4.3Het oordeel van de rechtbank
De politie heeft onderzoek verricht naar de legale contante geldstroom van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] , met wie verdachte in de ten laste gelegde periode deels heeft samengeleefd en die verdachte en hun drie kinderen financieel heeft ondersteund. Op basis van een kasopstelling op pagina 4 van het proces-verbaal van bevindingen verstrekking bankgegevens d.d. 29 februari 2016 blijkt dat sprake is van een verschil tussen legale contante inkomsten enerzijds en de contante uitgaven van verdachten anderzijds. Over de uitgangspunten van die kasopstelling merkt de rechtbank het volgende op.
Door verbalisant [verbalisant] is met die kasopstelling onderzoek gedaan naar de contante geldstroom van verdachte in de periode van 2002 (de rechtbank begrijpt: 1 januari 2002) tot en met het jaar 2013Deze kasopstelling laat een negatief saldo zien van € 699.840,44.
Beschikbaar voor uitgaven
Uit bankafschriften blijkt dat in de onderzochte periode in totaal € 81.658,79 contant is opgenomen vanaf bankrekeningen van medeverdachte [medeverdachte 1] [rekeningnummer] en [rekeningnummer] ), verdachte ( [rekeningnummer] , [rekeningnummer] en [rekeningnummer] ) en hun gezamenlijke en/of bankrekening ( [rekeningnummer] ).
Bij het legale geldbedrag dat contant beschikbaar was voor uitgaven is het geldbedrag dat contant is aangetroffen, te weten € 25.817,02, in mindering gebracht in de kasopstelling.Dat bestaat uit een bedrag van € 7.310,-, dat op 10 september 2014 door de Marechaussee op luchthaven Eindhoven bij de medeverdachte [medeverdachte 1] werd aangetroffenen een bedrag van € 18.507,02 dat bij de doorzoeking op 6 oktober 2014 in de woning van verdachte en de woning van medeverdachte [medeverdachte 1] werd aangetroffen.
Uit gevorderde bankafschriften blijken geen contante opnamen in de periode van 24 januari 2002 tot 7 augustus 2002, de aanvangsdatum van de ten laste gelegde periode. Door de medeverdachte [medeverdachte 1] en door verdachte zijn bij de Belastingdienst geen opgaven gedaan van het bezit van contant vermogen op 1 januari 2002.Op 1 januari 2002 vond de volledige conversie plaats van de gulden naar de euro en er zijn geen gegevens bekend geworden dat medeverdachte [medeverdachte 1] en/of verdachte legaal geldbedragen hebben omgewisseld van guldens naar euro’s.Als uitgangspunt is dan ook genomen dat het contante beginsaldo uit legale bron € 0,- bedroeg, hetgeen niet is weersproken door de verdediging.
De kasopstelling gaat er daarom vanuit dat uit een legale bron een contant geldbedrag beschikbaar was voor uitgaven van € 55.841,77.
Met betrekking tot de kasopstelling merkt de rechtbank het volgende op.
Contante uitgaven
Contante aankopen van auto’s
In de kasopstelling wordt gerelateerd dat verdachte of de medeverdachte [medeverdachte 1] in de onderzochte periode een totaalbedrag € 20.500,- contant heeft uitgegeven voor de aankoop van een BMW X5 met kenteken [kenteken] en een Lamborghini Gallardo met kenteken [kenteken] .Uit het proces-verbaal blijkt dat verdachte op 5 april 2011 € 10.500,- contant heeft bijbetaald voor deze BMWen op 9 oktober 2012 € 10.000,- voor deze Lamborghini, zoals verdachte ook zelf heeft verklaard.Volgens eerder genoemd proces-verbaal van 29 februari 2016 is het bedrag voor contante aankopen van auto’s € 11.000,- hoger dan aanvankelijk becijferd. [getuige 1]en [getuige 2]hebben namelijk verklaard dat zij na verkoop van deze Lamborghini aan [A] met het daarvoor ontvangen bedrag rekeningen van [bedrijf 2] met betrekking tot bouwkundige werkzaamheden voor verdachte betaald hebben. Omdat het van vde koper van de Lamborghini ontvangen bedrag daarvoor niet toereikend was heeft de mederdachte [medeverdachte 1] hun € 11.000,- contant bijbetaald.Medeverdachte [medeverdachte 1] zelf verklaart ook dat hij [getuige 1] en [getuige 2] een bedrag contant heeft bijbetaald.Naar het oordeel van de rechtbank is dit weliswaar geen contante uitgave van de aankoop van een auto, maar wel een contante uitgave die thuishoort in de kasopstelling.
Contante aankopen van horloges
In de kasopstelling wordt gerelateerd dat door verdachte of de medeverdachte [medeverdachte 1] in de onderzochte periode € 105.000,- is uitgegeven voor de contante aankoop van horloges. Dit onderdeel van de kasopstelling is gestoeld op een aangetroffen factuur van 11 mei 2009 die ziet op de aankoop van een Ferrari van € 150.000,- door verdachte. Voor de aankoop van deze Ferrari leverde verdachte drie horloges (een Jaeger le Coultre Master Minute Repeater Platina, een Franck Muller Chronobanker RG en een Rolex GMT Master LN) aan de verkoper en heeft hij € 50.000,- bijbetaald.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier alleen blijkt dat de waarde van deze horloges op 11 mei 2009 door de verkoper op € 105.000,- is vastgesteld. Niet is vast te stellen voor welk bedrag deze horloges zijn aangekocht door verdachte. Dit bedrag had bij het maken van de kasopstelling buiten beschouwing gelaten moeten worden. De rechtbank zal van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Kosten levensonderhoud
In de kasopstelling – bezien in samenhang met de toelichting op de kasopstelling (pagina 6584) – wordt gerelateerd dat door medeverdachte [medeverdachte 1] in de onderzochte periode € 89.395,50,- contant is betaald voor levensonderhoud. De rechtbank overweegt dat het aannemelijk is dat medeverdachte [medeverdachte 1] in de onderzochte periode contant heeft betaald voor levensonderhoud, nu blijkens het dossier boodschappen slechts zeer beperkt giraal werden afgerekend.
De kasopstelling gaat bij het vaststellen van de kosten van levensonderhoud uit van de woonsituatie conform de Gemeentelijke Basisadministratie Personen (BRP) en later de Basisregistratie Personen (BRP) en hanteert een norm afkomstig van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud), Uit het dossier blijkt echter dat de woonsituatie op basis van de BRP en de GBA anders was dan de werkelijke woonsituatie. Hierdoor kan de juistheid van het bedrag dat in de kasopstelling wordt gerelateerd niet worden vastgesteld. Nu op basis van het onderhavige dossier niet (eenvoudig) valt vast te stellen welk bedrag verdachte dan wel contant heeft uitgegeven voor levensonderhoud, zal de rechtbank verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Ook na correctie van de kasopstelling levert deze het vermoeden van witwassen op. Vooralsnog blijft immers een niet verklaard verschil bestaan tussen de legale contante ontvangsten en de werkelijke contante uitgaven. Dat verschil bedraagt € 505.444,94.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het vermoeden van witwassen en de daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden, van verdachte mag worden verlangd dat zij een verklaring geeft voor de herkomst van het contante geldbedrag die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk is aan te merken.
Bankstortingen
Met betrekking tot een deel van de bankstortingen heeft verdachte gezegd dat zij deze zelf verricht heeft: zij heeft opbrengsten van verkopen via marktplaats en zakgeld van haar kinderen op haar privé bankrekening gestort. Deze verklaring acht de rechtbank min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Hier is bedrag van € 10.320,97 mee gemoeid. Dit betekent dat, nu geen nader onderzoek naar de genoemde herkomst van de gestorte gelden verricht is en hoewel verdachte zelf geen nadere informatie verstrekt heeft, het totaalbedrag genoemd in de tenlastelegging bij de bankstortingen niet bewezen geacht kan worden.
Kasstortingen in eenmanszaak
De rechtbank overweegt dat de kasstorting d.d. 30 mei 2005 ten bedrage van € 13.500,- in de grootboekmutatiekaart op pagina 2277 van het dossier is omschreven als ‘lening van derde’. Nu de medeverdachte [medeverdachte 1] bovendien heeft verklaard dat hij in de beginperiode van zijn horlogehandel meermalen contant geld heeft geleend van familieleden, is de rechtbank van oordeel dat deze verklaring – mede gezien het tijdsverloop na deze kasstorting op 30 mei 2005 – in dit licht kan worden aangemerkt als concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk. Om deze reden zal de rechtbank het in de tenlastelegging genoemde bedrag € 62.300.- niet bewezen verklaren.
Een legale bron voor een deel van de bankstortingen en voor een deel van de kasstortingen in de eenmanszaak moge met het voorgaande voldoende aannemelijk zijn, het verschil tussen de totale contante uitgaven en de legale contante inkomsten blijft aanzienlijk, namelijk een bedrag van € 481.623,97, en vooralsnog onverklaard.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat de in de kasopstelling opgenomen contante uitgaven onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf zijn.
De rechtbank is echter, met de raadsman, van oordeel dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat verdachte – al dan niet in nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 1] of een andere medeverdachte – wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de ten laste gelegde geldbedragen van enig misdrijf afkomstig waren.
Zo heeft verdachte meermalen verklaard dat zij ervan uitging dat het geld afkomstig was uit de handel van [medeverdachte 1] , die op grote schaal in (voornamelijk) exclusieve horloges handelde. Dat deze verklaring niet op voorhand ongeloofwaardig is blijkt uit de getuigenverklaringen in het dossier. Veel getuigen, waaronder vertegenwoordigers van grote juweliers, hebben [medeverdachte 1] immers omschreven als een horlogehandelaar die in exclusieve horloges handelde en succesvol was. Daarnaast blijkt uit het dossier niet dat verdachte betrokken was bij de handel van [medeverdachte 1] en hierop zicht had. Verdachte deed weliswaar de boekhouding voor de bedrijven van [medeverdachte 1] , maar zij was in tijd slechts beperkt bij de bedrijven van [medeverdachte 1] aanwezig en hield zich alleen bezig met administratieve werkzaamheden die uit een deel van de boekhouding voortvloeiden. Bovendien waren de legale inkomsten in de gehele ten laste gelegde periode niet dusdanig beperkt dat verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat het geld voor contante uitgaven, waarbij verdachte was betrokken, afkomstig was uit enig misdrijf. Het enkele feit dat verdachte meerdere (waaronder exclusieve) auto`s op haar naam liet zetten, is mede in het licht van het voorgaande onvoldoende om enige vorm van wetenschap bij verdachte vast te kunnen stellen.
Het dossier bevat ook verder geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de gebruikte gelden (mede) van misdrijf afkomstig waren. Van objectieve aanwijzingen op basis waarvan verdachte zich ondubbelzinnig diende te vergewissen van de legale herkomst en bestemming van deze gelden, is niet gebleken. Van het onder 1 primair en onder 1 subsidiair ten laste gelegde dient verdachte daarom te worden vrijgesproken.