Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 31 mei 2017;
- de akte van [eiseres] van 5 juli 2017;
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 8 september 2017;
- de conclusie na getuigenverhoor van [eiseres] van 8 november 2017
- de antwoordconclusie na getuigenverhoor van [gedaagde] van 20 december 2017.
2.De verdere beoordeling
- de brief van 10 april 2009 (die al eerder in het geding is gebracht);
- een declaratie van notariskantoor [naam notariskantoor] van 1 september 2009 gericht aan [A] ;
- een brief van 8 april 2014 van de heer [B] (vereffenaar van de boedel van [A] ) aan notaris [naam notariskantoor] waarin hij vraagt of de notaris op enig moment contact heeft gehad met [gedaagde] of zijn echtgenote.
“Als u mij vraagt of ik vind dat ik een afspraak heb gemaakt met [A] over het stellen van zekerheden, dan antwoord ik dat ik met hem de afspraak heb gemaakt om mijn aandelen in [bedrijfsnaam] aan hem te verpanden.”Deze verklaring wordt ondersteund door de concept-akte van verpanding van aandelen van 16 april 2009 die de notaris heeft opgesteld (zie het tussenvonnis van 31 mei 2017 onder 2.5). Ook de verklaring van [getuige 1] (die verklaart dat [A] en [C] hem zeiden “
dat er een mondelinge afspraak was met [gedaagde] over het verstrekken van zekerheden”draagt bij aan het bewijs dat deze afspraak is gemaakt.
welkezekerheden [gedaagde] zou stellen. Ook de brief van 10 april 2009 is, op zichzelf dan wel in samenhang met andere bewijsmiddelen, onvoldoende om te concluderen dat het bewijs is geleverd. [eiseres] beroept zich erop dat in die brief de opdracht aan de notaris staat om een recht van hypotheek op de woning van [gedaagde] te vestigen en dat daarbij een kopie eigendomsbewijs en leveringsakte van die woning zijn gevoegd. In combinatie met de verklaring van [gedaagde] dat hij bereid was om zekerheid te verschaffen (namelijk verpanding van zijn aandelen), leidt dat er volgens [eiseres] toe dat de afspraken kennelijk ook hierop zagen. [A] zou anders niet over deze stukken hebben beschikt en deze hebben doorgestuurd naar de notaris, aldus [eiseres] . De rechtbank vindt dat echter onvoldoende overtuigend bewijs van die gestelde afspraak. De omstandigheid dat [A] kennelijk beschikte over een kopie eigendomsbewijs en leveringsakte van de woning van [gedaagde] is onvoldoende om, zonder aanvullend bewijs, aan te nemen dat de genoemde afspraak is gemaakt. De verklaring van [gedaagde] dat hij bereid was om zijn aandelen te verpanden, kan niet gelden als aanvullend bewijs. Die bereidheid zegt immers nog niets over zijn bereidheid om een hypotheek te verstrekken, temeer omdat niet alleen hij maar ook zijn vrouw eigenaar is van de woning. Ten slotte neemt de rechtbank in aanmerking dat er van de verpanding van de aandelen een concept-akte is opgemaakt terwijl dat voor de hypotheek op de woning niet het geval was.
3.De beslissing
11 april 2018voor het nemen van een akte door [eiseres] over hetgeen is vermeld onder 2.11 en 2.12, waarna de wederpartij op de rol van vier weken daarna een antwoordakte kan nemen,