ECLI:NL:RBMNE:2018:883

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 maart 2018
Publicatiedatum
8 maart 2018
Zaaknummer
16/703125-13 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen door een in de Verenigde Arabische Emiraten wonende man en niet melden van ongebruikelijke transacties door zijn bedrijf

Op 8 maart 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 40-jarige man, woonachtig in de Verenigde Arabische Emiraten, die werd beschuldigd van witwassen en het niet melden van ongebruikelijke transacties. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De man heeft in totaal ongeveer 500.000 euro witgewassen en heeft leiding gegeven aan het niet melden van vijf ongebruikelijke transacties van zijn bedrijf, wat resulteerde in een boete van 20.000 euro voor het bedrijf, waarvan 10.000 euro voorwaardelijk. De rechtbank oordeelde dat de man veel contante uitgaven deed zonder duidelijke herkomst van het geld, en dat een groot deel van zijn inkomsten vermoedelijk uit misdrijf afkomstig was. Twee medeverdachten werden vrijgesproken wegens onvoldoende bewijs. De rechtbank benadrukte de noodzaak van een deels voorwaardelijke straf om herhaling te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/703125-13 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 8 maart 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1977] te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
wonende te [adres] , [woonplaats] (Verenigde Arabische Emiraten).

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 21 januari 2015, 8 juli 2015, 14 oktober 2015, 28 oktober 2015, 16 maart 2016, 25 mei 2016, 16 november 2016, 15 februari 2017, 14 juni 2017, 15 november 2017, 8 februari 2018 en 6 maart 2018. Op 15 november 2017 en 8 februari 2018 heeft de inhoudelijke behandeling van de strafzaak plaatsgevonden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officieren van justitie mr. J. Zeilstra en mr. C.J.W.M. Janssen en van hetgeen verdachte en mr. M.L. van Gessel, advocaat te Amsterdam, bij de inhoudelijke behandeling van de strafzaak naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zittingen van 14 oktober 2015, 14 juni 2017 en 8 februari 2018 gewijzigd. De definitieve tenlastelegging is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 primair:in of omstreeks de periode van 7 augustus 2002 tot en met 6 oktober 2014 een gewoonte heeft gemaakt van het medeplegen van witwassen door diverse bankstortingen, diverse kasstortingen in [bedrijf 1] , contante aankopen van auto’s, contante aankopen van meubels en contante aankopen van horloges te doen, door moneytransfers te verzenden en door kosten van levensonderhoud te maken;
feit 1 subsidiair:in of omstreeks de periode van 7 augustus 2002 tot en met 6 oktober 2014 een gewoonte heeft gemaakt van het medeplegen van schuldwitwassen door diverse bankstortingen, diverse kasstortingen in [bedrijf 1] , contante aankopen van auto’s, contante aankopen van meubels en contante aankopen van horloges te doen, door moneytransfers te verzenden en door kosten van levensonderhoud te maken;
(feit 2 is door wijziging van de tenlastelegging komen te vervallen)
feit 3:in of omstreeks de periode van 8 februari 2010 tot en met 6 september 2013 zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift, als feitelijk leidinggevende van [medeverdachte 1] B.V. en/of [medeverdachte 2] B.V.;
feit 4:in of omstreeks de periode van 12 maart 2009 tot en met 1 januari 2010 ongebruikelijke transacties niet heeft gemeld;
feit 5:in of omstreeks de periode van 18 december 2009 tot en met 10 juni 2011 als feitelijk leidinggevende van [medeverdachte 1] B.V. ongebruikelijke transacties niet heeft gemeld;

3.VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
3.1
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat ten aanzien van de onder feit 4 als b, c, e en h ten laste gelegde transacties het recht tot strafvervolging is komen te vervallen door verjaring. Op grond van artikel 1, eerste lid, artikel 2, eerste lid en artikel 6, eerste lid onder 2, van de Wet op de economische delicten (hierna: WED) kan voor deze feiten immers een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren worden opgelegd. Ingevolge artikel 70, eerste lid onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht vervalt het recht tot strafvervolging in een dergelijk geval na zes jaren. De verjaring is gestuit door toelating van de wijziging tenlastelegging op de zitting van 14 oktober 2015. Op dat moment waren de hiervoor genoemde ten laste gelegde transacties echter al verjaard.
3.2
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat in de WED is bepaald dat, indien de waarde van de goederen waarmee het economische delict is begaan hoger is dan een vierde gedeelte van de maximum geldboete die kan worden opgelegd, een geldboete kan worden opgelegd van de naast hogere categorie (artikel 6, eerste lid, laatste volzin, van de WED). Gelet op het bedrag dat verdachte niet heeft gemeld is daarvan in de onderhavige zaak sprake. Deze bepaling dient zo te worden gelezen dat ook een gevangenisstraf van een naast hogere categorie kan worden opgelegd. Dat is een gevangenisstraf van zes jaren. Daarvoor geldt een verjaringstermijn van twaalf jaren. Het verweer van de raadsman moet daarom worden verworpen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte wordt verweten opzettelijk te hebben gehandeld in strijd met de voorschriften van artikel 16 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (hierna: Wwft). Ingevolge artikel 1, eerste lid onder 2° jo artikel 2, eerste lid van de WED betreffen dit misdrijven voor zover zij opzettelijk zijn begaan. De straf die voor een dergelijk economisch delict kan worden opgelegd is op grond van artikel 6, eerste lid onder 2, van de WED een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren, een taakstraf of een geldboete van de vierde categorie. Volgens artikel 70, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht vervalt het recht tot strafvordering voor misdrijven waarop een gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld na zes jaren.
De uitleg die door de officieren van justitie is gegeven aan artikel 6, eerste lid laatste volzin, van de WED – namelijk dat in dit geval naast de in de WED bepaalde hogere geldboete ook een gevangenisstraf van de naast hogere categorie kan worden opgelegd waardoor een andere verjaringstermijn geldt – vindt geen steun in het recht.
De verjaring van het recht tot strafvordering is gestuit door het betekenen van de dagvaarding (waarop dit feit voor het eerst was ten laste gelegd) op 30 september 2015. Terugrekenend vangt, gelet op de verjaringstermijn van zes jaren, het recht tot strafvordering uiterlijk aan op 30 september 2009.
Ten laste is onder meer gelegd het opzettelijk niet melden van ongebruikelijke transacties met factuurdata (c) 12 maart 2009, (h) 15 mei 2009, (b) 25 mei 2009 en (e) 16 september 2009. Deze feiten zijn verjaard.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de officieren van justitie niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de onder 4 ten laste gelegde transacties in de periode 12 maart 2009 tot 30 september 2009.
Het openbaar ministerie is voor het overige ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK

4.1
Ten aanzien van feit 3
4.1.1.
Het standpunt van het openbaar ministerie
Door de officieren van justitie is gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het als feit 3 ten laste gelegde en naar voren gebracht dat de ten laste gelegde transacties kennelijk door of namens [medeverdachte 1] B.V. en/of [medeverdachte 2] B.V. zijn aangaan en geen privétransacties van verdachte betreffen.
4.1.2.
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is betoogd verdachte vrij te spreken van feit 3, nu de ten laste gelegde transacties privétransacties van verdachte betreffen. Dit blijkt uit de verklaringen van verdachte zelf, de verklaring van getuige [getuige 1] , de verklaring van getuige [getuige 2] , de betalingen die verdachte gedaan heeft met de creditcard van medeverdachte [medeverdachte 3] ten behoeve van een lening aan [A] en de verklaring van getuige [getuige 3] .
4.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De verdenking ten aanzien van feit 3 bestaat erin dat verdachte gebruik heeft gemaakt van valse jaarrekeningen van [medeverdachte 1] B.V. en/of [medeverdachte 2] B.V., nu de onder de vijf gedachtestreepjes ten laste gelegde transacties niet in deze jaarrekeningen zijn opgenomen. De rechtbank overweegt dat voor een bewezenverklaring onder meer is vereist dat vast staat dat deze transacties door of namens [medeverdachte 1] B.V. en/of [medeverdachte 2] B.V. zijn aangegaan.
Verdachte heeft verklaard dat de ten laste gelegde transacties allemaal privétransacties betreffen en geen transacties door of namens [medeverdachte 1] B.V. en/of [medeverdachte 2] B.V. Deze verklaring vindt steun in de verklaringen van getuige [getuige 1] (betrokken bij de onder het eerste gedachtestreepje ten laste gelegde transactie) en getuige [getuige 2] (betrokken bij de onder het tweede en derde gedachtestreepje ten laste gelegde transacties), alsmede de door verdachte overgelegde inkoopverklaring van [getuige 2] -watches. De rechtbank overweegt dat zij in het dossier geen aanknopingspunten heeft aangetroffen dat de ten laste gelegde transacties wel door of namens [medeverdachte 1] B.V. en/of [medeverdachte 2] B.V. zijn aangegaan.
Ook uit hetgeen door de officieren van justitie is aangevoerd volgt dit niet.
Nu geen bewijs voorhanden is dat de ten laste gelegde transacties door of namens [medeverdachte 1] B.V. en/of [medeverdachte 2] B.V. zijn aangegaan, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte (als feitelijk leidinggevende) het als feit 3 ten laste gelegde heeft begaan en zal zij hem hiervan vrijspreken.
4.2
Ten aanzien van feit 4
4.2.1
Het standpunt van het openbaar ministerie
Door de officieren van justitie is ervan uitgegaan dat zij ontvankelijk zijn in de vervolging van alle onder feit 4 ten laste gelegde transacties. Zij hebben gerekwireerd tot een bewezenverklaring van dit feit. Ten laste zijn gelegd contante betalingen hoger dan € 25.000,- die op objectieve gronden hadden moeten worden gemeld. Van de onder b en c ten laste gelegde transacties staat vast dat deze niet zijn gemeld als ongebruikelijke transacties.
Van de onder d, e, f, g en h ten laste gelegde transacties achten de officieren van justitie niet wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte deze niet of niet tijdig heeft gemeld als ongebruikelijke transactie. Hiervan dient verdachte dan ook te worden vrijgesproken.
4.2.2.
Het standpunt van de verdediging
Door de raadsman is ervan uitgegaan dat wat betreft de door de officieren van justitie bewezen geachte transacties (ten laste gelegd onder b en c) het recht tot strafvervolging is komen te vervallen door verjaring. Van de overige transacties dient verdachte te worden vrijgesproken, zoals ook door de officieren van justitie is betoogd.
4.2.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat uit hetgeen hiervoor onder 3.3 reeds is overwogen blijkt dat van de als b, c, e en h ten laste gelegde transacties het recht tot strafvervolging is komen te vervallen door verjaring.
Wat betreft de onder d, f en g ten laste gelegde transacties acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deze transacties niet (tijdig) heeft gemeld en zal hem hiervan vrijspreken. Nu de officieren van justitie dit ook hebben gevorderd en dit eveneens is bepleit door de raadsman, zal dit oordeel niet nader worden gemotiveerd.

5.WAARDERING VAN HET BEWIJS

5.1
Ten aanzien van feit 1 primair
5.1.1
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officieren van justitie achten het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Er is sprake van meerdere typologieën van witwassen die een ernstig vermoeden van witwassen rechtvaardigen. Zo heeft verdachte geen gebruik gemaakt van het normale gangbare financiële verkeer, was sprake van contacten met personen uit het criminele circuit, werd op meerdere momenten contant geld opgenomen van de bankrekening, zijn er geen overeenkomsten van geldleningen, verhoudt het uitgavenpatroon van verdachte zich niet tot zijn inkomsten, had verdachte tussen 2002 en 2004 geen inkomen of spaargeld en verhulde hij zijn vermogen.
Met een kasopstelling is aangetoond dat sprake is van een bron van contant geld die niet legaal kan worden verklaard. De legale contante inkomsten van verdachte waren € 43.336,77, terwijl er € 742.812,21 contant is uitgegeven. Voor de berekening van de bedragen van de kasopstelling is uitgegaan van de voor verdachte meest voordelige uitgangspunten.
Ten aanzien van het onderdeel van de kasopstelling ‘contante aankopen van diverse horloges tot een totaalbedrag van € 105.000,-‘ blijkt dat verdachte de desbetreffende horloges en € 50.000,- heeft betaald voor een Ferrari waarvan de koopsom € 155.000,- was. Nu niet is gebleken dat de inkoop van deze horloges giraal heeft plaatsgevonden, zijn deze horloges kennelijk voor een bedrag van € 105.000,- contant door verdachte verkregen. Het onderdeel van de kasopstelling ‘kosten levensonderhoud tot een bedrag van € 89.395,50’ ziet op de kosten die contant moeten zijn gemaakt voor levensonderhoud. Daarbij is een bijstandsgezin als uitgangspunt genomen.
Ook na de verklaring van verdachte blijft tegenover zijn contante uitgaven geen kenbaar vermogen zichtbaar waardoor deze uitgaven kunnen worden verklaard. Dat verdachte geld verdiende met de verkoop van horloges maakt de conclusies over de contante geldstroom niet anders. De leningen die verdachte bij zijn familieleden zou hebben afgesloten, waarover hij pas laat in het onderzoek is gaan verklaren, vinden geen steun in het dossier. Uit de onderzochte administratie blijkt bovendien niet dat sprake is geweest van contante privé-onttrekkingen uit de bedrijven van verdachte.
Ook het medeplegen is wettig en overtuigend te bewijzen. Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft flink geprofiteerd van de illegale inkomsten van verdachte, gelet op de prijs van haar woning, de luxe inrichting daarvan, de auto’s waarin zij heeft gereden en de bijdrage in de kosten van levensonderhoud die zij contant heeft ontvangen van verdachte. Ook ontving zij betalingen op haar rekening en heeft zij grote geldbedragen op de rekening van verdachte en op hun en/of rekening gestort. Bovendien heeft [medeverdachte 3] als boekhoudster van verdachte zicht gehad op de legale geldstromen van verdachte. Het netto resultaat over de eenmanszaak van verdachte over 2005, 2006 en 2007 bedroeg respectievelijk € 44.033,-, € 76.037,- en € 93.052. Het had [medeverdachte 3] duidelijk moeten zijn dat daarvan niet een dergelijke woning kon worden gekocht en een levensstijl op kon worden nagehouden waarbij in onder meer Ferrari’s wordt gereden. Ook was [medeverdachte 3] actief onderdeel van de verhullende schijnconstructie die het oprichten van [medeverdachte 1] B.V. en [medeverdachte 2] B.V. feitelijk was.
Gezien de duur van de ten laste gelegde periode was bovendien sprake van een gewoonte maken van witwassen.
5.1.2.
Het standpunt van de verdediging
Dat sprake is van een vermoeden van witwassen is door de verdediging niet betwist.
Op basis van de verklaring van verdachte, die bevestiging vindt in het dossier, is het aannemelijk dat het contante geld waarover verdachte gedurende de ten laste gelegde periode heeft beschikt afkomstig is geweest uit de contante handel van verdachte in horloges en auto’s. Om voor verdachte moverende reden is niet alle handel die hij voerde correct bijgehouden in zijn boekhouding. Daarbij heeft de raadsman gewezen op tapgesprekken die wijzen op handel die buiten de boekhouding blijft en dat op verschillende momenten sprake is geweest van een negatief kassaldo. Daardoor heeft verdachte over een deel van zijn inkomsten geen belasting afgedragen en zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Het enige gronddelict dat op basis van het dossier aanwijsbaar is, is dit door verdachte zelf begane delict.
Van een voorafgaand misdrijf is dan bovendien geen sprake, omdat de contante uitgaven van verdachte niet volgen op het fiscale misdrijf maar het fiscale misdrijf zijn. Van het onder 1 ten laste gelegde moet verdachte dan ook worden vrijgesproken.
Subsidiair is sprake van een kwalificatie-uitsluitingsgrond, omdat er sprake is van een door verdachte zelf begaan misdrijf en er geen sprake is van verhullen, overdragen, gebruik maken of omzetten. Enkel het storten van contant geld op een eigen spaarrekening is hiervoor onvoldoende.
Indien de rechtbank anders oordeelt dient verdachte te worden vrijgesproken voor de bankstortingen die hij in 2008 en 2009 heeft gedaan en die zijn meegeteld in de kasopstelling, nu de bankmutaties van de zakelijke rekening van [bedrijf 1] over de jaren 2008 en 2009 om onbekende reden niet zijn meegeteld. Met informatie van [B] , de huidige accountant van verdachte en rekeningoverzichten van dit bankrekeningnummer is voldoende aannemelijk gemaakt dat eventuele stortingen op privérekeningen afkomstig zijn uit de horloge- en autohandel. Ter onderbouwing is een e-mailbericht van [B] overgelegd.
Ook voor bankstortingen voor 6 oktober 2008, dan wel voor 6 oktober 2007 (beide berekend vanaf de datum van aanhouding van verdachte) dient verdachte te worden vrijgesproken, nu in alle redelijkheid niet van hem kan worden verlangd dat hij gelet op het tijdsverloop nog kan verklaren wat de herkomst is geweest van de betreffende stortingen. De raadsman heeft daarbij aangevoerd dat aansluiting moet worden gezocht bij het wettelijk bewijsvermoeden zoals bedoeld in artikel 36e, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat zes jaren terug in de tijd werkt, en op de fiscale bewaartermijn van zeven jaren.
Indien de rechtbank anders oordeelt dient verdachte te worden vrijgesproken van de stortingen die voor aanvang van de ten laste gelegde periode hebben plaatsgevonden. Dat gaat om een bedrag van € 2.996,97. Ook van de stortingen waarvan medeverdachte [medeverdachte 3] heeft verklaard dat die van haar afkomstig zijn, dient verdachte te worden vrijgesproken. Het gaat hierbij om de stortingen van bedragen onder de € 200,- en niet afgeronde stortingen op de twee privérekeningen van medeverdachte [medeverdachte 3] en op de en/of rekening van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] . Dat gaat om een bedrag van € 10.320,97.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij een bedrag van € 439.851,57 contant zou hebben gestort. Gelet op het voorgaande kan dat totaalbedrag niet wettig en overtuigend worden bewezen. Nu alleen het totaalbedrag ten laste is gelegd en niet ‘of enig ander geldbedrag’ dient verdachte voor dit deel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken.
De kasstortingen in [bedrijf 1] , die onderdeel zijn van de kasopstelling, vonden plaats in 2005 en 2006. Daarvan dient verdachte, gelet op het wettelijke bewijsvermoeden van zes jaren dan wel de fiscale bewaarplicht van zeven jaren, te worden vrijgesproken. Subsidiair kan niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat de stortingen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, nu het openbaar ministerie deze baseert op de grootboekmutatiekaarten van [bedrijf 1] en niet op bankafschriften. Meer subsidiair dient verdachte van de kasstorting van € 13.500,- te worden vrijgesproken, nu uit pagina 2277 van het dossier blijkt dat dit een lening van een derde betreft. Dit moet in het licht van de verklaring van verdachte – dat hij meermalen geld heeft geleend van derden, waaronder contante geldbedragen van familieleden – worden gezien.
Van het onderdeel van de kasopstelling ‘contante aankopen van diverse horloges tot een totaalbedrag van € 105.000,-‘ dient verdachte te worden vrijgesproken, omdat nergens blijkt dat verdachte op enig moment deze horloges daadwerkelijk voor € 105.000,- heeft aangekocht. Uit het dossier blijkt alleen dat de wederpartij in 2009 deze horloges € 105.000,- waard vond.
5.1.3.
Het oordeel van de rechtbank [1]
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder a en b, van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het in de tenlastelegging genoemde goed afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is vereist dat vaststaat dat het desbetreffende goed afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een in de tenlastelegging genoemd goed en een nauwkeurig aangeduid misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat het desbetreffende goed ‘uit enig misdrijf’ afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het goed uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het openbaar ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft over de herkomst van het desbetreffende goed.
Kasopstelling
In het licht van de beschuldiging van witwassen is de kasopstelling [2] kern van het dossier.
Door verbalisant [verbalisant] is met die kasopstelling onderzoek gedaan naar de contante geldstroom van verdachte in de periode van 2002 (de rechtbank begrijpt: 1 januari 2002) tot en met de sluiting van het proces-verbaal op 9 augustus 2015. [3] Deze kasopstelling laat een negatief saldo zien van € 699.840,44. [4] De rechtbank zal in het hierna volgende nader ingaan op de onderdelen van de kasopstelling.
Beschikbaar voor uitgaven
Uit bankafschriften blijkt dat in de onderzochte periode in totaal € 81.658,79
[5] contant is opgenomen vanaf bankrekeningen van verdachte ( [rekeningnummer] en [rekeningnummer] ), medeverdachte [medeverdachte 3] ( [rekeningnummer] , [rekeningnummer] en [rekeningnummer] ) en hun gezamenlijke en/of bankrekening ( [rekeningnummer] ). [6]
Op het legale geldbedrag dat contant beschikbaar was voor uitgaven is het geldbedrag dat contant is aangetroffen, te weten € 25.817,02, in mindering gebracht in de kasopstelling. [7] Dat bestaat uit een bedrag van € 7.310,-, dat op 10 september 2014 door de Marechaussee op luchthaven Eindhoven bij verdachte werd aangetroffen [8] en een bedrag van € 18.507,02 dat bij de doorzoeking op 6 oktober 2014 in de woning van verdachte en de woning van medeverdachte werd aangetroffen. [9]
Uit gevorderde bankafschriften blijken geen contante opnamen in de periode van 24 januari 2002 tot 7 augustus 2002, de aanvangsdatum van de ten laste gelegde periode. Door verdachte en door medeverdachte [medeverdachte 3] zijn bij de Belastingdienst geen opgaven gedaan van het bezit van contant vermogen op 1 januari 2002. [10] Op 1 januari 2002 vond de volledige conversie plaats van de gulden naar de euro en er zijn geen gegevens bekend geworden dat verdachte en/of medeverdachte [medeverdachte 3] legaal geldbedragen hebben omgewisseld van guldens naar euro’s. [11] Als uitgangspunt is dan ook genomen dat het contante beginsaldo uit legale bron € 0,- bedroeg [12] , hetgeen niet is weersproken door de verdediging.
De kasopstelling gaat er daarom van uit dat uit een legale bron een contant geldbedrag beschikbaar was voor uitgaven van € 55.841,77.
Contante uitgaven
Bankstortingen
Uit bankafschriften blijkt dat in de onderzochte periode in totaal € 441.721,57 op de hiervoor genoemde bankrekeningen van verdachte en [medeverdachte 3] is gestort, op basis waarvan kan worden aangenomen dat verdachte in de ten laste gelegde periode een contant bedrag van € 441.721,57 heeft gebruikt voor bankstortingen. [13]
Kasstortingen in eenmanszaak
In de kasopstelling is gerelateerd dat verdachte in de onderzochte periode in totaal
€ 62.300,- contant heeft uitgegeven voor kasstortingen in [bedrijf 1] [14] , de eenmanszaak van verdachte. [15] Dit bedrag bestaat uit vier (vermeende) kasstortingen: op 30 mei 2005 (€ 13.500,-), op 8 juli 2005 (€ 15.000,-), op 31 december 2005 (€ 18.800,-) en op 1 januari 2006 (€ 15.000,-). [16]
Anders dan de verdediging stelt is de rechtbank van oordeel dat op basis van de grootboekmutatiekaarten van [bedrijf 1] – waarop tevens een accountantscontrole heeft plaatsgevonden – kan worden aangenomen dat de kasstortingen op 30 mei 2005 (€ 13.500,-), 8 juli 2005 (€ 15.000,-), 31 december 2005 (€ 18.800,-) en 1 januari 2006 (€ 15.000) daadwerkelijk hebben plaatsgevonden.
Op basis van het voorgaande kan daarom worden aangenomen dat verdachte in de ten laste gelegde periode een bedrag van € 62.300,- heeft gebruikt voor contante kasstortingen in [bedrijf 1] .
Contante aankopen van auto’s
In de kasopstelling wordt gerelateerd dat verdachte in de onderzochte periode een totaalbedrag € 20.500,- contant heeft uitgegeven voor de aankoop van een BMW X5 met kenteken [kenteken] en een Lamborghini Gallardo met kenteken [kenteken] . [17] Uit het proces-verbaal blijkt dat verdachte op 5 april 2011 € 10.500,- contant heeft bijbetaald voor deze BMW [18] en op 9 oktober 2012 € 10.000,- voor deze Lamborghini [19] , zoals verdachte ook zelf heeft verklaard. [20] Volgens eerder genoemd proces-verbaal van 29 februari 2016 is het bedrag voor contante aankopen van auto’s € 11.000,- hoger dan aanvankelijk becijferd. [getuige 4] [21] en [getuige 5] [22] hebben namelijk verklaard dat zij na verkoop van deze Lamborghini aan [C] met het daarvoor ontvangen bedrag rekeningen van [bedrijf 2] met betrekking tot bouwkundige werkzaamheden voor verdachte betaald hebben. Omdat het van de koper van de Lamborghini ontvangen bedrag daarvoor niet toereikend was heeft verdachte hun € 11.000,- contant bijbetaald. [23] Verdachte zelf verklaart ook dat hij [getuige 4] en [getuige 5] een bedrag contant heeft bijbetaald. [24] Naar het oordeel van de rechtbank is dit weliswaar geen contante uitgave van de aankoop van een auto, maar wel een contante uitgave die thuishoort in de kasopstelling.
Dit onderdeel van de kasopstelling is door de verdediging ook niet betwist.
Op basis van het voorgaande kan worden aangenomen dat verdachte in de ten laste gelegde periode een bedrag van € 20.500,- heeft gebruikt voor de contante aankopen van auto’s.
Contante aankopen van meubels
In de kasopstelling wordt gerelateerd dat verdachte in de onderzochte periode een totaalbedrag € 21.965,14 [25] contant heeft uitgegeven aan ‘contantbonnen beslag’. Dit onderdeel ziet voornamelijk op aankopen van woninginrichting (de rechtbank begrijpt: meubels), die blijkens de inbeslaggenomen administratie contant hebben plaatsgevonden in de periode 2008 tot en met 2009. [26] Uit de verklaring van verdachte kan worden afgeleid dat dergelijke grote aankopen door hem zijn betaald. [27]
Het bedrag van de kasopstelling ziet op de volgende contante aankopen:
- een bedrag van in totaal € 548,99 bij [bedrijf 3] op 27 november 2009 en 15 december 2009; [28]
- een bedrag van in totaal € 3.372,- bij [bedrijf 4] op 18 september 2009 en op 22 november 2009; [29]
- een bedrag van € 2.600,- bij [bedrijf 5] op 18 juni 2008; [30]
- een bedrag van in totaal € 3709,15 bij [bedrijf 6] op 26 april 2008 en 8 mei 2008; [31]
- een bedrag van € 7.500,- bij [bedrijf 7] B.V. op 6 mei 2008; [32]
- een bedrag van € 676,- bij [bedrijf 8] op 1 juli 2008; [33]
- een bedrag van € 410,- bij [bedrijf 9] op 29 juli 2008; [34]
- een bedrag van € 2.750.- bij [bedrijf 10] op 9 mei 2008; [35]
- een bedrag van € 399,- bij [bedrijf 11] op 25 september 2009. [36]
Dit onderdeel van de kasopstelling is door de verdediging niet betwist.
Op basis van het voorgaande kan worden aangenomen dat verdachte in de ten laste gelegde periode voor een bedrag van € 21.965,14 aan contante aankopen heeft gedaan.
Contante aankopen van horloges
In de kasopstelling wordt gerelateerd dat door verdachte in de onderzochte periode € 105.000,- is uitgegeven voor de contante aankoop van horloges. Dit onderdeel van de kasopstelling is gestoeld op een aangetroffen factuur van 11 mei 2009 die ziet op de aankoop van een Ferrari van € 150.000,- door verdachte. Voor de aankoop van deze Ferrari leverde verdachte drie horloges (een Jaeger le Coultre Master Minute Repeater Platina, een Franck Muller Chronobanker RG en een Rolex GMT Master LN) aan de verkoper en heeft hij € 50.000,- bijbetaald.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier alleen blijkt dat de waarde van deze horloges op 11 mei 2009 door de verkoper op € 105.000,- is vastgesteld. Niet is vast te stellen voor welk bedrag deze horloges zijn aangekocht door verdachte. Verdachte ontkent bovendien dat dit voor € 105.000,- is geweest. Dit bedrag had bij het maken van de kasopstelling buiten beschouwing gelaten moeten worden. De rechtbank zal verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Verzonden moneytransfers
In de kasopstelling wordt gerelateerd dat door verdachte moneytransfers zijn verricht ter hoogte van (in totaal) € 3.800,-. [37] Uit het proces-verbaal blijkt dat verdachte op 7 augustus 2003 tweemaal door middel van een moneytransfer een geldbedrag van (steeds) € 1.900,- heeft verricht [38] , zoals verdachte zelf ook heeft verklaard. [39]
Dit onderdeel van de kasopstelling is door de verdediging dan ook niet betwist.
Op basis van het voorgaande kan worden aangenomen dat verdachte in de ten laste gelegde periode voor een contant bedrag van € 3.800,- moneytransfers heeft verricht.
Kosten levensonderhoud
In de kasopstelling – bezien in samenhang met de toelichting op de kasopstelling (pagina 6584) – wordt gerelateerd dat door verdachte in de onderzochte periode € 89.395,50,- contant is betaald voor levensonderhoud. De rechtbank overweegt dat het aannemelijk is dat verdachte in de onderzochte periode contant heeft betaald voor levensonderhoud, nu blijkens het dossier boodschappen slechts zeer beperkt giraal werden afgerekend.
De kasopstelling gaat bij het vaststellen van de kosten van levensonderhoud uit van de woonsituatie conform de Gemeentelijke Basisadministratie Personen (BRP) en later de Basisregistratie Personen (BRP) en hanteert een norm afkomstig van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud). Uit het dossier blijkt echter dat de woonsituatie op basis van de BRP en de GBA anders was dan de werkelijke woonsituatie. Hierdoor kan de juistheid van het bedrag dat in de kasopstelling wordt gerelateerd niet worden vastgesteld. Nu op basis van het onderhavige dossier niet (eenvoudig) valt vast te stellen welk bedrag verdachte dan wel contant heeft uitgegeven voor levensonderhoud, zal de rechtbank verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Bewijs van witwassen
Na correctie op grond van het voorgaande blijft een aanzienlijk verschil bestaan tussen de vastgestelde legale contante inkomsten en de contante uitgaven. Het verschil bedraagt:
€ 561.268,71 [40] – € 55.841.77 = € 505.444,94. Zonder meer is daarom sprake van een vermoeden van witwassen.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het vermoeden van witwassen en de daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden, van verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het contante geldbedrag die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk is aan te merken.
Met betrekking tot een deel van de bankstortingen heeft de medeverdachte [medeverdachte 3] gezegd dat zij deze verricht heeft: zij heeft opbrengsten van verkopen via marktplaats en zakgeld van haar kinderen op haar privé bankrekening gestort. Hier is bedrag van € 10.320,97 mee gemoeid. Deze verklaring acht de rechtbank min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Dit betekent dat, nu geen nader onderzoek naar de genoemde herkomst van de gestorte gelden verricht is en hoewel verdachte zelf geen nadere informatie verstrekt heeft, het totaalbedrag genoemd in de tenlastelegging bij de bankstortingen niet bewezen geacht kan worden.
Door de raadsman is verder het verweer gevoerd dat de bankstortingen in 2008 en 2009 buiten beschouwing moeten worden gelaten, nu de bedragen die in deze jaren op de privérekeningen zijn gestort wellicht kunnen worden verantwoord vanuit de opnames van de zakelijke rekening van [bedrijf 1] . Deze verklaring is pas ter terechtzitting van 8 februari 2018 naar voren gebracht. Ter onderbouwing heeft de verdediging een e-mailbericht overgelegd van [B] , (kennelijk) de huidige accountant van verdachte. De rechtbank stelt vast dat de enige bewering die Vermeulen – op basis van de beperkte informatie die hem naar eigen zeggen ter beschikking stond – doet is dat het verdachte in het jaar 2008 mogelijk moet zijn geweest om (overtollig) geld op andere rekeningen te storten. Naar het oordeel van de rechtbank is deze verklaring onvoldoende om als concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken. Dit geldt eveneens ten aanzien van de rekeningafschriften van dit bankrekeningnummer, waaraan de raadsman ook pas ter terechtzitting van 8 februari 2018 heeft gerefereerd. Deze verklaring kan niet als voldoende concreet worden aangemerkt en is ook niet verifieerbaar, omdat deze niet is onderbouwd. Door de verdediging is immers slechts een begeleidend schrijven van ABN AMRO overgelegd, zonder dat deze rekeningafschriften zijn overlegd. Dit verweer wordt daarom verworpen.
Wat betreft het onderdeel van de kasopstelling ‘kasstortingen in eenmanszaak’ is door de verdediging het verweer gevoerd dat een bedrag van € 13.500,- afkomstig is van een lening van een derde. De rechtbank overweegt dat deze kasstorting in de grootboekmutatiekaart op pagina 2277 van het dossier is omschreven als ‘lening van derde’. Nu verdachte bovendien onder meer ter terechtzitting van 15 november 2017 heeft verklaard dat hij in de beginperiode van zijn horlogehandel meermalen contant geld heeft geleend van familieleden, is de rechtbank van oordeel dat deze verklaring – mede gezien het tijdsverloop na deze kasstorting op 30 mei 2005 – in dit licht kan worden aangemerkt als concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk. Ook om deze reden zal de rechtbank het in de tenlastelegging genoemde bedrag € 62.300,- niet bewezen verklaren.
Het verweer van de raadsman, dat het wettelijk bewijsvermoeden van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (zes jaren) dan wel de fiscale bewaarplicht van artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (zeven jaren) ook ten aanzien van de bankstortingen en kasstortingen in [bedrijf 1] moet worden toegepast omdat van verdachte in alle redelijkheid niet meer kan worden verlangd dat hij nog kan verklaren wat de herkomst is geweest van deze geldbedragen, vindt geen steun in het recht.
Voor de herkomst van een bedrag van € 23.820,97 (de som van € 10.320,97 en € 13.500,-) is derhalve een verklaring gegeven die aan bewezenverklaring ter zaken van witwassen in de weg staat. Een afdoende verklaring voor de herkomst van de overige gelden heeft verdachte niet kunnen geven. Ook op een andere wijze is een legale herkomst van deze contante uitgaven niet gebleken.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat gelden tot een totaal van € 481.623,97 die gebruikt zijn voor de in de contante uitgaven onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat de verdachte dit ook wist. Verdachte heeft deze contante geldbedragen voorhanden gehad en daarvan gebruik gemaakt, zoals uit voorgaande bewijsmiddelen blijkt.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat slechts het misdrijf van artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen begaan door verdachte zelf het misdrijf van herkomst van genoemde contante gelden zou kunnen zijn. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat de boekhouding van verdachte gebreken vertoont en dat er sprake is geweest van deels contante handel in horloges en auto’s door verdachte, die verdachte deels niet in zijn boekhouding heeft verantwoord. Daarbij heeft de verdediging gewezen op tapgesprekken die wijzen op handel die buiten de boekhouding blijft en dat op verschillende momenten sprake was van negatief kassaldo. Los van de stellingen van verdachte op dit punt is uit het dossier of het verhandelde ter terechtzitting niet af te leiden dat verdachte opzettelijk geen belastingaangifte heeft gedaan dan wel een of meer onjuiste belastingaangiften heeft gedaan. Maar ook indien daar sprake van zou zijn, betekent het verzwijgen van contante inkomsten vooralsnog slechts dat het ‘zwarte’ karakter van die inkomsten met zich brengt dat een of meer daarmee samenhangende fiscale delicten in die zin als gronddelict aangemerkt kunnen worden, dat de gelden voorwerp van witwassen kunnen zijn. De fiscale delicten hebben echter de contante inkomsten niet zelf voortgebracht. De rechtbank verbindt hieraan de slotsom dat het niet anders kan dan dat de contante gelden voorgebracht zijn door een of meer andere misdrijven, waarvan niet vast is komen te staan dat deze door verdachte zijn begaan.
Het verweer dat vermogensbestanddelen in beginsel slechts worden aangemerkt als ‘uit enig misdrijf afkomstig’ indien deze zijn verkregen door of afkomstig zijn uit een misdrijf gepleegd
voorafgaandaan de in artikel 420bis Sr genoemde delictsgedragingen behoeft, nu dat verweer verbonden is met de stelling dat slechts het misdrijf van artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen begaan door verdachte zelf het misdrijf van herkomst van genoemde contante gelden zou kunnen zijn, geen verdere bespreking
Voor het doen van de contante uitgaven is uit legale en uit illegale bron geld voorhanden gekomen. Nu de periode waarin zowel de illegale contante inkomsten als de legale contante inkomsten voorhanden gekomen zijn ruim tien jaar beloopt, deze inkomsten vermengd zijn en de legale contante inkomsten slechts ongeveer 10% vormen van de totale contante inkomsten, komt de rechtbank tot de slotsom dat het totaal van de bewezenverklaarde bedragen, te weten € 523.468,77, het totaalbedrag is van de door verdachte witgewassen gelden.
Door de verdediging is nog het verweer gevoerd dat verdachte van het ten laste gelegde bedrag van de bankstortingen (€ 439.851,57)) moet worden vrijgesproken, nu dit gehele bedrag niet kan worden bewezenverklaard en niet is ten laste gelegd ‘of enig ander geldbedrag’. De rechtbank overweegt dat de tekst van de tenlastelegging hier niet zo dwingend is dat slechts het vermelde bedrag bewezen verklaard zou kunnen worden. De rechtbank kan zonder te treden buiten het strafvorderlijk ader van de tenlastelegging ook een lager bedrag bewezen verklaren.
Het bedrag dat gemoeid is met bankstortingen die hebben plaatsgevonden voor de tenlastegelegde periode tot een totaal van € 2.996,97 zal de rechtbank het bedrag dat door middel van bankstortingen is witgewassen aftrekken. Dat bedrag blijft buiten beschouwing in de bewezenverklaring.
Medeplegen
Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van het onderhavige dossier niet worden bewezen dat verdachte de bewezenverklaarde handelingen in nauwe en bewuste samenwerking met iemand anders heeft verricht, waardoor sprake zou zijn van medeplegen van (opzet)witwassen. Gezien de door de officieren van justitie geschetste omstandigheden kan medeverdachte [medeverdachte 3] wellicht als naïef of onwetend worden beschouwd, maar het dossier bevat geen aanknopingspunten op basis waarvan kan worden vastgesteld dat medeverdachte [medeverdachte 3] – of een andere verdachte – wist dat het uitgegeven geld een criminele herkomst had. Van het ten laste gelegde medeplegen zal verdachte daarom worden vrijgesproken.
Verbergen en verhullen
De rechtbank kan uit het onderhavige dossier niet zonder meer afleiden dat ten aanzien van de in de kasopstelling genoemde contante uitgaven sprake is van gedragingen die ook gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de geldbedragen. Uit de Memorie van Toelichting volgt dat met verhullen als bedoeld in artikel 420bis, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht wordt gedoeld op het (zonder redelijke economische grond) met geld schuiven op een manier die geschikt is het spoor aan de waarneming te onttrekken. De ondoorzichtigheid van (vaak opeenvolgende) transacties brengt mee dat de werkelijke aard of herkomst buiten beeld blijft. De rechtbank is van oordeel dat alleen het uitgeven van contant geld van illegale herkomst niet leidt tot het verhullen of verbergen van de werkelijke aard of herkomst, maar veeleer gekwalificeerd dient te worden als een witwasgedraging genoemd in het eerste lid, onder b, van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht. Van het verbergen en verhullen zal verdachte daarom worden vrijgesproken.
Gewoonte
Uit de hierboven genoemde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte gedurende een lange periode meerdere (grote) geldbedragen heeft witgewassen. Gelet op die frequentie en lange periode acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een gewoonte heeft gemaakt van witwassen.
5.2
Ten aanzien van feit 5
5.2.1.
Het standpunt van het openbaar ministerie
Door de officieren van justitie is gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het als feit 5 ten laste gelegde. Ten laste zijn gelegd contante betalingen hoger dan € 25.000,- die op objectieve en subjectieve gronden hadden moeten worden gemeld. Dit geldt ook voor de onder (l) en (n) ten laste gelegde transacties, omdat de bedragen van deze transacties bij elkaar dienen te worden opgeteld. Verdachte had de volledige zeggenschap bij [medeverdachte 1] B.V., en was hiervoor daarom verantwoordelijk als feitelijk leidinggevende.
Van de onder (j) ten laste gelegde transactie dient verdachte te worden vrijgesproken, nu deze voor de oprichtingsdatum van [medeverdachte 1] B.V. heeft plaatsgevonden.
5.2.2
Het standpunt van de verdediging
Door de raadsman is betoogd dat uit de factuur van de onder (j) ten laste gelegde transactie blijkt dat deze plaatsvond met [bedrijf 1] als begunstigde en niet met [medeverdachte 1] B.V., zoals ten laste is gelegd. Niet blijkt dat [medeverdachte 1] B.V. een melding had moeten doen van deze transactie. Om deze reden dient verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken.
De transacties ten laste gelegd onder (l) hadden niet gemeld hoeven te worden, nu de bedragen genoemd onder (l) ieder afzonderlijk niet boven de € 25.000,- uitgaan. Dit geldt ook voor het bedrag van de eerste transactie dat onder (n) is ten laste gelegd. Ten aanzien van deze onderdelen van de tenlastelegging dient verdachte daarom te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van het overige ten laste gelegde is geen verweer gevoerd.
5.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
De bedrijfsactiviteiten van [medeverdachte 1] B.V. bestaan uit:
- groothandel in juweliersartikelen en uurwerken; en
- de handel in, de import en export van sieren en horloges, alsmede de daarbij behorende accessoires. [41]
Bij een doorzoeking van het bedrijfspand van [medeverdachte 1] B.V. in [vestigingsplaats] zijn onder meer facturen van verdachte voor de levering van horloges in beslag genomen [42] , waaronder de hierna te noemen facturen:
- een factuur van [medeverdachte 1] B.V. van 9 mei 2011 met nummer 201000512. [43] Het totaalbedrag van deze factuur bedraagt € 122.750,- en op de factuur staat vermeld dat dit bedrag contant is ontvangen;
- een factuur van [medeverdachte 1] B.V. van 6 mei 2010 met nummer 201000257. [44] Het totaalbedrag van deze factuur bedraagt € 54.740,-. Uit de grootboekmutatiekaarten blijkt dat dit bedrag contant is ontvangen; [45]
- een factuur van [medeverdachte 1] B.V. van 18 mei 2011 met nummer 201000516 [46] en een factuur van [medeverdachte 1] B.V. van 18 mei 2011 met nummer 201000518. [47] Beide facturen zijn gericht aan de heer [D] . Het totaalbedrag van de eerste factuur bedraagt € 24.627,60. Uit de factuur blijkt dat dit bedrag contant is ontvangen. Het totaalbedrag van de tweede factuur bedraagt € 19.540,80. Dit bedrag is volgens de factuur contant ontvangen;
- een factuur van [medeverdachte 1] B.V. van 23 mei 2011 met nummer 201000525. [48] Het totaalbedrag van deze factuur is € 48.326,-. Uit de factuur blijkt dat dit bedrag contant is ontvangen; [49]
- een factuur van [medeverdachte 1] B.V. van 25 augustus 2010 met nummer 201000336 [50] en een factuur van [medeverdachte 1] B.V. van 25 augustus 2010 met nummer 201000337. [51] Beide facturen zijn gericht aan de heer [D] . Van de eerste factuur bedraagt het totaalbedrag € 16.000,- en van de tweede factuur € 45.517,50. Uit de grootboekmutatiekaarten blijkt dat deze bedragen contant zijn ontvangen. [52]
Van [medeverdachte 1] B.V. zijn geen meldingen van ongebruikelijke transacties ontvangen door de verantwoordelijke autoriteit. [53]
Verdachte is met terugwerkende kracht [54] vanaf de datum van oprichting op 26 november 2009 [55] (indirect via [medeverdachte 2] B.V. [56] ) enig aandeelhouder en bestuurder van [medeverdachte 1] B.V. en alleen/zelfstandig bevoegd deze te vertegenwoordigen [57] . Verdachte heeft verklaard dat hij bij [medeverdachte 1] B.V. verantwoordelijk was voor het melden van ongebruikelijke transacties. [58]
Bewijsoverwegingen
[medeverdachte 1] B.V. kan worden beschouwd als een beroeps- of bedrijfsmatig handelend verkoper van goederen en als een instelling zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid sub a onder 15 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (hierna: Wwft) worden aangemerkt, voor zover de betaling van goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van € 15.000,- of meer, ongeacht of de transactie plaatsvindt in één handeling of door middel van meer handelingen waartussen een verband bestaat.
Op een instelling in de zin van de Wwft rust op grond van artikel 16 Wwft de verplichting om een ongebruikelijke transactie binnen veertien dagen (vanaf 1 januari 2013: onverwijld) te melden aan het meldpunt (vanaf 1 januari 2013: de Financiële Inlichtingen eenheid) nadat het ongebruikelijke karakter van de transactie bekend is geworden. Op grond van het Uitvoeringsbesluit Wwft geldt voor handelaren in zaken van grote waarde een meldplicht als sprake is van een transactie waarbij voertuigen, schepen, kunstvoorwerpen, antiquiteiten, edelstenen, edele metalen, sieraden of juwelen verkocht worden tegen geheel of gedeeltelijke contante betaling, waarbij het contant te betalen bedrag € 25.000,- of meer bedraagt (objectieve meldindicator).
Uit voorgaande bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte 1] B.V. tussen 6 mei 2010 en 23 mei 2011 de begunstigde is geweest van transacties waarbij telkens contante betalingen van meer dan € 25.000,- in ontvangst zijn genomen. Gelet op het voorgaande hadden deze transacties als ongebruikelijke transacties moeten worden melden. Dit is niet gebeurd.
Wat betreft de onder (l) en (n) ten laste gelegde transacties overweegt de rechtbank als volgt. Zowel de twee facturen onder (l) als de twee facturen onder (n) betreffen de verkoop van horloges en zijn gericht aan dezelfde persoon, namelijk de heer [D] . Daarnaast zijn de twee facturen onder (l) allebei gedateerd op 18 mei 2011 en de twee facturen onder (n) allebei op 25 augustus 2010. Bovendien zijn de factuurnummers zowel onder (l) als onder (n) oplopend. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een dermate groot verband tussen de transacties dat in beide gevallen sprake is van een samengestelde transactie. In dergelijke gevallen moet het er immers voor worden gehouden dat de contante bedragen waarmee de goederen worden aangeschaft, afkomstig zijn uit hetzelfde vermogen. Het is evident niet de bedoeling dat de meldplicht kan worden ontlopen door transacties te verspreiden over meerdere facturen om onder de financiële grenzen te blijven. In beide gevallen overstijgt de som van de contante verkoopbedragen de grens van € 25.000, -, waardoor zij als ongebruikelijke transacties hadden moeten worden gemeld. Dit is niet gebeurd.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet nakomen van de verplichting om de ongebruikelijke transacties te melden aan medeverdachte [medeverdachte 1] B.V. toegerekend worden en valt verdachte als feitelijk leidinggever aan het niet melden van die transacties aan te merken, nu de transacties de handel in horloges betreffen en verdachte als middellijke bestuurder van verdachte het als zijn verantwoordelijkheid beschouwde om ongebruikelijke transacties te melden, besliste over het al dan niet melden van ongebruikelijke transacties en in voorkomend geval ongebruikelijke transacties zelf namens medeverdachte [medeverdachte 1] B.V. meldde.
Het voorgaande geldt niet ten aanzien van de onder (j) ten laste gelegde transactie, nu uit het dossier niet blijkt dat [medeverdachte 1] B.V. als begunstigde (en daarom als meldplichtige) van deze transactie moet worden aangemerkt. Hiervan zal de rechtbank verdachte vrij spreken, zoals ook door de officieren van justitie is gevorderd en door de raadsman is bepleit.

6.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1 primair:
hij in de periode van 7 augustus 2002 tot en met 6 oktober 2014, in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, stelselmatig in voormelde periode (telkens) meerdere geldbedragen, te weten:
  • diverse bankstortingen tot een totaalbedrag van € 428.403,63 en
  • diverse kasstortingen in de eenmanszaak [bedrijf 1] tot een totaalbedrag van

€ 48.800,- en

-
contante aankopen van auto’s (BMW X5 met kenteken [kenteken] en een

Lamborghini Gallardo met kenteken [kenteken] ) tot een totaalbedrag van € 20.500,- en

-
contante aankopen van meubels tot een totaalbedrag van € 21.965,14 en
-
verzonden moneytransfers tot een bedrag van € 3.800,-
verworven, voorhanden gehad, overgedragen, omgezet en/of hiervan gebruik gemaakt
terwijl hij wist dat die geldbedragen -onmiddellijk of middellijk- afkomstig waren uit enig misdrijf;
Feit 5
[medeverdachte 1] B.V. (telkens) zijnde een instelling in de zin van artikel 1 lid

1 onder a Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (een

beroeps- of bedrijfsmatig handelende verkoper van goederen (waaronder luxe
horloges), voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt
voor een bedrag van 15.000 euro of meer),
op meerdere tijdstippen de periode van 6 mei 2010 tot en met 6 juni 2011, te Amsterdam, meermalen, opzettelijk in strijd met de verplichting geformuleerd in artikel 16
Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme,
verrichte ongebruikelijke transacties (als bedoeld in voornoemde wet),
niet onverwijld nadat het ongebruikelijke karakter van deze ongebruikelijke transactie(s) bekend is geworden heeft gemeld aan het meldpunt,
immers heeft hij van,
- (i) een op 9 mei 2011 verrichte ongebruikelijke transactie, te weten (een)

contante betaling van 122.750 euro (factuurnummer 201000512) en

- (k) een op 6 mei 2010 verrichte ongebruikelijke transactie, te weten (een) contante betaling van 54.740 euro (factuurnummer 201000257) en
- (l) een op 18 mei 2011 verrichte ongebruikelijke (samengestelde) transactie, te weten

contante betaling(en) van 24.627 euro en 19.540,80 euro (factuurnummers 201000516 en 201000518) en

- (m) een op 23 mei 2011 verrichte ongebruikelijke transactie, te weten (een) contante betaling van 48.326 euro (factuurnummer 201000525) en
- (n) een op 25 augustus 2010 verrichte ongebruikelijke (samengestelde) transactie, te weten

contante betaling(en) van 16.000 euro en 45.517,50 euro (factuurnummers 201000336 en 201000337),

telkens
niet de identiteit van de cliënt gemeld
aan welke vorenomschreven verboden gedraging hij, verdachte, feitelijk leiding
heeft gegeven;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

7.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Het verweer is gevoerd dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging nu slechts sprake kan zijn van een door verdachte zelf begaan misdrijf en dat verdachte met betrekking tot de contante geldbedragen die daar afkomstig van zouden zijn geen handelingen heeft verricht die gericht waren op het verhullen van de criminele herkomst van de gelden. Volgens de verdediging geldt dat ook waar niet slechts sprake is geweest van verwerven en voorhanden hebben van die gelden, maar ook waar die gelden overgedragen of omgezet zijn of daarvan gebruik gemaakt. Daarom is de kwalificatie opzet- of schuldwitwassen niet mogelijk. De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit het voorgaande vloeit immers voort dat niet is gebleken dat het contante geldbedrag afkomstig is uit eigen misdrijf.
Er is overigens ook geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1: gewoontewitwassen
Feit 5: feitelijk leiding geven aan opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 16 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd

8.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.OPLEGGING VAN STRAF

9.1
De vordering van het openbaar ministerie
De officieren van justitie hebben gevorderd verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 maanden. Daarbij hebben zij rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft erop gewezen dat uit vele getuigenverklaringen blijkt dat verdachte door de meeste mensen werd beschouwd als een eerlijke handelaar in horloges en met zijn handel vele bekende Nederlanders bediende. Deze strafzaak heeft echter grote consequenties voor hem gehad, wat er uiteindelijk toe heeft geleid dat verdachte is geëmigreerd.
Sinds de aanhouding van verdachte op 6 oktober 2014 zijn drie jaren en vier maanden verstreken. Daarmee is de redelijke termijn voor berechting in eerste aanleg overschreden. Bij strafoplegging dient hiermee rekening te worden gehouden. Verdachte heeft bovendien geen recente documentatie en is financieel verantwoordelijk voor zijn kinderen.
De raadsman heeft betoogd om aan verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen, in ieder geval geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die hij reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
In zijn laatste woord heeft verdachte er onder meer op gewezen dat de door hem geleden schade op financieel, sociaal en emotioneel vlak enorm is, nog voordat er een uitspraak in de strafzaak is gedaan. De opgelopen imagoschade heeft zijn inkoopmogelijkheden en zijn zakelijke kansen aanzienlijk verkleind. Ook op zijn privéleven heeft de strafzaak een grote impact gehad. Bij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf ziet verdachte de toekomst somber in.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich in een periode van ruim twaalf jaar schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van (in totaal) ongeveer € 500.000,-. Naast de legale handel van verdachte in voornamelijk horloges is sprake van een omvangrijke, onverklaarbare geldstroom. Door zijn handelen heeft verdachte eraan bijgedragen dat opbrengsten van misdrijven aan het zicht worden onttrokken en dat daaraan een schijnbaar legale herkomst wordt verschaft. Door dit witwassen heeft verdachte de onderliggende criminaliteit ondersteund. Daarnaast heeft verdachte als feitelijk leidinggevende nagelaten om vijf ongebruikelijke transacties als bedoeld in de Wwft te melden bij het daartoe bestemde meldpunt. Daarmee heeft hij de overheid de mogelijkheid ontnomen om zicht te krijgen op geldstromen die kunnen duiden op criminaliteit en om achterliggende strafbare feiten op te sporen. De gedragingen van verdachte vormen een ernstige aantasting van de integriteit van het financiële en economische verkeer. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op de inhoud van een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 december 2017, waaruit blijkt dat hij de afgelopen dertien jaar niet is veroordeeld voor enig misdrijf. Wel blijkt hieruit dat verdachte op 8 december 2014, dus na het plegen van het bewezen verklaarde, een strafbeschikking en een rijontzegging is opgelegd voor een snelheidsovertreding (artikel 62 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990). Dit zal de rechtbank op grond van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht meewegen.
Hoewel sprake is van bijzondere omstandigheden, gelegen in onder meer de ingewikkeldheid van de zaak en het traceren en horen van de getuigen in het buitenland, zal de rechtbank rekening houden met de overschrijding van de redelijke termijn. Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het voornemen had tegen hem een strafvervolging in te stellen. In het onderhavige geval moet de termijn worden gerekend vanaf 6 oktober 2014, de dag waarop verdachte werd aangehouden. Gebleken is dat de termijn tussen de dag van aanhouding en het wijzen van het eindvonnis op 8 maart 2018 een lange termijn betreft. Dit tijdsverloop is deels niet aan verdachte te wijten.
Gelet op de ernst van het feit, de duur van de bewezenverklaarde periode en de hoogte van het witgewassen geldbedrag is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere strafoplegging dan een gevangenisstraf voor langere duur. De rechtbank ziet echter wel aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van wat de officieren van justitie hebben gevorderd. Hierbij is in aanmerking genomen de vrijspraak voor een deel van de ten laste gelegde feiten, de strafmaat in soortgelijke zaken, de LOVS oriëntatiepunten betreffende fraude (die weliswaar niet rechtstreeks van toepassing zijn op witwassen maar hier wel van betekenis zijn) en ook het oordeel dat een deels voorwaardelijke straf noodzakelijk is om verdachte er in de toekomst van te weerhouden om door te gaan met of opnieuw op dergelijke wijze te handelen. Tot slot houdt de rechtbank er – vanuit het proportionaliteitsbeginsel – rekening mee dat [medeverdachte 1] B.V. voor het niet melden van de onder feit 5 genoemde transacties is veroordeeld en dat [medeverdachte 1] B.V. en verdachte als haar (middellijk) bestuurder en enig aandeelhouder in belangrijke mate met elkaar te vereenzelvigen zijn.
Alles overziend acht de rechtbank passend en geboden oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

10.BESLAG

10.1
Het standpunt van het openbaar ministerie
Door de officieren van justitie is naar voren gebracht dat wat hen betreft op de banktegoeden conservatoir beslag blijft liggen, dat de inbeslaggenomen horloges verbeurd dienen te worden verklaard en dat de overige goederen terug naar de rechthebbende kunnen.
10.2
Het standpunt van de verdediging
Door de raadsman is betoogd dat de inbeslaggenomen horloges onderdeel zijn van de ontnemingsprocedure en op geen enkele wijze zijn te relateren aan een strafbaar feit.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Gezien het onderhavige dossier en de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (als bijlage 2 aan dit vonnis gehecht) is naar het oordeel van de rechtbank sprake van zowel beslag als bedoeld in artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering als beslag als bedoeld in artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering op de onder verdachte in beslag genomen voorwerpen. De rechtbank overweegt dat zij over conservatoir beslag niet hoeft te beslissen, nu zij op grond van artikel 353, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering slechts verplicht is te beslissen over beslag dat is gebaseerd op artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering.
Met betrekking tot het beslag als bedoeld in artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering is de rechtbank van oordeel dat geen van de situaties omschreven in artikel 33a van het Wetboek van Strafrecht, op grond waarvan verbeurdverklaring plaats kan vinden, zich voordoet. Reeds daarom zal de rechtbank teruggave gelasten aan verdachte van de in beslag genomen voorwerpen, die zijn vermeld op de lijst van in beslag genomen goederen.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
- 10, 14 a, 14b, 14c, 27, 51, 57, 63, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht;
- 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
- 16 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Ontvankelijkheid officier(en) van justitie
- verklaart de officier(en) van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte ten aanzien van het de onder feit 4 als b, c, e en h ten laste gelegde transacties;
Vrijspraak
- verklaart het als feit 3 en als feit 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het 1 primair en onder 5 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 7 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 18 (achttien) maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van 6 (zes) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, vermeld op de als bijlage 2 aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. de Beaufort, voorzitter, mrs. K.G. van de Streek en P.K. Oosterling-van der Maarel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P. Ponsteen als griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 maart 2018.
Mr. J.P. Ponsteen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage 1: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
feit 1 primair:
hij op een of meerdere tijdstippen is of omstreeks de periode van 7 augustus 2002 tot en
met 6 oktober 2014, te Zeewolde en/of Utrecht en/of Amsterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben zij,
verdachte, en/of haar mededader(s) stelselmatig en/of op meerdere tijdstippen in
voormelde periode
(telkens) van meerdere voorwerpen en/of geldbedragen, te weten:
  • diverse bankstortingen tot een totaalbedrag van € 439.851,57 en/of
  • diverse kasstortingen in de eenmanszaak [bedrijf 1] tot een totaalbedrag van € 62.300,-

en/of

  • contante aankopen van auto’s (BMW X5 met kenteken [kenteken] en/of een
  • Lamborghini Gallardo met kenteken [kenteken] ) tot een totaalbedrag van € 20.500,- en/of
  • contante aankopen van meubels tot een totaalbedrag van € 21.965,14 en/of
  • contante aankopen van diverse horloges tot een totaalbedrag van € 105.000,- en/of
  • Verzonden moneytransfers tot een bedrag van € 3.800 en/of
  • Kosten levensonderhoud tot een bedrag van € 89.395,50
(alle bovenstaande posten in totaal optellend tot een bedrag van ongeveer € 742.812,21),
de werkelijke aard, herkomst, vindplaats, vervreemding en/of de verplaatsing verborgen
en/of verhuld,
en/of bovenstaande voorwerpen en/of geldbedragen verworven, voorhanden gehad,
overgedragen, omgezet en/of hiervan gebruik gemaakt
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat die voorwerpen en/of geldbedragen —
onmiddellijk of middellijk — afkomstig waren uit enig misdrijf;
art. 420ter Wetboek van Strafrecht
art, 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
art. 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht
art. 47 lid 1 ahf/ond 1 wetboek van Strafrecht
feit 1 subsidiair:
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 augustus 2002 tot en
met 6 oktober 2014, te Zeewolde en/of Utrecht en/of Amsterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen,
van meerdere voorwerpen en/of geldbedragen, te weten:
  • diverse bankstortingen tot een totaalbedrag van € 439.851,57 en/of
  • diverse kasstortingen in de eenmanszaak [bedrijf 1] tot een totaalbedrag van € 62.300,-

en/of

  • contante aankopen van auto’s (BMW5 met kenteken [kenteken] en/of een
  • Lamborghini Gallardo met kenteken [kenteken] ) tot een totaalbedrag van € 20.500,- en/of
  • contante aankopen van meubels tot een totaalbedrag van € 21.965,14 en/of
  • contante aankopen van diverse horloges tot een totaalbedrag van € 105.000,- en/of
  • Verzonden moneytransfers tot een bedrag van € 3.800 en/of
  • Kosten levensonderhoud tot een bedrag van € 89.395,50
(alle bovenstaande posten in totaal optellend tot een bedrag van ongeveer € 742.812,21),
de werkelijke aard, herkomst, vindplaats, vervreemding en/of de verplaatsing
heeft/hebben verborgen en/of verhuld,
en lof bovenstaande voorwerpen en! of geldbedragen heeft/hebben verworven,
voorhanden gehad, overgedragen, omgezet en/of hiervan gebruik gemaakt
terwijl hij en/of zijn mededaders) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten
vermoeden, dat die voorwerpen en/of geldbedragen — onmiddellijk of middellijk —
afkomstig waren uit enig misdrijf;
art. 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
art. 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht
art. 420quater lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
art. 420quater lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht
art. 47 lid 1 ahf/ond 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij in of omstreeks de periode van 8 februari 2010 tot en met 6 september
2013 te Zeewolde en/of Amsterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk gebruikt heeft gemaakt van
- een vals en/of vervalst financieel verslag van [medeverdachte 1] B.V. over het

jaar 2010, en/of

- een valse en/of vervalste jaarrekening van [medeverdachte 1] B.V. over het jaar

2010, en/of

- een valse en/of vervalste jaarrekening van [medeverdachte 1] B.V. over het jaar

2011, en/of

- een valse en/of vervalste jaarrekening van [medeverdachte 2] B.V. over het

jaar 2010 en/of

- een valse en/of vervalste jaarrekening van [medeverdachte 2] B.V. over het

jaar 2011,

zijnde een of meerdere van deze geschriften bestemd om tot bewijs van enig
feit te dienen - als ware een of meerdere van deze geschriften (telkens) echt
en/of onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat
- hij die valse en/of vervalste jaarstukken heeft gebruikt bij het verkrijgen

van een hypotheek, en/of

- hij die valse en/of vervalste jaarrekeningen 2010 en 2011 van [medeverdachte 1]
B.V. en/of [medeverdachte 2] B.V. heeft gedeponeerd en/of heeft doen
deponeren,
en bestaande die valsheid en/of vervalsing hierin dat:
- een ontvangst van een bedrag ter hoogte van 9000 euro (23-02-2010) niet in
de administratie is opgenomen en derhalve niet is meegenomen in de jaarstukken
van 2010 (p. 5871) en/of
- een ontvangst van een bedrag ter hoogte van 50.000 euro (23-02-3010) niet in
de administratie is opgenomen en derhalve niet is meegenomen in de jaarstukken
van 2010 (p. 5871) en/of
- een ontvangst van een bedrag ter hoogte van 26.000 euro (2-3-2010) niet in
de administratie is opgenomen en derhalve niet is meegenomen in de jaarstukken
van 2010 (p. 5871) en/of
- een ontvangst van een bedrag ter hoogte van 25.800 euro (21-10-2010) niet
in de administratie is opgenomen en derhalve niet is meegenomen in de
jaarstukken van 2010 (p. 5871) en/of
- een ontvangst van een bedrag ter hoogte van 21.000 euro (21-1-2011) niet in
de administratie is opgenomen en derhalve niet is meegenomen in de jaarstukken
van 2011 (p. 5872),
en/of
De Besloten Vennootschap [medeverdachte 1] B.V. in de periode 8 februari 2010 tot
en met 6 september 2013 te Zeewolde en/of te Amsterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk gebruikt heeft gemaakt van
een valse en/of vervalste jaarrekening over het jaar 2010 en/of een valse
en/of vervalste jaarrekening over het jaar 2011,
zijnde een of meerdere van deze geschriften bestemd om tot bewijs van enig
feit te dienen, - als ware een of meerdere van deze geschriften (telkens) echt
en/of onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat
- verdachte en/of [medeverdachte 1] B.V. die valse en/of vervalste

jaarrekening(en) heeft/hebben gedeponeerd en/of laten deponeren

en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat:
- een ontvangst van een bedrag ter hoogte van 9000 euro (23-02-2010) niet in
de administratie is opgenomen en derhalve niet is meegenomen in de jaarstukken
van 2010 (p. 5871) en/of
- een ontvangst van een bedrag ter hoogte van 50.000 euro (23-02-3010) niet in
de administratie is opgenomen en derhalve niet is meegenomen in de jaarstukken
van 2010 (p. 5871) en/of
- een ontvangst van een bedrag ter hoogte van 26.000 euro (2-3-2010) niet in
de administratie is opgenomen en derhalve niet is meegenomen in de jaarstukken
van 2010 (p. 5871) en/of
- een ontvangst van een bedrag ter hoogte van 25.800 euro (21-10-2010) niet
in de administratie is opgenomen en derhalve niet is meegenomen in de
jaarstukken van 2010 (p. 5871) en/of
- een ontvangst van een bedrag ter hoogte van 21.000 euro (21-1-2011) niet in
de administratie is opgenomen en derhalve niet is meegenomen in de jaarstukken
van 2011 (p. 5872)
tot het plegen van bovenomschreven strafbaar feit, hij, verdachte, tezamen en
in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opdracht heeft
gegeven en/of aan welke vorenomschreven verboden gedraging hij, verdachte,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, feitelijk
leiding heeft gegeven
en/of
de Besloten Vennootschap [medeverdachte 2] B.V.in de periode 8 februari 2010
tot en met 6 september 2013 te Zeewolde en/of te Amsterdam, althans in
Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk gebruikt heeft gemaakt van
een valse en/of vervalste jaarrekening over het jaar 2010 en/of een valse
en/of vervalste jaarrekening over het jaar 2011,
zijnde een of meerdere van deze geschriften bestemd om tot bewijs van enig
feit te dienen, - als ware een of meerdere van deze geschriften (telkens) echt
en/of onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat
- verdachte en/of [medeverdachte 2] B.V. die valse en/of vervalste

jaarrekening(en) heeft/hebben gedeponeerd en/of laten deponeren

en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat:
- een ontvangst van een bedrag ter hoogte van 9000 euro (23-02-2010) niet in
de administratie is opgenomen en derhalve niet is meegenomen in de jaarstukken
van 2010 (p. 5871) en/of
- een ontvangst van een bedrag ter hoogte van 50.000 euro (23-02-3010) niet in
de administratie is opgenomen en derhalve niet is meegenomen in de jaarstukken
van 2010 (p. 5871) en/of
- een ontvangst van een bedrag ter hoogte van 26.000 euro (2-3-2010) niet in
de administratie is opgenomen en derhalve niet is meegenomen in de jaarstukken
van 2010 (p. 5871) en/of
- een ontvangst van een bedrag ter hoogte van 25.800 euro (21-10-2010) niet
in de administratie is opgenomen en derhalve niet is meegenomen in de
jaarstukken van 2010 (p. 5871) en/of
- een ontvangst van een bedrag ter hoogte van 21.000 euro (21-1-2011) niet in
de administratie is opgenomen en derhalve niet is meegenomen in de jaarstukken
van 2011 (p. 5872)
tot het plegen van bovenomschreven strafbaar feit, hij, verdachte, tezamen en
in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opdracht heeft gegeven
en/of aan welke vorenomschreven verboden gedraging hij, verdachte, tezamen en
in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, feitelijk leiding
heeft gegeven;
art 51 Wetboek van Strafrecht
art 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht
4.
hij, (telkens) zijnde een instelling in de zin van artikel 1 lid 1 onder a
Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (een beroeps-
of bedrijfsmatig handelende verkoper van goederen (waaronder luxe horloges),
voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag
van 15.000 euro of meer),
op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 maart 2009
tot en met 01 januari 2010, te Zeewolde en/of te Amsterdam, althans in
Nederland, meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk in strijd met de verplichting geformuleerd in artikel 16
Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme,
verrichte ongebruikelijke transacties en/of voorgenomen ongebruikelijke
transacties (als bedoeld in voornoemde wet),
- niet en/of niet onverwijld nadat het ongebruikelijke karakter van deze

(voorgenomen) ongebruikelijke transactie(s) bekend is geworden en/of

- niet en/of niet tijdig alle gegevens van verrichte en/of voorgenomen
ongebruikelijke transactie(s) juist en/of volledig,
heeft gemeld aan het meldpunt (de Financiële inlichtingen eenheid),
immers heeft hij van (p. 4579 tot en met 4583),
- (b) een op of omstreeks 25 mei 2009 verrichte ongebruikelijke transactie,
te weten (een) (geheel of gedeeltelijk(e)) contante betaling(en) van (in
totaal) (minstens) 33.000 euro (66 biljetten van 500 euro) (factuurnummer
2009116) en/of
- (c) een of meerdere op of omstreeks 12 maart 2009 verrichte (samengestelde)
ongebruikelijke transactie(s), te weten (een) (geheel of gedeeltelijk(e))
contante betaling(en) van (in totaal) (minstens) 25.750 euro (waaronder 31
biljetten van 500 euro) (factuurnummers 2009031 en 2009030) en/of
- (d) een op of omstreeks 22 oktober 2009 verrichte ongebruikelijke
transactie, te weten (een) (geheel of gedeeltelijk(e)) contante betaling(en)
van (in totaal) (minstens) 46.410 euro (waaronder 80 biljetten van 500 euro)
(betrekking hebbende op het horloge met certificaatnummer [nummer] )
en/of
- (e) een op of omstreeks 16 september 2009 verrichte ongebruikelijke
transactie, te weten (een) (geheel of gedeeltelijk(e)) contante betaling(en)
van (in totaal) (minstens) 39.000 euro (waaronder 58 biljetten van 500 euro)
(transactie met koper [bedrijf 12] B.V.) en/of
- (f) een op of omstreeks 19 november 2009 verrichte ongebruikelijke
transactie, te weten (een) (geheel of gedeeltelijk(e)) contante betaling(en)
van (in totaal) (minstens) 38.000 euro (waaronder 70 biljetten van 500 euro)
(transactie met koper [bedrijf 12] B.V.) en/of
- (g) een op of omstreeks 11 december 2009 verrichte ongebruikelijke
transactie, te weten (een) (geheel of gedeeltelijk(e)) contante betaling(en)
van (in totaal) (minstens) 40.500 euro (waaronder 70 biljetten van 500 euro)
(transactie met koper [E] ) en/of
- (h) een op of omstreeks 15 mei 2009 verrichte ongebruikelijke transactie, te
weten (een) (geheel of gedeeltelijk(e)) contante betaling(en) van (in totaal)
(minstens) 21.000 euro (waaronder 37 biljetten van 500 euro) (transactie met
[F] ),
telkens
- niet en/of niet tijdig de juiste identiteit van de cliënt gemeld en/of
- niet en/of niet tijdig de omstandigheden gemeld op grond waarvan de

transactie als ongebruikelijk wordt aangemerkt, zoals genoemd in de op grond

van artikel 15 Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme
opgestelde indicatorenlijst;
artikel 15 lid 1 Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme
artikel 16 lid 1 jo. artikel 1 lid 1 onder a Wet ter voorkoming van witwassen
en financieren van terrorisme
artikel 1 onder 2 jo. artikel 2 lid 1 jo. artikel 6 lid 1 onder 2 Wet op de
economische delicten
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
5.
[medeverdachte 1] B.V. (telkens) zijnde een instelling in de zin van artikel 1 lid

1 onder a Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (een

beroeps- of bedrijfsmatig handelende verkoper van goederen (waaronder luxe
horloges), voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt
voor een bedrag van 15.000 euro of meer),
op een of meerdere tijstippen in of omstreeks de periode van 18 december 2009
tot en met 10 juni 2011, te Zeewolde en/of Amsterdam, in elk geval in
Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk in strijd met de verplichting geformuleerd in artikel 16
Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme,
verrichte ongebruikelijke transacties en/of voorgenomen ongebruikelijke
transacties (als bedoeld in voornoemde wet),
- niet en/of niet onverwijld nadat het ongebruikelijke karakter van deze

(voorgenomen) ongebruikelijke transactie(s) bekend is geworden en/of

- niet en/of niet tijdig alle gegevens van verrichte en/of voorgenomen
ongebruikelijke transactie(s) juist en/of volledig,
heeft gemeld aan het meldpunt (de Financiële inlichtingen eenheid),
immers heeft zij en/of haar mededader(s) van (p. 4579 tot en met 4583),
- (i) een of meerdere op of omstreeks 9 mei 2011 verrichte ongebruikelijke
- (i) een of meerdere op of omstreeks 9 mei 2011 verrichte ongebruikelijke
(samengestelde) transactie(s), te weten (een) (geheel of gedeeltelijk(e))
contante betaling(en) van (in totaal) (minstens) 122.750 euro (factuurnummer
201000512) en/of
- (j) een op of omstreeks 18 december 2009 verrichte ongebruikelijke
transactie, te weten (een) (geheel of gedeeltelijk(e)) contante betaling(en)
van (in totaal) (minstens) 115.000 euro (factuurnummer 2009281) en/of
- (k) een op of omstreeks 6 mei 2010 verrichte ongebruikelijke transactie, te
weten (een) (geheel of gedeeltelijk(e)) contante betaling(en) van (in totaal)
(minstens) 54.740 euro (factuurnummer 201000257) en/of
- (l) een of meerdere op of omstreeks 18 mei 2011 verrichte ongebruikelijke
(samengestelde) transactie(s), te weten (een) (geheel of gedeeltelijk(e))
contante betaling(en) van (in totaal) (minstens) 24.627 euro en 19.540,80
(factuurnummers 201000516 en 201000518) en/of
- (m) een of meerdere op of omstreeks 23 mei 2011 verrichte ongebruikelijke
(samengestelde) transactie(s), te weten (een) (geheel of gedeeltelijk(e))
contante betaling(en) van (in totaal) (minstens) 48.326 euro (factuurnummer
201000525) en/of
- (n) een of meerdere op of omstreeks 25 augustus 2010 verrichte
ongebruikelijke (samengestelde) transactie(s), te weten (een) (geheel of
gedeeltelijk(e)) contante betaling(en) van (in totaal) (minstens) 16.000 en
45.517,50 (factuurnummers 201000336 en 201000337),
telkens
- niet en/of niet de juiste identiteit van de cliënt gemeld en/of
- niet de omstandigheden gemeld op grond waarvan de transactie als
ongebruikelijk wordt aangemerkt, zoals genoemd in de op grond van artikel 15
Wet ter voorkoming van Witwassen en het Financieren van Terrorisme opgestelde
indicatorenlijst,
tot het plegen van bovenomschreven strafbaar feit, hij, verdachte, tezamen en
in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opdracht heeft gegeven
en/of aan welke vorenomschreven verboden gedraging hij, verdachte, tezamen en
in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, feitelijk leiding
heeft gegeven;
artikel 16 lid 1 jo. artikel 15 jo artikel 1 lid 1 onder a Wet ter voorkoming
van Witwassen en Financieren van Terrorisme
artikel 1 onder 2 jo. artikel 2 lid 1 jo. artikel 6 lid 1 onder 2 Wet op de
economische delicten
artikel 51 Wetboek van Strafrecht
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Bijlage 2: lijst van inbeslaggenomen voorwerpen

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal in onderzoek 25LEC69, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd tot en met pagina 9965. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.De oorspronkelijke kasopstelling staat vermeld op pagina 6590. Op pagina 4 van het proces-verbaal van bevindingen verstrekking bankgegevens d.d. 29 februari 2016, met proces-verbaalnummer 2016022612106870AMB, staat een gecorrigeerde versie. De rechtbank hanteert laatstgenoemde gecorrigeerde versie, voor zover deze afwijkt van de oorspronkelijke versie.
3.Pagina’s 6579 en 6612.
4.Pagina 4 van het proces-verbaal, van bevindingen verstrekking bankgegevens d.d. 29 februari 2016, met proces-verbaalnummer 2016022612106870AMB. .
5.Pagina 4 van het proces-verbaal van bevindingen verstrekking bankgegevens d.d. 29 februari 2016, met proces-verbaalnummer 2016022612106870AMB. .
6.Pagina 6581 en 6582.
7.Pagina 6590.
8.Pagina 6582.
9.Pagina 6583.
10.Pagina 4693.
11.Pagina 4718.
12.Pagina 6590.
13.Pagina’s 6753 tot en met 6755. Gecorrigeerde opstelling en redenen daarvoor blijken uit pagina’s 3 en 4 van het proces-verbaal van bevindingen verstrekking bankgegevens d.d. 29 februari 2016, met proces-verbaalnummer 2016022612106870AMB.
14.Pagina 6590.
15.Pagina 411.
16.Pagina 6756.
17.Pagina 6590.
18.Pagina 6708 en 6710.
19.Pagina 6714 en 6724.
20.Verklaring ter terechtzitting van 15 november 2017, pagina 15 (BMW) en pagina 16 (Lamborghini).
21.Pagina’s 3818 e.v.
22.Pagina’s 3737 e.v.
23.Pagina 3820 en 3821.
24.Verklaring ter terechtzitting van 15 november 2017, pagina 16.
25.Pagina 6590.
26.Pagina 6586.
27.Verklaring ter terechtzitting van 15 november 2017, pagina 11.
28.Pagina 4466 en 4467.
29.Pagina 4469 en 4477.
30.Pagina 4481.
31.Pagina 4483 en 4484.
32.Pagina 4486.
33.Pagina 4488 en 4489.
34.Pagina 4491 en 4492.
35.Pagina 4496 en 4497.
36.Pagina 4500.
37.Pagina 6590.
38.Pagina 4454
39.Verklaring ter terechtzitting van 15 november 2017, pagina 18.
40.€ 755.682,21 -/- € 89.395,50 -/- € 105.000,-.
41.Pagina 4574.
42.Pagina 4586.
43.Pagina 2454 en 2455.
44.Pagina 2453.
45.Pagina 2510.
46.Pagina 2471
47.Pagina 2473.
48.Pagina 2478.
49.Pagina 2479.
50.Pagina 2469
51.Pagina 2470.
52.Pagina 2511.
53.Pagina 2429.
54.Pagina 65.
55.Pagina 14 en 18.
56.Pagina 14.
57.Pagina 18.
58.Verklaring ter terechtzitting van 15 november 2017, pagina 9.