5.1.2.Het standpunt van de verdediging
Dat sprake is van een vermoeden van witwassen is door de verdediging niet betwist.
Op basis van de verklaring van verdachte, die bevestiging vindt in het dossier, is het aannemelijk dat het contante geld waarover verdachte gedurende de ten laste gelegde periode heeft beschikt afkomstig is geweest uit de contante handel van verdachte in horloges en auto’s. Om voor verdachte moverende reden is niet alle handel die hij voerde correct bijgehouden in zijn boekhouding. Daarbij heeft de raadsman gewezen op tapgesprekken die wijzen op handel die buiten de boekhouding blijft en dat op verschillende momenten sprake is geweest van een negatief kassaldo. Daardoor heeft verdachte over een deel van zijn inkomsten geen belasting afgedragen en zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Het enige gronddelict dat op basis van het dossier aanwijsbaar is, is dit door verdachte zelf begane delict.
Van een voorafgaand misdrijf is dan bovendien geen sprake, omdat de contante uitgaven van verdachte niet volgen op het fiscale misdrijf maar het fiscale misdrijf zijn. Van het onder 1 ten laste gelegde moet verdachte dan ook worden vrijgesproken.
Subsidiair is sprake van een kwalificatie-uitsluitingsgrond, omdat er sprake is van een door verdachte zelf begaan misdrijf en er geen sprake is van verhullen, overdragen, gebruik maken of omzetten. Enkel het storten van contant geld op een eigen spaarrekening is hiervoor onvoldoende.
Indien de rechtbank anders oordeelt dient verdachte te worden vrijgesproken voor de bankstortingen die hij in 2008 en 2009 heeft gedaan en die zijn meegeteld in de kasopstelling, nu de bankmutaties van de zakelijke rekening van [bedrijf 1] over de jaren 2008 en 2009 om onbekende reden niet zijn meegeteld. Met informatie van [B] , de huidige accountant van verdachte en rekeningoverzichten van dit bankrekeningnummer is voldoende aannemelijk gemaakt dat eventuele stortingen op privérekeningen afkomstig zijn uit de horloge- en autohandel. Ter onderbouwing is een e-mailbericht van [B] overgelegd.
Ook voor bankstortingen voor 6 oktober 2008, dan wel voor 6 oktober 2007 (beide berekend vanaf de datum van aanhouding van verdachte) dient verdachte te worden vrijgesproken, nu in alle redelijkheid niet van hem kan worden verlangd dat hij gelet op het tijdsverloop nog kan verklaren wat de herkomst is geweest van de betreffende stortingen. De raadsman heeft daarbij aangevoerd dat aansluiting moet worden gezocht bij het wettelijk bewijsvermoeden zoals bedoeld in artikel 36e, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat zes jaren terug in de tijd werkt, en op de fiscale bewaartermijn van zeven jaren.
Indien de rechtbank anders oordeelt dient verdachte te worden vrijgesproken van de stortingen die voor aanvang van de ten laste gelegde periode hebben plaatsgevonden. Dat gaat om een bedrag van € 2.996,97. Ook van de stortingen waarvan medeverdachte [medeverdachte 3] heeft verklaard dat die van haar afkomstig zijn, dient verdachte te worden vrijgesproken. Het gaat hierbij om de stortingen van bedragen onder de € 200,- en niet afgeronde stortingen op de twee privérekeningen van medeverdachte [medeverdachte 3] en op de en/of rekening van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] . Dat gaat om een bedrag van € 10.320,97.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij een bedrag van € 439.851,57 contant zou hebben gestort. Gelet op het voorgaande kan dat totaalbedrag niet wettig en overtuigend worden bewezen. Nu alleen het totaalbedrag ten laste is gelegd en niet ‘of enig ander geldbedrag’ dient verdachte voor dit deel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken.
De kasstortingen in [bedrijf 1] , die onderdeel zijn van de kasopstelling, vonden plaats in 2005 en 2006. Daarvan dient verdachte, gelet op het wettelijke bewijsvermoeden van zes jaren dan wel de fiscale bewaarplicht van zeven jaren, te worden vrijgesproken. Subsidiair kan niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat de stortingen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, nu het openbaar ministerie deze baseert op de grootboekmutatiekaarten van [bedrijf 1] en niet op bankafschriften. Meer subsidiair dient verdachte van de kasstorting van € 13.500,- te worden vrijgesproken, nu uit pagina 2277 van het dossier blijkt dat dit een lening van een derde betreft. Dit moet in het licht van de verklaring van verdachte – dat hij meermalen geld heeft geleend van derden, waaronder contante geldbedragen van familieleden – worden gezien.
Van het onderdeel van de kasopstelling ‘contante aankopen van diverse horloges tot een totaalbedrag van € 105.000,-‘ dient verdachte te worden vrijgesproken, omdat nergens blijkt dat verdachte op enig moment deze horloges daadwerkelijk voor € 105.000,- heeft aangekocht. Uit het dossier blijkt alleen dat de wederpartij in 2009 deze horloges € 105.000,- waard vond.
5.1.3.Het oordeel van de rechtbank
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder a en b, van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het in de tenlastelegging genoemde goed afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is vereist dat vaststaat dat het desbetreffende goed afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een in de tenlastelegging genoemd goed en een nauwkeurig aangeduid misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat het desbetreffende goed ‘uit enig misdrijf’ afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het goed uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het openbaar ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft over de herkomst van het desbetreffende goed.
Kasopstelling
In het licht van de beschuldiging van witwassen is de kasopstellingkern van het dossier.
Door verbalisant [verbalisant] is met die kasopstelling onderzoek gedaan naar de contante geldstroom van verdachte in de periode van 2002 (de rechtbank begrijpt: 1 januari 2002) tot en met de sluiting van het proces-verbaal op 9 augustus 2015.Deze kasopstelling laat een negatief saldo zien van € 699.840,44.De rechtbank zal in het hierna volgende nader ingaan op de onderdelen van de kasopstelling.
Beschikbaar voor uitgaven
Uit bankafschriften blijkt dat in de onderzochte periode in totaal € 81.658,79
contant is opgenomen vanaf bankrekeningen van verdachte ( [rekeningnummer] en [rekeningnummer] ), medeverdachte [medeverdachte 3] ( [rekeningnummer] , [rekeningnummer] en [rekeningnummer] ) en hun gezamenlijke en/of bankrekening ( [rekeningnummer] ).
Op het legale geldbedrag dat contant beschikbaar was voor uitgaven is het geldbedrag dat contant is aangetroffen, te weten € 25.817,02, in mindering gebracht in de kasopstelling.Dat bestaat uit een bedrag van € 7.310,-, dat op 10 september 2014 door de Marechaussee op luchthaven Eindhoven bij verdachte werd aangetroffenen een bedrag van € 18.507,02 dat bij de doorzoeking op 6 oktober 2014 in de woning van verdachte en de woning van medeverdachte werd aangetroffen.
Uit gevorderde bankafschriften blijken geen contante opnamen in de periode van 24 januari 2002 tot 7 augustus 2002, de aanvangsdatum van de ten laste gelegde periode. Door verdachte en door medeverdachte [medeverdachte 3] zijn bij de Belastingdienst geen opgaven gedaan van het bezit van contant vermogen op 1 januari 2002.Op 1 januari 2002 vond de volledige conversie plaats van de gulden naar de euro en er zijn geen gegevens bekend geworden dat verdachte en/of medeverdachte [medeverdachte 3] legaal geldbedragen hebben omgewisseld van guldens naar euro’s.Als uitgangspunt is dan ook genomen dat het contante beginsaldo uit legale bron € 0,- bedroeg, hetgeen niet is weersproken door de verdediging.
De kasopstelling gaat er daarom van uit dat uit een legale bron een contant geldbedrag beschikbaar was voor uitgaven van € 55.841,77.
Bankstortingen
Uit bankafschriften blijkt dat in de onderzochte periode in totaal € 441.721,57 op de hiervoor genoemde bankrekeningen van verdachte en [medeverdachte 3] is gestort, op basis waarvan kan worden aangenomen dat verdachte in de ten laste gelegde periode een contant bedrag van € 441.721,57 heeft gebruikt voor bankstortingen.
Kasstortingen in eenmanszaak
In de kasopstelling is gerelateerd dat verdachte in de onderzochte periode in totaal
€ 62.300,- contant heeft uitgegeven voor kasstortingen in [bedrijf 1], de eenmanszaak van verdachte.Dit bedrag bestaat uit vier (vermeende) kasstortingen: op 30 mei 2005 (€ 13.500,-), op 8 juli 2005 (€ 15.000,-), op 31 december 2005 (€ 18.800,-) en op 1 januari 2006 (€ 15.000,-).
Anders dan de verdediging stelt is de rechtbank van oordeel dat op basis van de grootboekmutatiekaarten van [bedrijf 1] – waarop tevens een accountantscontrole heeft plaatsgevonden – kan worden aangenomen dat de kasstortingen op 30 mei 2005 (€ 13.500,-), 8 juli 2005 (€ 15.000,-), 31 december 2005 (€ 18.800,-) en 1 januari 2006 (€ 15.000) daadwerkelijk hebben plaatsgevonden.
Op basis van het voorgaande kan daarom worden aangenomen dat verdachte in de ten laste gelegde periode een bedrag van € 62.300,- heeft gebruikt voor contante kasstortingen in [bedrijf 1] .
Contante aankopen van auto’s
In de kasopstelling wordt gerelateerd dat verdachte in de onderzochte periode een totaalbedrag € 20.500,- contant heeft uitgegeven voor de aankoop van een BMW X5 met kenteken [kenteken] en een Lamborghini Gallardo met kenteken [kenteken] .Uit het proces-verbaal blijkt dat verdachte op 5 april 2011 € 10.500,- contant heeft bijbetaald voor deze BMWen op 9 oktober 2012 € 10.000,- voor deze Lamborghini, zoals verdachte ook zelf heeft verklaard.Volgens eerder genoemd proces-verbaal van 29 februari 2016 is het bedrag voor contante aankopen van auto’s € 11.000,- hoger dan aanvankelijk becijferd. [getuige 4]en [getuige 5]hebben namelijk verklaard dat zij na verkoop van deze Lamborghini aan [C] met het daarvoor ontvangen bedrag rekeningen van [bedrijf 2] met betrekking tot bouwkundige werkzaamheden voor verdachte betaald hebben. Omdat het van de koper van de Lamborghini ontvangen bedrag daarvoor niet toereikend was heeft verdachte hun € 11.000,- contant bijbetaald.Verdachte zelf verklaart ook dat hij [getuige 4] en [getuige 5] een bedrag contant heeft bijbetaald.Naar het oordeel van de rechtbank is dit weliswaar geen contante uitgave van de aankoop van een auto, maar wel een contante uitgave die thuishoort in de kasopstelling.
Dit onderdeel van de kasopstelling is door de verdediging ook niet betwist.
Op basis van het voorgaande kan worden aangenomen dat verdachte in de ten laste gelegde periode een bedrag van € 20.500,- heeft gebruikt voor de contante aankopen van auto’s.
Contante aankopen van meubels
In de kasopstelling wordt gerelateerd dat verdachte in de onderzochte periode een totaalbedrag € 21.965,14contant heeft uitgegeven aan ‘contantbonnen beslag’. Dit onderdeel ziet voornamelijk op aankopen van woninginrichting (de rechtbank begrijpt: meubels), die blijkens de inbeslaggenomen administratie contant hebben plaatsgevonden in de periode 2008 tot en met 2009.Uit de verklaring van verdachte kan worden afgeleid dat dergelijke grote aankopen door hem zijn betaald.
Het bedrag van de kasopstelling ziet op de volgende contante aankopen:
- een bedrag van in totaal € 548,99 bij [bedrijf 3] op 27 november 2009 en 15 december 2009;
- een bedrag van in totaal € 3.372,- bij [bedrijf 4] op 18 september 2009 en op 22 november 2009;
- een bedrag van € 2.600,- bij [bedrijf 5] op 18 juni 2008;
- een bedrag van in totaal € 3709,15 bij [bedrijf 6] op 26 april 2008 en 8 mei 2008;
- een bedrag van € 7.500,- bij [bedrijf 7] B.V. op 6 mei 2008;
- een bedrag van € 676,- bij [bedrijf 8] op 1 juli 2008;
- een bedrag van € 410,- bij [bedrijf 9] op 29 juli 2008;
- een bedrag van € 2.750.- bij [bedrijf 10] op 9 mei 2008;
- een bedrag van € 399,- bij [bedrijf 11] op 25 september 2009.
Dit onderdeel van de kasopstelling is door de verdediging niet betwist.
Op basis van het voorgaande kan worden aangenomen dat verdachte in de ten laste gelegde periode voor een bedrag van € 21.965,14 aan contante aankopen heeft gedaan.
Contante aankopen van horloges
In de kasopstelling wordt gerelateerd dat door verdachte in de onderzochte periode € 105.000,- is uitgegeven voor de contante aankoop van horloges. Dit onderdeel van de kasopstelling is gestoeld op een aangetroffen factuur van 11 mei 2009 die ziet op de aankoop van een Ferrari van € 150.000,- door verdachte. Voor de aankoop van deze Ferrari leverde verdachte drie horloges (een Jaeger le Coultre Master Minute Repeater Platina, een Franck Muller Chronobanker RG en een Rolex GMT Master LN) aan de verkoper en heeft hij € 50.000,- bijbetaald.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier alleen blijkt dat de waarde van deze horloges op 11 mei 2009 door de verkoper op € 105.000,- is vastgesteld. Niet is vast te stellen voor welk bedrag deze horloges zijn aangekocht door verdachte. Verdachte ontkent bovendien dat dit voor € 105.000,- is geweest. Dit bedrag had bij het maken van de kasopstelling buiten beschouwing gelaten moeten worden. De rechtbank zal verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Verzonden moneytransfers
In de kasopstelling wordt gerelateerd dat door verdachte moneytransfers zijn verricht ter hoogte van (in totaal) € 3.800,-.Uit het proces-verbaal blijkt dat verdachte op 7 augustus 2003 tweemaal door middel van een moneytransfer een geldbedrag van (steeds) € 1.900,- heeft verricht, zoals verdachte zelf ook heeft verklaard.
Dit onderdeel van de kasopstelling is door de verdediging dan ook niet betwist.
Op basis van het voorgaande kan worden aangenomen dat verdachte in de ten laste gelegde periode voor een contant bedrag van € 3.800,- moneytransfers heeft verricht.
Kosten levensonderhoud
In de kasopstelling – bezien in samenhang met de toelichting op de kasopstelling (pagina 6584) – wordt gerelateerd dat door verdachte in de onderzochte periode € 89.395,50,- contant is betaald voor levensonderhoud. De rechtbank overweegt dat het aannemelijk is dat verdachte in de onderzochte periode contant heeft betaald voor levensonderhoud, nu blijkens het dossier boodschappen slechts zeer beperkt giraal werden afgerekend.
De kasopstelling gaat bij het vaststellen van de kosten van levensonderhoud uit van de woonsituatie conform de Gemeentelijke Basisadministratie Personen (BRP) en later de Basisregistratie Personen (BRP) en hanteert een norm afkomstig van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud). Uit het dossier blijkt echter dat de woonsituatie op basis van de BRP en de GBA anders was dan de werkelijke woonsituatie. Hierdoor kan de juistheid van het bedrag dat in de kasopstelling wordt gerelateerd niet worden vastgesteld. Nu op basis van het onderhavige dossier niet (eenvoudig) valt vast te stellen welk bedrag verdachte dan wel contant heeft uitgegeven voor levensonderhoud, zal de rechtbank verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Bewijs van witwassen
Na correctie op grond van het voorgaande blijft een aanzienlijk verschil bestaan tussen de vastgestelde legale contante inkomsten en de contante uitgaven. Het verschil bedraagt:
€ 561.268,71– € 55.841.77 = € 505.444,94. Zonder meer is daarom sprake van een vermoeden van witwassen.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het vermoeden van witwassen en de daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden, van verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het contante geldbedrag die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk is aan te merken.
Met betrekking tot een deel van de bankstortingen heeft de medeverdachte [medeverdachte 3] gezegd dat zij deze verricht heeft: zij heeft opbrengsten van verkopen via marktplaats en zakgeld van haar kinderen op haar privé bankrekening gestort. Hier is bedrag van € 10.320,97 mee gemoeid. Deze verklaring acht de rechtbank min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Dit betekent dat, nu geen nader onderzoek naar de genoemde herkomst van de gestorte gelden verricht is en hoewel verdachte zelf geen nadere informatie verstrekt heeft, het totaalbedrag genoemd in de tenlastelegging bij de bankstortingen niet bewezen geacht kan worden.
Door de raadsman is verder het verweer gevoerd dat de bankstortingen in 2008 en 2009 buiten beschouwing moeten worden gelaten, nu de bedragen die in deze jaren op de privérekeningen zijn gestort wellicht kunnen worden verantwoord vanuit de opnames van de zakelijke rekening van [bedrijf 1] . Deze verklaring is pas ter terechtzitting van 8 februari 2018 naar voren gebracht. Ter onderbouwing heeft de verdediging een e-mailbericht overgelegd van [B] , (kennelijk) de huidige accountant van verdachte. De rechtbank stelt vast dat de enige bewering die Vermeulen – op basis van de beperkte informatie die hem naar eigen zeggen ter beschikking stond – doet is dat het verdachte in het jaar 2008 mogelijk moet zijn geweest om (overtollig) geld op andere rekeningen te storten. Naar het oordeel van de rechtbank is deze verklaring onvoldoende om als concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken. Dit geldt eveneens ten aanzien van de rekeningafschriften van dit bankrekeningnummer, waaraan de raadsman ook pas ter terechtzitting van 8 februari 2018 heeft gerefereerd. Deze verklaring kan niet als voldoende concreet worden aangemerkt en is ook niet verifieerbaar, omdat deze niet is onderbouwd. Door de verdediging is immers slechts een begeleidend schrijven van ABN AMRO overgelegd, zonder dat deze rekeningafschriften zijn overlegd. Dit verweer wordt daarom verworpen.
Wat betreft het onderdeel van de kasopstelling ‘kasstortingen in eenmanszaak’ is door de verdediging het verweer gevoerd dat een bedrag van € 13.500,- afkomstig is van een lening van een derde. De rechtbank overweegt dat deze kasstorting in de grootboekmutatiekaart op pagina 2277 van het dossier is omschreven als ‘lening van derde’. Nu verdachte bovendien onder meer ter terechtzitting van 15 november 2017 heeft verklaard dat hij in de beginperiode van zijn horlogehandel meermalen contant geld heeft geleend van familieleden, is de rechtbank van oordeel dat deze verklaring – mede gezien het tijdsverloop na deze kasstorting op 30 mei 2005 – in dit licht kan worden aangemerkt als concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk. Ook om deze reden zal de rechtbank het in de tenlastelegging genoemde bedrag € 62.300,- niet bewezen verklaren.
Het verweer van de raadsman, dat het wettelijk bewijsvermoeden van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (zes jaren) dan wel de fiscale bewaarplicht van artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (zeven jaren) ook ten aanzien van de bankstortingen en kasstortingen in [bedrijf 1] moet worden toegepast omdat van verdachte in alle redelijkheid niet meer kan worden verlangd dat hij nog kan verklaren wat de herkomst is geweest van deze geldbedragen, vindt geen steun in het recht.
Voor de herkomst van een bedrag van € 23.820,97 (de som van € 10.320,97 en € 13.500,-) is derhalve een verklaring gegeven die aan bewezenverklaring ter zaken van witwassen in de weg staat. Een afdoende verklaring voor de herkomst van de overige gelden heeft verdachte niet kunnen geven. Ook op een andere wijze is een legale herkomst van deze contante uitgaven niet gebleken.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat gelden tot een totaal van € 481.623,97 die gebruikt zijn voor de in de contante uitgaven onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat de verdachte dit ook wist. Verdachte heeft deze contante geldbedragen voorhanden gehad en daarvan gebruik gemaakt, zoals uit voorgaande bewijsmiddelen blijkt.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat slechts het misdrijf van artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen begaan door verdachte zelf het misdrijf van herkomst van genoemde contante gelden zou kunnen zijn. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat de boekhouding van verdachte gebreken vertoont en dat er sprake is geweest van deels contante handel in horloges en auto’s door verdachte, die verdachte deels niet in zijn boekhouding heeft verantwoord. Daarbij heeft de verdediging gewezen op tapgesprekken die wijzen op handel die buiten de boekhouding blijft en dat op verschillende momenten sprake was van negatief kassaldo. Los van de stellingen van verdachte op dit punt is uit het dossier of het verhandelde ter terechtzitting niet af te leiden dat verdachte opzettelijk geen belastingaangifte heeft gedaan dan wel een of meer onjuiste belastingaangiften heeft gedaan. Maar ook indien daar sprake van zou zijn, betekent het verzwijgen van contante inkomsten vooralsnog slechts dat het ‘zwarte’ karakter van die inkomsten met zich brengt dat een of meer daarmee samenhangende fiscale delicten in die zin als gronddelict aangemerkt kunnen worden, dat de gelden voorwerp van witwassen kunnen zijn. De fiscale delicten hebben echter de contante inkomsten niet zelf voortgebracht. De rechtbank verbindt hieraan de slotsom dat het niet anders kan dan dat de contante gelden voorgebracht zijn door een of meer andere misdrijven, waarvan niet vast is komen te staan dat deze door verdachte zijn begaan.
Het verweer dat vermogensbestanddelen in beginsel slechts worden aangemerkt als ‘uit enig misdrijf afkomstig’ indien deze zijn verkregen door of afkomstig zijn uit een misdrijf gepleegd
voorafgaandaan de in artikel 420bis Sr genoemde delictsgedragingen behoeft, nu dat verweer verbonden is met de stelling dat slechts het misdrijf van artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen begaan door verdachte zelf het misdrijf van herkomst van genoemde contante gelden zou kunnen zijn, geen verdere bespreking
Voor het doen van de contante uitgaven is uit legale en uit illegale bron geld voorhanden gekomen. Nu de periode waarin zowel de illegale contante inkomsten als de legale contante inkomsten voorhanden gekomen zijn ruim tien jaar beloopt, deze inkomsten vermengd zijn en de legale contante inkomsten slechts ongeveer 10% vormen van de totale contante inkomsten, komt de rechtbank tot de slotsom dat het totaal van de bewezenverklaarde bedragen, te weten € 523.468,77, het totaalbedrag is van de door verdachte witgewassen gelden.
Door de verdediging is nog het verweer gevoerd dat verdachte van het ten laste gelegde bedrag van de bankstortingen (€ 439.851,57)) moet worden vrijgesproken, nu dit gehele bedrag niet kan worden bewezenverklaard en niet is ten laste gelegd ‘of enig ander geldbedrag’. De rechtbank overweegt dat de tekst van de tenlastelegging hier niet zo dwingend is dat slechts het vermelde bedrag bewezen verklaard zou kunnen worden. De rechtbank kan zonder te treden buiten het strafvorderlijk ader van de tenlastelegging ook een lager bedrag bewezen verklaren.
Het bedrag dat gemoeid is met bankstortingen die hebben plaatsgevonden voor de tenlastegelegde periode tot een totaal van € 2.996,97 zal de rechtbank het bedrag dat door middel van bankstortingen is witgewassen aftrekken. Dat bedrag blijft buiten beschouwing in de bewezenverklaring.
Medeplegen
Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van het onderhavige dossier niet worden bewezen dat verdachte de bewezenverklaarde handelingen in nauwe en bewuste samenwerking met iemand anders heeft verricht, waardoor sprake zou zijn van medeplegen van (opzet)witwassen. Gezien de door de officieren van justitie geschetste omstandigheden kan medeverdachte [medeverdachte 3] wellicht als naïef of onwetend worden beschouwd, maar het dossier bevat geen aanknopingspunten op basis waarvan kan worden vastgesteld dat medeverdachte [medeverdachte 3] – of een andere verdachte – wist dat het uitgegeven geld een criminele herkomst had. Van het ten laste gelegde medeplegen zal verdachte daarom worden vrijgesproken.
Verbergen en verhullen
De rechtbank kan uit het onderhavige dossier niet zonder meer afleiden dat ten aanzien van de in de kasopstelling genoemde contante uitgaven sprake is van gedragingen die ook gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de geldbedragen. Uit de Memorie van Toelichting volgt dat met verhullen als bedoeld in artikel 420bis, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht wordt gedoeld op het (zonder redelijke economische grond) met geld schuiven op een manier die geschikt is het spoor aan de waarneming te onttrekken. De ondoorzichtigheid van (vaak opeenvolgende) transacties brengt mee dat de werkelijke aard of herkomst buiten beeld blijft. De rechtbank is van oordeel dat alleen het uitgeven van contant geld van illegale herkomst niet leidt tot het verhullen of verbergen van de werkelijke aard of herkomst, maar veeleer gekwalificeerd dient te worden als een witwasgedraging genoemd in het eerste lid, onder b, van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht. Van het verbergen en verhullen zal verdachte daarom worden vrijgesproken.
Gewoonte
Uit de hierboven genoemde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte gedurende een lange periode meerdere (grote) geldbedragen heeft witgewassen. Gelet op die frequentie en lange periode acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een gewoonte heeft gemaakt van witwassen.