ECLI:NL:RBMNE:2018:960

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 maart 2018
Publicatiedatum
14 maart 2018
Zaaknummer
16/659806-17 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting van een verstandelijk beperkte vrouw door haar oom, mentor en bewindvoerder

Op 13 maart 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 70-jarige man, die werd beschuldigd van het seksueel misbruiken van zijn verstandelijk beperkte nicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van vier jaar, van 1 januari 2012 tot en met 30 september 2016, ontuchtige handelingen heeft gepleegd met het slachtoffer, van wie hij wist dat zij aan een gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens leed. Het slachtoffer, dat functioneerde op het niveau van een 11 à 12-jarige, was afhankelijk van de verdachte, die haar oom, mentor en bewindvoerder was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich jarenlang schuldig heeft gemaakt aan seksueel misbruik, waaronder seksueel binnendringen, en dat hij de kwetsbaarheid van het slachtoffer op grove wijze heeft misbruikt. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 30 maanden, waarvan 15 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met het slachtoffer. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan het slachtoffer, die bestond uit immateriële en materiële schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/659806-17 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 13 maart 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1947] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 februari 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie mr. N.T.R.M. Franken en van hetgeen verdachte en mr. G.V. van der Bom, advocaat te ’s-Gravenhage. Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen mr. R.E.H. Jager, advocaat te Amersfoort, namens de benadeelde partij [slachtoffer] , naar voren heeft gebracht, alsmede van hetgeen door laatstgenoemde in het kader van haar slachtofferverklaring naar voren is gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 1 januari 2012 tot en met 30 september 2016 te Amersfoort en/of te Nijkerk en/of te Leiderdorp met [slachtoffer] (ontuchtige) handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen, terwijl verdachte wist dat die [slachtoffer] aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed dat zij niet of onvolkomen in staat was om ten aanzien van de ontuchtige handelingen en het seksueel binnendringen haar wil te bepalen of kenbaar te maken.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.HOOFDVRAGEN

De rechtbank moet vervolgens beoordelen of bewezen is dat de ten laste gelegde feiten door de verdachte zijn begaan (paragrafen 5 en 6) en, zo ja, welk strafbaar feit het bewezenverklaarde volgens de wet oplevert (paragraaf 7). Indien wordt aangenomen dat de feiten bewezen en strafbaar zijn, dan moet de rechtbank oordelen over de strafbaarheid van de verdachte (paragraaf 8) en over de oplegging van straf (paragraaf 9).

5.WAARDERING VAN HET BEWIJS

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Meer specifiek acht de officier van justitie – kort gezegd – bewezen dat verdachte wist dat [slachtoffer] lijdende was aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens dat zij onvolkomen in staat was haar wil betreffende de seksuele contacten met verdachte te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden. De uitgevoerde seksuele handelingen, zoals ten laste gelegd, kunnen volgens de officier van justitie bewezen worden op grond van de bewijsmiddelen, waaronder de geheel bekennende verklaring van verdachte betreffende de ten laste gelegde handelingen.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit verdachte integraal vrij te spreken. De door de verdediging gevoerde verweren worden hierna besproken.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
5.3.1
Bewijsmiddelen [1]
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 november 2016, dossierpagina’s 7 t/m 10, inhoudende – zakelijk weergegeven – de bevindingen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] met betrekking tot een informatief gesprek zeden met [aangever] :
Ik ben sinds 6 april 2016 de mentor van [slachtoffer] . [slachtoffer] heeft een verstandelijke beperking. [slachtoffer] woont bij de stichting [zorginstelling] , op het adres [adres] in [woonplaats] . (…) Begin oktober werd ik gebeld door [A] , zij is werkzaam als psycholoog bij [zorginstelling] , met de mededeling van [slachtoffer] dat haar oom, die ook mentor was en ook bewindvoerder, aan [slachtoffer] had gezeten. Dat is waarschijnlijk al jaren aan de gang, waarschijnlijk vanaf 2003. [2] (…) hij zou haar borsten en schaamstreek hebben betast en als [slachtoffer] ging douchen, ging hij kijken, dat vond zij heel vervelend. [slachtoffer] heeft een IQ van ongeveer 52, dus dat is moeilijk communiceren, maar ze weet best dat het niet klopt. (…) [slachtoffer] is 45 jaar, maar verstandelijk is zij ongeveer een meisje van 11 à 12 jaar.
Het is gebeurd bij [slachtoffer] thuis. Zij woonde eerst in [woonplaats] op het adres [adres] , ook van [zorginstelling] , daarna is zij verhuisd naar [woonplaats] . [3]
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 2 december 2016, dossierpagina’s 19 t/m 22, inhoudende – zakelijk weergegeven – de aangifte van [aangever] , namens [slachtoffer] :
V= vraag van verbalisant
A= antwoord
O= opmerking
V: Namens wie doe je aangifte?
A: Namens [slachtoffer] . Er is sprake van seksueel handelen door de oom van [slachtoffer] door [verdachte] vanaf 2003.
V: Wat is je relatie met haar?
A: Ik ben mentor van haar.
(…) [slachtoffer] is verstandelijk beperkt en zij heeft in [woonplaats] gewoond, daar is het gebeurd en ik denk in [woonplaats] in [adres] , begeleid wonen van Stichting [zorginstelling] en ook op de [adres] in [woonplaats] . (…)
V: Wat kunt u over de beperking van [slachtoffer] zeggen. Wat begrijpt zij van oorzaak en gevolg?
A: Dat is moeilijk want soms reageert ze kinderlijk. [4]
De laatste keer dat hij aan haar zat was op haar verjaardag (…). Zij zei: “Toen deed hij het weer.” Ze wees daarbij op haar borsten en schaamstreek. [5]
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 9 december 2016, dossierpagina’s 36 t/m 44, inhoudende – zakelijk weergegeven – de verklaring van [getuige] :
V= vraag van verbalisanten
A= antwoord
O= opmerking
O: Vanuit de aangifte zijn wij op de hoogte dat je bij de stichting [zorginstelling] werkt.
V: Wat is je functie?
A: Ik ben psycholoog en werk als gedragsdeskundige.
(…)
V: Wat voor stichting is [zorginstelling] ?
A: Woonorganisatie voor mensen met een verstandelijke beperking.
(…)
V: Hoe lang ken je [slachtoffer] ?
A: Ik denk sinds 2011. Ik heb haar in die periode zeker maandelijks gezien. Dat is voor ons doen redelijk intensief.
(…)
V: Hoe zou je haar omschrijven?
A: [slachtoffer] heeft een licht verstandelijke beperking, daarbij is zij angstig van aard. (…) Emotioneel gezien kan zij weinig aan en is erg afhankelijk van haar begeleiders. Zij heeft een ingewikkelde jeugd gehad waardoor zij wantrouwend kan zijn naar anderen en daar is zij ook heel ambivalent in. (…)
V: In hoeverre kun je iets vertellen over de beperking van [slachtoffer] ?
A: Haar IQ is volgens mij 58 (…). Hechtingsproblematiek voert met de licht verstandelijke beperking de boventoon. (…) Daarbij heeft ze last van dwanggedachten en dwanghandelingen. [6]
(…)
In april 2016 wordt [aangever] mentor en is er een kennismakingsgesprek geweest. Er is toen een gesprek geweest in mei 2016 (…) [slachtoffer] vertelde dat dat er sprake was van misbruik door iemand uit haar familie (…). In juni 2016 heeft [slachtoffer] aan haar begeleidster verteld dat het om oom [verdachte] ging. (…) Zij antwoordde: “ik heb oom [verdachte] beloofd dat ik er met niemand over mocht praten maar dan ga ik kapot”. Ik vroeg wanneer het gebeurd was en zij gaf aan in 2013, iedere keer als ik hem zag en hij kwam voor geld of andere zaken. Hij zegt dan: “je wil het wel” en zij zegt: “ik wil het niet”, waarop hij dan weer zeg: “ja je wilt het wel”. Zij doet dan voor hoe zo’n gesprek gaat. Ik heb doorgevraagd wat er precies is gebeurd. Zij vertelde: “Hij kan net (de rechtbank begrijpt: niet) met zijn handen van mij afblijven. Hij zegt dat ik meewerk maar ik vind het moeilijk om nee te zeggen”. Ik heb gevraagd wat ze bedoelde met niet met zijn handen van je afblijven. Zij zegt dan dat ze het niet kan zeggen en dat het te moeilijk is. [7]
(…)
Op 7 september 2016 (…). Zij vertelde: “als iemand je aanraakt dan krijg je vlinders in je buik. Een man en een vrouw liggen naakt in bed als je een kindje wilt maken. Dat is tussen mij en [verdachte] gebeurd. Dan heb je die gevoelens. Diep in je hart wil je het niet, maar hij zegt je wilt het wel. [8]
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 januari 2017, dossierpagina’s 25 t/m 31, inhoudende – zakelijk weergegeven – de bevindingen van [verbalisant 3] met betrekking tot het verhoor van [slachtoffer] :
(…) In de interviewruimte werd als getuige gehoord: [slachtoffer] , geboren op [1971] (…)..wonende aan de [adres] te [woonplaats] .
Op de vraag wat de getuige kwam vertellen verklaarde de getuige als volgt:
- Dat wat haar oom had gedaan was begonnen in 2003.
(…)
  • Dat als hij bij haar kwam ze gingen praten en hij niet van haar af kon blijven.
  • Dat hij dan aan haar borsten zat en zij zei dat ze dat niet wilde.
  • Dat hij dan zei dat ze niet zo truttig moest doen.
(…)
- Dat het ook een keer gebeurde toen zijn vrouw beneden was en op de kinderen paste.
(…)
- Dat het hun geheimpje was en dat hij wilde dat ze het tegen niemand zou vertellen.
(…)
- Dat hij op een gegeven moment een keer bij haar thuis was, om te klussen in haar huis of voor geldzaken. [9]
  • Dat hij haar toen meepakte naar de slaapkamer toe.
  • Dat hij haar schoenen, sokken, broek en bovenkleding uittrok.
(…)
  • Dat hij op een gegeven moment op haar ging liggen.
  • Dat zij toen geen kant op kon en hem niet weg kon duwen.
(…)
  • Dat zij toen dacht: “ik laat het maar gebeuren, oh god wat gebeurt er?”
  • Dat er ook een keer was dat ze op bed lagen en zij aan zijn geslachtsdeel moest zitten.
(…)
  • Dat het ook in de badkamer was dat hij haar pakte en haar broek naar beneden trok.
  • Dat hij dan aan haar vagina en borsten zat.
(…)
  • Dat hij niet met zijn handen van haar af kon blijven en dat het moeilijk was.
  • Dat hij zei: “Het is niet alleen mijn schuld, maar ook jouw schuld”.
  • Dat zij zei: “Ik snap het ook, maar ik was bang, ik durfde niet te zeggen dat je met je handen van mij af moest blijven”.
(…)
- Dat het met haar beperking lastig is om te zeggen dat ze het niet wilde. [10]
(…)
  • Dat het de eerste keer gebeurde op [adres] , waar zij gewoond heeft.
  • Dat hij daar ook niet van haar af kon blijven.
(…)
- Dat het ook wel eens gebeurde als zij in de auto zaten en hij dan reed.
(…)
- Dat hij hier dan aan zat.
De getuige wijst naar haar kruis.
  • Dat het ook wel eens gebeurd is bij hem thuis.
  • Dat hij daar wel eens aan zat of daar wel eens aan zat.
De getuige wijst naar haar kruis en haar borsten.
- Dat hij tijdens de ergste keer boven op haar lag.
(…)
- Dat dat aan de [adres] was.
(…)
  • Dat hij even aan haar zat en toen boven op haar ging liggen.
  • Dat hij toen aan haar borsten en vagina zat.
(…)
- Dat hij zat te likken aan haar borsten en vagina en binnen in.
(…)
- Dat hij met een vinger in haar vagina ging, wat zeer deed.
De getuige wijst met een vinger omhoog de lucht in en gaat met haar vinger omlaag. Zij maakt een op en neergaande beweging met haar vinger.
  • Dat zij zei dat het zeer deed.
  • Dat hij toen zei: “Je wil het wel.”
(…)
  • Dat zij op dezelfde dag, toen hij bovenop haar lag, zijn geslachtsdeel aan moest raken.
  • Dat zij wist dat ze aan zijn geslachtsdeel moest zitten omdat hij haar hand pakte.
(…)
  • Dat zij zijn geslachtsdeel op een gegeven moment maar had losgelaten.
  • Dat zij het had vastgepakt.
  • Dat hij zei dat zij zo heen en weer moest gaan.
De getuige (…) maakt een op en neergaande beweging met haar hand. [13]
(…)
- Dat hij dat toen zelf ging doen en er toen sperma op haar buik of zijn buik terecht kwam.
(…)
- Dat sperma een plasje vol met kinderen is.
(…)
- Dat zij niet eerder zoiets heeft meegemaakt met iemand anders.
(…)
- Dat zij wel eens een vriendje heeft gehad waar ze kusjes aan gaf, maar verder niet seksueel mee was.
De interviewer bladert in het schriftje dat de getuige heeft meegenomen. (…) De interviewer wijst de getuige vervolgens op een geschreven stukje in het schriftje en vraagt haar wat daar staat. Door de getuige werd vervolgens verklaard:
- Dat daar staat dat zijn geslachtsdeel in haar vagina ging.
(…)
  • Dat dat natuurlijk heel erg zeer deed en zij zei: “Stop er maar mee.”
  • Dat hij toen zei: “Ik wil het”, en ermee door ging.
(…)
- Dat hij het erin stopte en vree. [14]
(…)
- Dat zij toen zei: “Het doet zeer”, en dat hij toen zei: “Nee, het doet niet zeer.”
(…)
- Dat hij elke keer aan haar zat als hij bij haar kwam. [15]
De verklaring van verdachte, afgelegd te terechtzitting van 27 februari 2018, voor zover
– zakelijk weergegeven – inhoudende:
Ik ben de oom van [slachtoffer] en ik ben vanaf 1998 haar mentor en bewindvoerder geweest. Ik was er destijds al van op de hoogte dat [slachtoffer] een IQ heeft tussen de 52 en 58. Ik wist toen ook dat zij functioneerde op het niveau van een 11 à 12 jarige. De in de tenlastelegging genoemde seksuele handelingen heb ik met [slachtoffer] verricht. Ik heb haar wel eens gewassen toen zij onder de douche stond. Ik heb haar gemasseerd. Ik ben met mijn vinger, penis en tong in haar vagina geweest. Ik heb haar ontblote vagina en borsten gestreeld, gelikt en gekust. Ik heb mezelf in haar aanwezigheid afgetrokken en ik heb haar mijn penis laten vasthouden en mij door haar laten aftrekken. [slachtoffer] heeft in mijn aanwezigheid gemasturbeerd. We hebben geprobeerd geslachtsgemeenschap te hebben maar dat is de eerste keer niet gelukt. Op een later moment hebben we dat nog eens geprobeerd en toen lukte het wel om met mijn penis in haar vagina te komen. Het kwam niet bij ieder bezoek aan [slachtoffer] tot seksuele handelingen. Het gebeurde bijvoorbeeld soms eenmaal per maand en dan weer eenmaal per twee maanden. De seksuele contacten tussen mij en [slachtoffer] vonden plaats in haar woning in [woonplaats] en later in haar woning in [woonplaats] . Een aantal seksuele handelingen hebben ook bij mij thuis plaatsgevonden. Ik woonde destijds in Leiderdorp. De seksuele handelingen vonden plaats in de ten laste gelegde periode.
5.3.2
Bewijsoverwegingen
5.3.2.1 Achtergrond strafbaarstelling artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht (Sr)
De wetgever heeft bij de invoering van de strafbaarstelling van gemeenschap met een wilsonbekwame, zoals opgenomen in artikel 243 Sr, een balans gezocht tussen aan de ene kant de bescherming van kwetsbare burgers zoals geestelijk gehandicapten en aan de andere kant hun vrijheid om aan eigen seksuele verlangens uitdrukking te geven. Dat blijkt uit de wetsgeschiedenis behorende bij voornoemd artikel, Kamerstukken Tweede Kamer, 1988-1989, 20 930, nr. 3. Seksuele handelingen met een geestelijk gehandicapte zijn niet strafbaar, tenzij die persoon als gevolg van de gebrekkige ontwikkeling van zijn/haar geestvermogens niet of onvolkomen in staat is zijn/haar wil daaromtrent te bepalen, kenbaar te maken of weerstand daartegen te bieden. Bij de bepaling of hiervan sprake is gaat het om een relatief onvermogen, te weten een onvermogen om in een specifieke situatie zijn/haar wil te bepalen. Dit vergt een beoordeling aan de hand van alle omstandigheden van het geval, waarbij bijvoorbeeld het al dan niet bestaan van een ongelijke machtsverhouding als ook het beroep van een verdachte een rol kan spelen. Verder is voor een strafbaarstelling vereist dat degene die de seksuele handelingen verricht wist dat de geestelijk gehandicapte – kort gezegd – zijn/haar wil daaromtrent niet of onvolkomen kon bepalen, kon kenbaar maken of weerstand kon bieden.
5.3.2.2 De gepleegde seksuele handelingen
De rechtbank acht, mede gelet op de geheel bekennende verklaring van verdachte daaromtrent, bewezen dat verdachte de ten laste gelegde seksuele handelingen met [slachtoffer] heeft verricht, waaronder ook het meermalen seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] .
5.3.2.3 De geestvermogens van [slachtoffer]
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat op basis van het dossier onvoldoende vaststaat dat [slachtoffer] leed aan een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van haar geestvermogens. In het geval een dergelijke gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis wel wordt aangenomen, staat volgens de raadsman niet vast dat zij niet of onvolkomen in staat was haar wil omtrent de seksuele handelingen te bepalen. De raadsman heeft in dat kader aangevoerd dat de seksuele contacten met instemming van [slachtoffer] plaatsvonden en dat zij wel degelijk in staat was haar wil aangaande die contacten kenbaar te maken.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
De rechtbank acht op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen bewezen dat
[slachtoffer] ten tijde van het plaatsvinden van de ontuchtige handelingen lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens. Uit de verklaringen van de psycholoog/gedragsdeskundige én haar mentor blijkt immers dat zij een verstandelijke beperking heeft, dat zij een IQ heeft tussen ongeveer 52 en 58, dat zij functioneert op het niveau van een 11 à 12 jarige, dat zij kinderlijk kan reageren, dat zij op emotioneel vlak weinig weerbaar is en dat zij afhankelijk is van haar begeleiders, waaronder destijds met name van verdachte, zijnde haar oom, mentor en bewindvoerder. De gebrekkige ontwikkeling vindt voorts steun in het beeld dat van haar naar voren komt uit het hiervoor genoemde studioverhoor. De rechtbank gaat ervan uit dat hetgeen hiervoor is weergegeven omtrent haar beperkingen en functioneren ook geldt op seksueel gebied. Er is immers geen aanleiding te veronderstellen dat dit juist op seksueel gebied anders zou zijn.
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande bewezen dat [slachtoffer] aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens lijdt dat zij in de onderhavige specifieke situatie – te weten in relatie tot verdachte (haar oom), terwijl er sprake is van een ongelijke machtsverhouding nu verdachte op dat moment fungeerde als haar mentor en bewindvoerder – niet of onvolkomen in staat was om haar wil omtrent het ondergaan van of meewerken aan seksuele handelingen te bepalen, kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden.
5.3.2.4 De wetenschap van verdachte
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of verdachte wist dat [slachtoffer] ten aanzien van de seksuele contacten – kort gezegd – wilsonbekwaam was.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Een mentorschap wordt door de kantonrechter – kort gezegd – uitgesproken met betrekking tot een meerderjarige indien hij of zij als gevolg van een geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn of haar belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen (artikel 450 van het Burgerlijk Wetboek). Bewindvoering ziet juist op de belangen van vermogensrechtelijke aard. Verdachte was vanaf 1998 mentor én bewindvoerder van [slachtoffer] . Ter terechtzitting van 27 februari 2018 heeft verdachte verklaard dat hij destijds al op de hoogte was van het feit dat [slachtoffer] een IQ heeft tussen ongeveer 52 en 58 en dat hij wist dat zij functioneerde op het niveau van een 11 à 12 jarige.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte wist dat er bij [slachtoffer] sprake was van een verstandelijke beperking en dat zij daardoor onvolkomen in staat was om haar wil omtrent het ondergaan van of meewerken aan seksuele handelingen te bepalen, kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden.
5.3.2.5 Conclusie
De rechtbank acht, gelet op het vorenstaande, het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hieronder bewezen is verklaard.

6.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari
2012 tot en met 30 september 2016 te Amersfoort en/of te Nijkerk en/of te
Leiderdorp, met [slachtoffer] , van wie hij, verdachte, wist dat die [slachtoffer] aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens
leed dat die [slachtoffer] niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te
bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, telkens ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte meermalen, althans eenmaal,
- die [slachtoffer] gewassen terwijl zij onder de douche stond en gemasseerd
en
- zijn vinger(s) en zijn penis en zijn tong in de vagina van die [slachtoffer]
geduwd/gebracht en
- op de vagina en de borsten van die [slachtoffer] gelikt en gekust en
- de vagina en borsten van die [slachtoffer] gestreeld en bevoeld en
- zichzelf afgetrokken in aanwezigheid van die [slachtoffer]
- zijn, verdachtes, penis laten vasthouden en betasten door die [slachtoffer]
en
- zich laten aftrekken door die [slachtoffer] en
- die [slachtoffer] laten masturberen in zijn, verdachtes, aanwezigheid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

7.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
met iemand van wie hij weet dat hij aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens lijdt dat hij niet of onvolkomen in staat is zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.

8.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.OPLEGGING VAN STRAF

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 40 maanden waarvan 16 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren, met – kort gezegd – de volgende bijzondere voorwaarden:
  • een meldplicht bij Reclassering Nederland;
  • een ambulante behandeling bij De Waag;
  • een contactverbod met [slachtoffer] ;
  • een locatieverbod voor de vestiging van stichting [zorginstelling] aan de [adres] te [woonplaats] ;
  • een verbod werkzaamheden te verrichten met betrekking tot kwetsbare en afhankelijke personen, daaronder inbegrepen kinderen.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Hierbij heeft hij, onder meer, gewezen op het blanco strafblad van verdachte, de hoge leeftijd van verdachte en de gevolgen die een dergelijke strafoplegging voor verdachte en zijn gezin zal betekenen. Ook heeft de raadsman er op gewezen dat verdachte van meet af aan heeft meegewerkt met het onderzoek van de politie en hij volledige openheid van zaken heeft gegeven.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich jarenlang, frequent en op grove wijze schuldig gemaakt aan het seksueel misbruiken, waaronder ook het seksueel binnendringen, van zijn verstandelijk beperkte nicht. Deze vrouw functioneerde op het niveau van een 11 à 12 jarige en was vanwege haar psychische ontwikkeling zeer afhankelijk van anderen. Met name was zij afhankelijk van verdachte, die niet alleen haar oom, maar ook haar mentor en bewindvoerder was. Verdachte was op dat moment derhalve bij uitstek degene waar zij terecht moest kunnen voor ondersteuning en allerlei (hulp-)vragen. In de daarbij behorende zorgrelatie, waarin verdachte en slachtoffer intensief contact met elkaar hadden en waarbij van verdachte mocht worden verwacht dat hij de grenzen van het betamelijke zou bewaken, heeft verdachte die grens niet alleen totaal uit het oog verloren maar heeft hij het slachtoffer op grove wijze geschaad.
Uit de ter terechtzitting door het slachtoffer voorgelezen slachtofferverklaring is gebleken wat de gevolgen van het misbruik voor haar zijn geweest. Zo heeft zij – onder meer – verklaard dat zij zich door hetgeen verdachte haar heeft aangedaan niet meer veilig voelt in haar eigen huis, dat zij slecht slaapt en dat zij erg bang is voor verdachte en dat zij bang is hem tegen te komen.
Verdachte heeft bij de gevolgen voor het slachtoffer nimmer stilgestaan en, kennelijk ter bevrediging van zijn eigen lustbehoeftes, misbruik gemaakt van de verstandelijke tekortkomingen en daarmee van de weerloosheid van het slachtoffer. Verdachte liet het slachtoffer bovendien weten dat zij hun seksuele contacten geheim moest houden. Hiermee verkleinde verdachte de kans dat het misbruik aan het licht zou komen, en vergrootte hij de druk op het kwetsbare slachtoffer. Verdachte heeft het in hem gestelde vertrouwen op ernstige wijze beschaamd en met zijn handelen een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van zijn nicht.
Verdachte heeft weliswaar openheid gegeven omtrent de uitgevoerde seksuele handelingen, maar heeft geenszins aangetoond het laakbare van zijn handelen in te zien. Integendeel, verdachte legt de verantwoordelijkheid voor het gepleegde misbruik (deels) bij het verstandelijk beperkte slachtoffer. Dat verdachte ook nu nog niet in ziet dat zijn handelen volstrekt ontoelaatbaar én strafbaar is en dat uitsluitend hij degene is die voor zijn handelen verantwoordelijk is, acht de rechtbank dan ook zeer zorgelijk.
Reclassering Nederland heeft over verdachte een rapport ‘reclasseringsadvies rechtszitting’ opgemaakt. In dit rapport van 1 december 2018, opgemaakt door mw. I.J.J. Kwaspen, reclasseringswerker, wordt weergegeven dat het voor hen, gelet op de ontkennende proceshouding verdachte, moeilijk is een adequate inschatting te maken van het risico op recidive. In geval van een bewezenverklaring geeft dit de reclassering blijk van een zorgelijke situatie, waarbij zij inschatten dat een eventueel risico op herhaling zich vooral zal voordoen op de (middel)lange termijn en in de situatie waarbij verdachte zich wederom in een afhankelijkheidsrelatie zou plaatsten waarin hij degene is die een ander, kwetsbaar, persoon begeleidt. Het is met de onderhavige zaak de tweede keer dat betrokkene in een dergelijke positie in een situatie terecht komt waarin een seksueel contact ontstaat. De eerste keer gebeurde dit toen hij een achttien jarig meisje, zijnde een ander nichtje en het zusje van het slachtoffer, hielp met haar examens. De reclassering heeft geadviseerd aan verdachte een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en hieraan de volgende bijzondere voorwaarden te verbinden:
  • een meldplicht bij Reclassering Nederland;
  • een ambulante behandeling bij De Waag;
  • een contactverbod met [slachtoffer] ;
  • een verbod werkzaamheden te verrichten met betrekking tot kwetsbare en afhankelijke personen.
Uit het strafblad van verdachte van 17 januari 2018 is gebleken dat de thans 70-jarige verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de hiervoor omschreven ernst van de feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Voor een andere strafmodaliteit, zoals door de raadsman bepleit, ziet de rechtbank geen ruimte.
In hetgeen hiervoor is weergegeven omtrent de persoon van verdachte ziet de rechtbank aanleiding een groot deel van de op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke zin op te leggen. Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
De rechtbank acht, gelet op vorenstaande, een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 15 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 5 jaren passend en geboden. Aan het voorwaardelijk deel van de straf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden, zoals door de officier van justitie gevorderd.
Op grond van hetgeen hiervoor is weergegeven is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen en zal daarom bevelen dat de bijzondere voorwaarden die verdachte worden opgelegd en het toezicht door de reclassering dadelijk uitvoerbaar zijn.

10.BENADEELDE PARTIJ

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het geding gevoegd en vordert een totaalbedrag van € 6.154,68. Het gevorderde bedrag bestaat voor € 5.000,-- aan immateriële schade en voor een bedrag van € 1.154,68 aan materiële schade. Deze gevorderde materiële schade is opgebouwd uit de volgende schadeposten: kasten (€ 100,95), bed (€ 523,--), badkamermeubel (€ 278,95), gordijnen (€ 105,--), vitrage (€ 71,92), muurvuller (€ 7,25), verf en kwasten (€ 38,63 en een badmat (€ 28,98).
De benadeelde partij heeft verzocht het gevorderde bedrag geheel toe te wijzen en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade. Tevens heeft hij verzocht de schadevergoedingsmaatregel (zoals bedoeld in artikel 36f Sr) aan verdachte op te leggen
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich met betrekking tot de vordering op het standpunt gesteld dat de gehele vordering voor toewijzing in aanmerking komt.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte ten aanzien van de toe te wijzen bedragen, alsmede voor de verschuldigde wettelijke rente, de zogenoemde schadevergoedingsmaatregel op de leggen.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, gelet op zijn pleidooi tot vrijspraak, primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Subsidiair heeft de raadsman verzocht een lager bedrag aan gevorderde immateriële schade toe te wijzen en zich met betrekking tot de gevorderde materiële schade op het standpunt gesteld dat het causaal verband tussen deze schade en het bewezen verklaarde ontbreekt.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het door verdachte bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank zal de immateriële schade naar billijkheid begroten op een bedrag van € 3.000,-- en de materiële schade, voor zover die ziet op het bed, toewijzen tot een bedrag van € 523,--. Met betrekking tot deze schadepost overweegt de rechtbank dat deze voldoende is onderbouwd en in rechtstreeks verband staat met het bewezenverklaarde. Met betrekking tot de overige materiële schadeposten is de rechtbank van oordeel dat het causaal verband tussen het gevorderde en het bewezen verklaarde onvoldoende is onderbouwd.
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 3.523,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 september 2016 (immateriële schadevergoeding) en
20 december 2016 (materiële schadevergoeding) tot de dag van volledige betaling.
De rechtbank zal de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 3.523,--, te vermeerderen met voornoemde wettelijke rente. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 45 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die door verdachte is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling door verdachte is gedaan aan de benadeelde partij.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 36f, 243 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12 BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek
7 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 30 maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van 15 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 5 jaren vast;
- stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
* zich persoonlijk binnen één werkdag volgend op dit vonnis zal melden bij Reclassering Nederland aan de Bezuidenhoutseweg 179 te Den Haag. Hierna moet verdachte zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* meewerkt aan een behandeling bij ambulante forensische polikliniek De Waag, of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte dient zich te houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener hem geeft voor de behandeling;
* op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , zolang het openbaar ministerie dit noodzakelijk acht;
* zich niet zal bevinden binnen een straal van 200 meter van de stichting [zorginstelling] , thans gevestigd aan de [adres] te [woonplaats] en, indien stichting [zorginstelling] dan wel [slachtoffer] verhuist, zich ook niet zal ophouden in de omgeving van haar toekomstige woonadres;
* zonder uitdrukkelijke toestemming van het openbaar ministerie geen (vrijwilligers)werkzaamheden (daaronder vallen ook dienstverlenende of ondersteunde werkzaamheden) zal verrichten, die gericht zijn op het ondersteunen van kwetsbare en afhankelijke personen, daaronder inbegrepen minderjarigen, zolang het openbaar ministerie dat nodig vindt;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de reclassering dadelijk uitvoerbaar zijn;
Benadeelde partij [slachtoffer]
- wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot een bedrag van € 3.523,- (drieduizend vijfhonderddrieëntwintig euro), bestaande uit € 523,-- (vijfhonderddrieëntwintig euro) aan materiële schade en € 3.000 (drieduizend euro) aan immateriële schade en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan de benadeelde partij;
- bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 20 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 30 september 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
- verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te bepalen van € 3.523,- (drieduizend vijfhonderddrieëntwintig euro), bestaande uit € 523,-- (vijfhonderddrieëntwintig euro) aan materiële schade en € 3.000,-- (drieduizend euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal aan te vullen met hechtenis van 45 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op;
- bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 20 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 30 september 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Blanke, voorzitter, mrs. A.J.P. Schotman en A.C. van den Boogaard, rechters, in tegenwoordigheid van J.J. Veldhuizen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 maart 2018.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari
2012 tot en met 30 september 2016 te Amersfoort en/of te Nijkerk en/of te
Leiderdorp, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer] , van wie hij,
verdachte, wist dat die [slachtoffer] in staat van bewusteloosheid, verminderd
bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige
gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn/haar geestvermogens
leed dat die [slachtoffer] niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te
bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, (telkens) een of
meer (ontuchtige) handeling(en) heeft gepleegd, die (mede) bestond(en) uit het
seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte
meermalen, althans eenmaal,
- die [slachtoffer] gewassen (terwijl zij onder de douche stond) en/of gemasseerd
en/of
- zijn vinger(s) en/of zijn penis en/of zijn tong in de vagina van die [slachtoffer]
geduwd/gebracht en/of
- ( aan/op) de vagina en/of de borsten van die [slachtoffer] gelikt en/of gekust en/of
- de (al dan niet ontblote) vagina en/of borsten van die [slachtoffer] gestreeld
en/of bevoeld en/of
- zichzelf afgetrokken in aanwezigheid van die [slachtoffer]
- zijn, verdachtes, penis laten vasthouden en/of betasten door die [slachtoffer]
en/of
- zich laten aftrekken door die [slachtoffer] en/of
- die [slachtoffer] laten masturberen in zijn, verdachtes, aanwezigheid;
art 247 Wetboek van Strafrecht
art 243 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal met documentcode 2016334868 (pagina 1 t/m 84) bevinden, volgens de in dat proces-verbaal toegepaste nummering. Wanneer paginanummers verwijzen naar andere processen-verbaal, dan wordt dit expliciet vermeld. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal die op ambtseed of ambtsbelofte en in de wettelijke vorm zijn opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Voor zover het gaat om geschriften als bedoeld in artikel 344.1.5° Wetboek van Strafvordering, worden deze alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
2.Proces-verbaal van bevindingen ‘informatief gesprek zeden’ van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , aangaande een informatief gesprek met [aangever] , pag. 7.
3.Idem, pag. 8.
4.Proces-verbaal van aangifte van [aangever] , namens [slachtoffer] , pag. 20.
5.Idem, pag. 21
6.Proces-verbaal van verhoor van [getuige] , pag. 37.
7.Idem, pag. 41.
8.Idem, pag. 43.
9.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 3] , aangaande het verhoor van [slachtoffer] , pag. 25.
10.Idem, pag. 26.
11.Idem, pag. 27.
12.Idem, pag. 28.
13.Idem, pag. 29.
14.Idem, pag. 30.
15.Idem, pag. 31.