geen stand zal houden. Gelet op het zwaarwegende belang dat is geboden bij de gunstige staat van instandhouding van de beschermde diersoorten die in en om het projectgebied leven, en de potentieel grote gevolgen die de voorbereidende (kap)werkzaamheden op deze diersoorten kunnen hebben, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
8.2
De voorzieningenrechter wijst het verzoek voor zover zich dat richt tegen de verleende ontheffing van de Wnb, toe, in die zin dat zij het bestreden besluit en de primaire besluiten schorst en het derde-partij verbiedt om (kap)werkzaamheden te verrichten in het projectgebied ten behoeve van het project ‘Westelijke ontsluiting Amersfoort’, tot en met de behandeling van de beroepen door de meervoudige kamer van deze rechtbank met zaaknummers UTR 18/3968 en UTR 18/3918 op de zitting van 22 januari 2019. Voor zover het verzoek ook moet worden opgevat als gekoppeld aan andere besluitvorming dan de verleende Wnb-ontheffing, komt de voorzieningenrechter niet toe aan een inhoudelijke beoordeling. Het staat verzoekers vrij om zo nodig in een later stadium alsnog een verzoek om voorlopige voorziening in te dienen dat ziet op besluiten die niet in het kader van de Wnb zijn genomen.
Proceskosten
9. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt zij dat verweerder aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht van € 338,-- vergoedt. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder ook in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1024,-- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 512,-- en een wegingsfactor 1).
10. Op de zitting zijn partijen er op gewezen dat tegen deze uitspraak geen hoger beroep kan worden ingesteld.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. R in ’t Veld, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N.K. de Bruin, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 januari 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.