ECLI:NL:RBMNE:2019:1009

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 februari 2019
Publicatiedatum
13 maart 2019
Zaaknummer
C/16/475032 / JL RK 19-80
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van kinderen na onvoldoende onderbouwing door de gecertificeerde instelling

In deze zaak heeft de kinderrechter op 14 februari 2019 uitspraak gedaan over een verzoek tot spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen. De zaak werd behandeld in de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Almere. De gecertificeerde instelling (GI), vertegenwoordigd door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, had verzocht om de kinderen uit huis te plaatsen vanwege zorgen over de opvoedingssituatie bij de moeder. De kinderrechter had eerder op 6 februari 2019 een tijdelijke spoedmachtiging verleend, maar de vraag was nu of deze maatregel moest worden voortgezet.

Tijdens de zitting werd duidelijk dat er verschillende zorgmeldingen waren gedaan, voornamelijk door buren van de moeder. De GI stelde dat er een acuut onveilige situatie was, maar de kinderrechter merkte op dat de zorgen niet voldoende waren onderbouwd. De moeder betwistte de meldingen en gaf aan dat de samenwerking met de hulpverlening niet altijd soepel verliep. De kinderrechter concludeerde dat de zorgen over de kinderen niet voldoende waren om de ingrijpende maatregel van uithuisplaatsing te rechtvaardigen.

Uiteindelijk heeft de kinderrechter het verzoek van de GI afgewezen, omdat de feiten en omstandigheden te weinig onderbouwing gaven voor de maatregel. De kinderen konden niet langer bij vader verblijven op basis van de aangevoerde zorgen, en de kinderrechter benadrukte het belang van samenwerking met de hulpverlening door de moeder. De beschikking werd mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Familierecht
Zittingsplaats: Almere
zaakgegevens : C/16/475032 / JL RK 19-80
datum uitspraak: 14 februari 2019

beschikking (spoed)uithuisplaatsing

in de zaak van

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
betreffende
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [voornaam van minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [voornaam van minderjarige 2] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[belanghebbende 1] , hierna te noemen de moeder,

wonende te [woonplaats] ,

[belanghebbende 2] , hierna te noemen de vader,

wonende te [woonplaats] .

Het procesverloop

De kinderrechter heeft bij beschikking van 6 februari 2019 een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg verleend, voor de duur van twee weken. Het meer of anders verzochte is aangehouden tot de zitting van 14 februari 2019.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen aan de zijde van moeder, van 13 februari 2019.
Op 14 februari 2019 heeft de kinderrechter de zaak verder ter zitting met gesloten deuren behandeld en gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. B. Eskes,
- de vader, bijgestaan door mr. R.J.A. Verhoeven,
- mevrouw [A] namens de GI.
Mr. Verhoeven heeft een stagiaire meegebracht naar de zitting, aan wie bijzondere toegang is verleend.

De standpunten

Namens de GI is ter zitting naar voren gebracht dat er twee weken geleden een zorgmelding is gedaan bij de GI en bij het FACT-team. Vervolgens is geprobeerd om een overleg te laten plaatsvinden met alle betrokken hulpverleners en moeder. Er zijn twee hulpverleners vanuit het FACT-team naar moeder toe gegaan. Moeder wilde of kon niet verschijnen op het gesprek. Het gesprek heeft vervolgens plaatsgevonden zonder moeder, maar wel met grootouders (moederszijde). Tijdens het gesprek is uitgelegd dat er gehandeld moest worden naar aanleiding van de melding. In 2018 zijn er ook zorgmeldingen geweest over de veiligheid van de kinderen. In eerste instantie is besloten om de kinderen bij vader te laten logeren. Toen kwam het bericht dat moeder de kinderen wilde ophalen en is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verzocht. In juli 2018 ging het goed met moeder en de kinderen. Ouders hebben in die periode positieve stappen gezet met behulp van ouderschapsbemiddeling. Met betrekking tot de hulpverlening bij moeder thuis is er onvoldoende zicht op moeder en de kinderen. Dat geldt met name voor het FACT, zij komen onvoldoende binnen bij moeder. De scholen geven aan dat het goed gaat met de kinderen, daar functioneren de kinderen goed. Anderzijds zijn er wel zorgen over de situatie van de kinderen bij moeder thuis, daar krijgt de GI meldingen over binnen. Dat maakt deze zaak ook zo lastig. Het idee was om de kinderen als een soort time-out bij vader te laten logeren. De machtiging bij vader wordt nu verzocht omdat er toch zorgen zijn. Het lukt onvoldoende om de hulpverlening bij moeder in te zetten.
Door en namens moeder is ter zitting geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. Op 29 januari 2019 is aan moeder aangegeven dat de kinderen uit huis geplaatst zouden worden. Vervolgens stelt de GI op 4 februari 2019 dat er slechts sprake is van een logeerpartij bij vader. Tot 29 januari 2019 was er echter niets aan de hand. Volgens het rapport van [B] van FACT kunnen de veiligheidsrisico’s rondom de kinderen niet hard gemaakt worden. De melding van de buurvrouw op 28 januari 2019 heeft dit schijnbaar veranderd. Hetgeen zij heeft aangegeven wordt door de GI voor waar aangenomen. De relatie tussen moeder en de buurvrouw is niet goed. Moeder heeft de woningbouw daarvan op de hoogte gebracht en is op zoek naar andere woonruimte. Er is nooit sprake geweest van een onveilige situatie voor de kinderen. Volgens moeder is de samenwerking met het FACT-team altijd positief verlopen. Het ligt niet aan moeder dat afspraken niet door zijn gegaan, de hulpverleners hebben regelmatig afspraken afgezegd. Op de dag dat de afspraak gepland was met de hulpverlening heeft het FACT team aangegeven dat zij begrepen dat moeder niet kon komen en dat zij op een later moment met moeder in gesprek zouden gaan. De zorgen waar de GI over spreekt zijn niet onderbouwd. De spoed uithuisplaatsing kan niet alleen gegrond worden op één telefoontje van een buurvrouw. De kinderen doen het goed op school. De kinderen spelen twee uur per dag buiten. Daarnaast wordt door vader en de GI geciteerd uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming uit 2017. De situatie van moeder is compleet veranderd. Het is niet juist dat de kinderen worden opgesloten en de vriend van moeder is al een jaar niet meer in beeld. Het FACT-team komt iedere dinsdag en vrijdag langs, tenzij de afspraak wordt verplaatst of afgezegd. Daarmee is er voldoende contact met de hulpverlening. Moeder heeft ook begeleiding vanuit [naam instelling] . Er is geen onderzoek gedaan naar vader en zijn opvoedomgeving. Het verzoek moet worden afgewezen en de kinderen moeten teruggeplaatst worden bij moeder.
Door en namens vader is ter zitting het volgende naar voren gebracht. Volgens de Raad voor de Kinderbescherming was er in 2017 al aanleiding om de kinderen uit huis te plaatsen. De afgelopen twee jaar is er door de GI echter geen enkele actie ondernomen om de kinderen daadwerkelijk uit huis te plaatsen. Vanuit de buurt worden zorgmeldingen gedaan over de opvoedomgeving van de kinderen. Na de zoveelste melding vanuit de buurt heeft de GI pas de stap ondernomen om de kinderen op een veilige plek, bij vader, te plaatsen. De kinderen terugplaatsen bij moeder is gelet op de zorgen die er zijn, niet langer een optie. Dat moeder aangeeft de kinderen direct terug te willen, toont aan dat moeder geen inzicht heeft in de zorgelijke situatie van de kinderen. Moeder is voldoende hulp geboden, maar zij heeft de afspraken regelmatig afgezegd en is zorgmijdend. De signalen vanuit de buurt tonen aan dat de kinderen regelmatig in onveilige situaties verkeren. De plaatsing bij vader moet worden voortgezet, totdat er een definitieve beslissing is genomen over het hoofdverblijf van de kinderen. Volgens vader gaat het op dit moment goed met de kinderen. Zij gaan nog niet naar school omdat volgens de GI eerst deze zitting afgewacht moest worden.

De beoordeling

De kinderrechter stelt vast dat de kinderen vanaf 29 januari 2019 bij vader verblijven en dat dit verblijf op 6 februari 2019 is geformaliseerd door middel van een toewijzing van een spoedmachtiging uithuisplaatsing voor de duur van twee weken De vraag ligt voor of een (spoed)uithuisplaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling op dit moment noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt het volgende. In het afgelopen half jaar zijn er verschillende zorgmeldingen gedaan, meermalen door buren van moeder. Het FACT-team rapporteert over deze meldingen dat er duidelijk sprake is van overbelasting van moeder maar dat er niet hard gemaakt kan worden dat sprake is van onverantwoorde veiligheidsrisico’s betreffende de opvoeding. In een ronde tafel gesprek op 15 januari 2019 wordt geconcludeerd dat moeder opvoedingsvragen heeft die het noodzakelijk maken dat het FACT-team tweemaal per week bij moeder thuis is om haar te adviseren en te ondersteunen in de opvoeding. Of dit de afgelopen weken is gebeurd kan de kinderrechter niet vaststellen. Wel stelt de kinderrechter vast dat tegenover het standpunt van de GI dat moeder de hulpverlening onvoldoende binnenlaat, moeder heeft gesteld dat de hulpverleners zelf ook regelmatig afspraken af hebben gezegd waardoor de hulp niet goed van de grond komt.
Op maandag 28 januari 2019 meldt een buurvrouw (opnieuw) zorgen bij een lid van het FACT-team. Deze melding maakt dat het FACT-team stelt dat er een acuut onveilige thuissituatie wordt vermoed. Moeder weerspreekt de melding van de buurvrouw, althans zij stelt dat deze buurvrouw en zij een slechte verstandhouding hebben waardoor de geloofwaardigheid van de melding in twijfel moet worden getrokken. Over het naar aanleiding van de melding geplande (ronde tafel)overleg op 29 januari 2019, waar moeder niet is verschenen, verschillen de standpunten eveneens. Moeder geeft aan dat zij met medeweten en toestemming van de medewerkers van het FACT-team niet op de afspraak is verschenen, de GI stelt dat moeder heeft geweigerd te komen. De kinderrechter kan niet vaststellen wat de feitelijke gang van zaken is geweest, nu informatie vanuit het FACT-team daarover ontbreekt.
De kinderrechter stelt vast dat er zorgen zijn over de belastbaarheid van moeder en haar opvoedingsvaardigheden. Voorts stelt zij vast dat het absoluut noodzakelijk is dat moeder meewerkt aan de aan haar geboden hulpverlening en dat zij openheid van zaken geeft. Aan de andere kant stelt de kinderrechter vast dat er op dit moment weinig meer of andere concrete zorgen zijn over de kinderen die nog niet bij de GI bekend waren vóór 29 januari 2019. De school van de kinderen geeft aan dat er geen zorgen bij hen zijn, de kinderen doen het goed. De kinderrechter komt dan ook tot de conclusie dat blijkbaar één melding van een buurvrouw, waarvan de betrouwbaarheid niet kan worden vastgesteld, en een niet uit te sluiten misverstand over het verschijnen op een overleg, de druppel zijn geweest voor de GI om de spoedmachtiging uithuisplaatsing te verzoeken.
Gelet op alles wat de kinderrechter hiervoor heeft overwogen komt zij tot de conclusie dat die feiten te weinig onderbouwing geven voor de zeer verstrekkende maatregel van (spoed) uithuisplaatsing. De kinderrechter wijst het verzoek van de GI voor de resterende termijn dan ook af.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek voor het overige af.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2019 door mr. D.S. Terporten-Hop, kinderrechter, in tegenwoordigheid van D. van Garderen als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op