ECLI:NL:RBMNE:2018:967
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toekenning van WW-uitkering en berekening van het ongemaximeerde dagloon in het kader van de Werkloosheidswet
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 maart 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die een WW-uitkering heeft aangevraagd, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser was werkzaam bij het Academisch Medisch Centrum (AMC) en had daarnaast een tijdelijk dienstverband bij een stichting. Na afloop van het tijdelijke dienstverband vroeg hij een WW-uitkering aan, waarbij het UWV het ongemaximeerde dagloon berekende door het loon van eiser te delen door 261 dagen, conform artikel 5, eerste lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen 2016. Eiser betwistte deze berekening en stelde dat het dagloon op basis van het aantal gewerkte dagen berekend had moeten worden, omdat hij in een vergelijkbare situatie verkeert als een starter. De rechtbank oordeelde dat eiser niet tot een substantiële groep werknemers behoort voor wie de toepassing van het Dagloonbesluit ingrijpende gevolgen heeft. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, omdat het UWV de wet correct had toegepast en er geen strijd was met het loondervingsbeginsel of het eigendomsrecht zoals vastgelegd in het EVRM. De rechtbank concludeerde dat de inmenging in het eigendomsrecht geen onevenredige last voor eiser vormde en dat de beslissing van het UWV om het ongemaximeerde dagloon te berekenen op basis van 261 dagen rechtmatig was.