Op 12 januari 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man die verdacht werd van het medeplegen van hennepteelt en diefstal van elektriciteit. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het medeplegen van het telen, bereiden, verwerken en bewerken van hennep, omdat uit het dossier niet bleek dat hij een significante bijdrage had geleverd aan de hennepkwekerij. De verdachte werd echter wel veroordeeld voor medeplichtigheid aan hennepteelt en kreeg hiervoor een taakstraf van 40 uur opgelegd. Daarnaast werd hij vrijgesproken van de diefstal van elektriciteit, omdat ook hieruit niet bleek dat hij betrokken was geweest.
De rechtbank oordeelde dat de verdachte, hoewel hij een huurovereenkomst had getekend voor een pand waarin een hennepkwekerij was aangetroffen, niet voldoende bewijs had geleverd dat hij opzettelijk had bijgedragen aan de hennepteelt. De officier van justitie had een taakstraf van 180 uren geëist, maar de rechtbank legde een lagere straf op, rekening houdend met de beperkte rol van de verdachte en het tijdsverloop sinds de feiten. Tevens werd een voorwaardelijke taakstraf van 60 uur opgelegd, omdat de verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit.
De rechtbank baseerde haar beslissing op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet, en concludeerde dat de verdachte strafbaar was voor medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De uitspraak benadrukt de ernst van de betrokkenheid bij de hennepteelt en de gevolgen daarvan voor de volksgezondheid en de samenleving.