ECLI:NL:RBMNE:2018:880

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 maart 2018
Publicatiedatum
8 maart 2018
Zaaknummer
16/705424-14 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor witwassen en niet melden van ongebruikelijke transacties door een man in de Verenigde Arabische Emiraten

Op 8 maart 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een man, woonachtig in de Verenigde Arabische Emiraten, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, voor witwassen. De man, 40 jaar oud, werd beschuldigd van het leidinggeven aan het niet melden van ongebruikelijke transacties van zijn bedrijf, waarbij hij in totaal ongeveer 500.000 euro heeft witgewassen. De rechtbank oordeelde dat de man veel contante uitgaven deed, maar dat zijn boekhouding niet kon verklaren waar het geld vandaan kwam. Hij verklaarde dat hij het geld had verdiend met de handel in dure horloges, maar de rechtbank concludeerde dat een groot deel van zijn inkomsten waarschijnlijk uit misdrijf afkomstig was. Daarom werd een langere gevangenisstraf passend geacht, evenals een deels voorwaardelijke straf om herhaling te voorkomen.

Daarnaast werd ook het bedrijf van de man veroordeeld tot een boete van 20.000 euro, waarvan 10.000 euro voorwaardelijk, omdat het bedrijf had nagelaten om vijf ongebruikelijke transacties van in totaal meer dan 300.000 euro te melden bij het meldpunt. Twee medeverdachten, een 41-jarige vrouw en een 47-jarige man, werden vrijgesproken wegens onvoldoende bewijs dat zij zich schuldig hadden gemaakt aan witwassen of valsheid in geschrifte. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat de medeverdachten wisten dat de geldbedragen van misdrijf afkomstig waren, en sprak hen daarom vrij.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/705424-14 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 8 maart 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1976] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 21 januari 2015, 8 juli 2015, 14 oktober 2015, 28 oktober 2015, 16 maart 2016, 25 mei 2016, 16 november 2016, 15 februari 2017, 14 juni 2017, 15 november 2017 en 8 februari 2018. Op 15 november 2017 en 8 februari 2018 heeft de inhoudelijke behandeling van de strafzaak plaatsgevonden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officieren van justitie mr. J. Zeilstra en mr. C.J.W.M. Janssen en van hetgeen verdachte en haar raadsman mr. M.R. Paardekooper, advocaat te Amsterdam, bij de inhoudelijke behandeling van de strafzaak naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zittingen van 14 oktober 2015, 14 juni 2017 en 8 februari 2018 gewijzigd. De definitieve tenlastelegging is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 primair: in of omstreeks de periode van 7 augustus 2002 tot en met 6 oktober 2014 een gewoonte heeft gemaakt van het medeplegen van witwassen door diverse bankstortingen, diverse kasstortingen in [bedrijf 1] contante aankopen van auto’s, contante aankopen van meubels en contante aankopen van horloges te doen, moneytransfers te verzenden en kosten van levensonderhoud te maken;
feit 1 subsidiair:in of omstreeks de periode van 7 augustus 2002 tot en met 6 oktober 2014 een gewoonte heeft gemaakt van het medeplegen van schuldwitwassen door diverse bankstortingen, diverse kasstortingen in [bedrijf 1] , contante aankopen van auto’s, contante aankopen van meubels en contante aankopen van horloges te doen, moneytransfers te verzenden en kosten van levensonderhoud te maken.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK

4.1
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officieren van justitie achten het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van gewoontewassen wettig en overtuigend te bewijzen. Met een kasopstelling is aangetoond dat er sprake is van een bron van contant geld die niet legaal kan worden verklaard. De legale contante inkomsten van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] waren € 43.336,77, terwijl zij
€ 742.812,21 contant hebben uitgegeven. Tussen hen was sprake van een economische eenheid. Van 7 januari 2005 tot en met 7 februari 2011 stonden zij op hetzelfde adres ingeschreven en in de jaren dat zij niet samenwoonden droeg [medeverdachte 1] bij aan de kosten van levensonderhoud.
Verdachte was als boekhouder betrokken bij [bedrijf 1] en [medeverdachte 2] B.V., de bedrijven van medeverdachte [medeverdachte 1] . Daardoor had zij zicht op de legale contante en girale geldstromen binnen de horlogehandel van [medeverdachte 1] . Het had voor haar duidelijk moeten zijn over welke legale bedragen [medeverdachte 1] en zij konden beschikken. Ook ontving verdachte betalingen op haar rekening en heeft zij contante geldbedragen op de rekening van [medeverdachte 1] en op hun gezamenlijke rekening gestort. Het netto resultaat over de eenmanszaak van [medeverdachte 1] over 2005, 2006 en 2007 bedroeg respectievelijk € 44.033,-, € 76.037,- en € 93.052,-. Het had verdachte duidelijk moeten zijn dat daarvan niet kon worden geleefd op een wijze zoals verdachte en [medeverdachte 1] dat jarenlang deden, waarbij onder andere in meerdere luxe auto’s werd gereden. Ook was verdachte actief onderdeel van de verhullende schijnconstructie die het oprichten van [medeverdachte 2] B.V. en [medeverdachte 3] B.V. feitelijk was.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Door de raadsman is betoogd dat verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Dat verdachte enkele jaren van de twaalf jaren die ten laste zijn gelegd met medeverdachte [medeverdachte 1] heeft samengewoond, betekent niet dat zij wist van zijn vermeende illegale inkomsten. Weliswaar was verdachte als boekhoudster betrokken bij [bedrijf 1] en [medeverdachte 2] B.V., de verdenking bestaat er juist in dat [medeverdachte 1] geldstromen buiten deze boekhouding heeft gehouden. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte werd gekend in deze vermeende witwaspraktijken. In veel van de ten laste gelegde contante uitgaven heeft verdachte bovendien geen enkele rol gespeeld. Van opzet kan geen sprake zijn. Evenmin blijkt uit het dossier dat verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het geld een vermeende criminele herkomst had. Zij had geen scherp zicht op de geldstromen van [medeverdachte 1] . Uit het dossier blijkt niet dat sprake was van een in het oog springende wanverhouding tussen wat destijds legaal werd verdiend of als legaal verkregen vermogen voorhanden was en wat werd uitgegeven. Anders dan in vergelijkbare zaken was in de onderhavige zaak bovendien sprake van legale inkomsten, in sommige jaren zelfs een inkomen dat een modaal inkomen ver overstijgt. Zo verdiende [medeverdachte 1] in 2009 meer dan € 200.000,-.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De politie heeft onderzoek verricht naar de legale contante geldstroom van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] , met wie verdachte in de ten laste gelegde periode deels heeft samengeleefd en die verdachte en hun drie kinderen financieel heeft ondersteund. Op basis van een kasopstelling op pagina 4 van het proces-verbaal van bevindingen verstrekking bankgegevens d.d. 29 februari 2016 blijkt dat sprake is van een verschil tussen legale contante inkomsten enerzijds en de contante uitgaven van verdachten anderzijds. Over de uitgangspunten van die kasopstelling merkt de rechtbank het volgende op.
Door verbalisant [verbalisant] is met die kasopstelling onderzoek gedaan naar de contante geldstroom van verdachte in de periode van 2002 (de rechtbank begrijpt: 1 januari 2002) tot en met het jaar 2013 [1] Deze kasopstelling laat een negatief saldo zien van € 699.840,44. [2]
Beschikbaar voor uitgaven
Uit bankafschriften blijkt dat in de onderzochte periode in totaal € 81.658,79 contant is opgenomen vanaf bankrekeningen van medeverdachte [medeverdachte 1] [rekeningnummer] en [rekeningnummer] ), verdachte ( [rekeningnummer] , [rekeningnummer] en [rekeningnummer] ) en hun gezamenlijke en/of bankrekening ( [rekeningnummer] ). [3]
Bij het legale geldbedrag dat contant beschikbaar was voor uitgaven is het geldbedrag dat contant is aangetroffen, te weten € 25.817,02, in mindering gebracht in de kasopstelling. [4] Dat bestaat uit een bedrag van € 7.310,-, dat op 10 september 2014 door de Marechaussee op luchthaven Eindhoven bij de medeverdachte [medeverdachte 1] werd aangetroffen [5] en een bedrag van € 18.507,02 dat bij de doorzoeking op 6 oktober 2014 in de woning van verdachte en de woning van medeverdachte [medeverdachte 1] werd aangetroffen. [6]
Uit gevorderde bankafschriften blijken geen contante opnamen in de periode van 24 januari 2002 tot 7 augustus 2002, de aanvangsdatum van de ten laste gelegde periode. Door de medeverdachte [medeverdachte 1] en door verdachte zijn bij de Belastingdienst geen opgaven gedaan van het bezit van contant vermogen op 1 januari 2002. [7] Op 1 januari 2002 vond de volledige conversie plaats van de gulden naar de euro en er zijn geen gegevens bekend geworden dat medeverdachte [medeverdachte 1] en/of verdachte legaal geldbedragen hebben omgewisseld van guldens naar euro’s. [8] Als uitgangspunt is dan ook genomen dat het contante beginsaldo uit legale bron € 0,- bedroeg [9] , hetgeen niet is weersproken door de verdediging.
De kasopstelling gaat er daarom vanuit dat uit een legale bron een contant geldbedrag beschikbaar was voor uitgaven van € 55.841,77.
Met betrekking tot de kasopstelling merkt de rechtbank het volgende op.
Contante uitgaven
Contante aankopen van auto’s
In de kasopstelling wordt gerelateerd dat verdachte of de medeverdachte [medeverdachte 1] in de onderzochte periode een totaalbedrag € 20.500,- contant heeft uitgegeven voor de aankoop van een BMW X5 met kenteken [kenteken] en een Lamborghini Gallardo met kenteken [kenteken] . [10] Uit het proces-verbaal blijkt dat verdachte op 5 april 2011 € 10.500,- contant heeft bijbetaald voor deze BMW [11] en op 9 oktober 2012 € 10.000,- voor deze Lamborghini [12] , zoals verdachte ook zelf heeft verklaard. [13] Volgens eerder genoemd proces-verbaal van 29 februari 2016 is het bedrag voor contante aankopen van auto’s € 11.000,- hoger dan aanvankelijk becijferd. [getuige 1] [14] en [getuige 2] [15] hebben namelijk verklaard dat zij na verkoop van deze Lamborghini aan [A] met het daarvoor ontvangen bedrag rekeningen van [bedrijf 2] met betrekking tot bouwkundige werkzaamheden voor verdachte betaald hebben. Omdat het van vde koper van de Lamborghini ontvangen bedrag daarvoor niet toereikend was heeft de mederdachte [medeverdachte 1] hun € 11.000,- contant bijbetaald. [16] Medeverdachte [medeverdachte 1] zelf verklaart ook dat hij [getuige 1] en [getuige 2] een bedrag contant heeft bijbetaald. [17] Naar het oordeel van de rechtbank is dit weliswaar geen contante uitgave van de aankoop van een auto, maar wel een contante uitgave die thuishoort in de kasopstelling.
Contante aankopen van horloges
In de kasopstelling wordt gerelateerd dat door verdachte of de medeverdachte [medeverdachte 1] in de onderzochte periode € 105.000,- is uitgegeven voor de contante aankoop van horloges. Dit onderdeel van de kasopstelling is gestoeld op een aangetroffen factuur van 11 mei 2009 die ziet op de aankoop van een Ferrari van € 150.000,- door verdachte. Voor de aankoop van deze Ferrari leverde verdachte drie horloges (een Jaeger le Coultre Master Minute Repeater Platina, een Franck Muller Chronobanker RG en een Rolex GMT Master LN) aan de verkoper en heeft hij € 50.000,- bijbetaald.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier alleen blijkt dat de waarde van deze horloges op 11 mei 2009 door de verkoper op € 105.000,- is vastgesteld. Niet is vast te stellen voor welk bedrag deze horloges zijn aangekocht door verdachte. Dit bedrag had bij het maken van de kasopstelling buiten beschouwing gelaten moeten worden. De rechtbank zal van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Kosten levensonderhoud
In de kasopstelling – bezien in samenhang met de toelichting op de kasopstelling (pagina 6584) – wordt gerelateerd dat door medeverdachte [medeverdachte 1] in de onderzochte periode € 89.395,50,- contant is betaald voor levensonderhoud. De rechtbank overweegt dat het aannemelijk is dat medeverdachte [medeverdachte 1] in de onderzochte periode contant heeft betaald voor levensonderhoud, nu blijkens het dossier boodschappen slechts zeer beperkt giraal werden afgerekend.
De kasopstelling gaat bij het vaststellen van de kosten van levensonderhoud uit van de woonsituatie conform de Gemeentelijke Basisadministratie Personen (BRP) en later de Basisregistratie Personen (BRP) en hanteert een norm afkomstig van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud), Uit het dossier blijkt echter dat de woonsituatie op basis van de BRP en de GBA anders was dan de werkelijke woonsituatie. Hierdoor kan de juistheid van het bedrag dat in de kasopstelling wordt gerelateerd niet worden vastgesteld. Nu op basis van het onderhavige dossier niet (eenvoudig) valt vast te stellen welk bedrag verdachte dan wel contant heeft uitgegeven voor levensonderhoud, zal de rechtbank verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Ook na correctie van de kasopstelling levert deze het vermoeden van witwassen op. Vooralsnog blijft immers een niet verklaard verschil bestaan tussen de legale contante ontvangsten en de werkelijke contante uitgaven. Dat verschil bedraagt € 505.444,94.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het vermoeden van witwassen en de daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden, van verdachte mag worden verlangd dat zij een verklaring geeft voor de herkomst van het contante geldbedrag die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk is aan te merken.
Bankstortingen
Met betrekking tot een deel van de bankstortingen heeft verdachte gezegd dat zij deze zelf verricht heeft: zij heeft opbrengsten van verkopen via marktplaats en zakgeld van haar kinderen op haar privé bankrekening gestort. Deze verklaring acht de rechtbank min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Hier is bedrag van € 10.320,97 mee gemoeid. Dit betekent dat, nu geen nader onderzoek naar de genoemde herkomst van de gestorte gelden verricht is en hoewel verdachte zelf geen nadere informatie verstrekt heeft, het totaalbedrag genoemd in de tenlastelegging bij de bankstortingen niet bewezen geacht kan worden.
Kasstortingen in eenmanszaak
De rechtbank overweegt dat de kasstorting d.d. 30 mei 2005 ten bedrage van € 13.500,- in de grootboekmutatiekaart op pagina 2277 van het dossier is omschreven als ‘lening van derde’. Nu de medeverdachte [medeverdachte 1] bovendien heeft verklaard dat hij in de beginperiode van zijn horlogehandel meermalen contant geld heeft geleend van familieleden, is de rechtbank van oordeel dat deze verklaring – mede gezien het tijdsverloop na deze kasstorting op 30 mei 2005 – in dit licht kan worden aangemerkt als concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk. Om deze reden zal de rechtbank het in de tenlastelegging genoemde bedrag € 62.300.- niet bewezen verklaren.
Een legale bron voor een deel van de bankstortingen en voor een deel van de kasstortingen in de eenmanszaak moge met het voorgaande voldoende aannemelijk zijn, het verschil tussen de totale contante uitgaven en de legale contante inkomsten blijft aanzienlijk, namelijk een bedrag van € 481.623,97, en vooralsnog onverklaard.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat de in de kasopstelling opgenomen contante uitgaven onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf zijn.
De rechtbank is echter, met de raadsman, van oordeel dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat verdachte – al dan niet in nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 1] of een andere medeverdachte – wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de ten laste gelegde geldbedragen van enig misdrijf afkomstig waren.
Zo heeft verdachte meermalen verklaard dat zij ervan uitging dat het geld afkomstig was uit de handel van [medeverdachte 1] , die op grote schaal in (voornamelijk) exclusieve horloges handelde. Dat deze verklaring niet op voorhand ongeloofwaardig is blijkt uit de getuigenverklaringen in het dossier. Veel getuigen, waaronder vertegenwoordigers van grote juweliers, hebben [medeverdachte 1] immers omschreven als een horlogehandelaar die in exclusieve horloges handelde en succesvol was. Daarnaast blijkt uit het dossier niet dat verdachte betrokken was bij de handel van [medeverdachte 1] en hierop zicht had. Verdachte deed weliswaar de boekhouding voor de bedrijven van [medeverdachte 1] , maar zij was in tijd slechts beperkt bij de bedrijven van [medeverdachte 1] aanwezig en hield zich alleen bezig met administratieve werkzaamheden die uit een deel van de boekhouding voortvloeiden. Bovendien waren de legale inkomsten in de gehele ten laste gelegde periode niet dusdanig beperkt dat verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat het geld voor contante uitgaven, waarbij verdachte was betrokken, afkomstig was uit enig misdrijf. Het enkele feit dat verdachte meerdere (waaronder exclusieve) auto`s op haar naam liet zetten, is mede in het licht van het voorgaande onvoldoende om enige vorm van wetenschap bij verdachte vast te kunnen stellen.
Het dossier bevat ook verder geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de gebruikte gelden (mede) van misdrijf afkomstig waren. Van objectieve aanwijzingen op basis waarvan verdachte zich ondubbelzinnig diende te vergewissen van de legale herkomst en bestemming van deze gelden, is niet gebleken. Van het onder 1 primair en onder 1 subsidiair ten laste gelegde dient verdachte daarom te worden vrijgesproken.

5.BESLAG

De rechtbank zal de teruggave gelasten van de onder verdachte op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering in beslag genomen voorwerpen vermeld op de lijst van in beslag genomen goederen, omdat verdachte wordt vrijgesproken en de voorwerpen niet vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer dan wel verbeurdverklaring.

6.BESLISSING

De rechtbank:
- verklaart het onder 1 primair en onder 1 subsidiair gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, vermeld op de als bijlage 2 aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. de Beaufort, voorzitter, mrs. K.G. van de Streek en P.K. Oosterling-van der Maarel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P. Ponsteen als griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 maart 2018.
Mr. J.P. Ponsteen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage 1: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
feit 1 primair:
zij op een of meerdere tijdstippen is of omstreeks de periode van 7 augustus 2002 tot en
met 6 oktober 2014, te Zeewolde en/of Utrecht en/of Amsterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben zij,
verdachte, en/of haar mededader(s) stelselmatig en/of op meerdere tijdstippen in
voormelde periode
(telkens) van meerdere voorwerpen en/of geldbedragen, te weten:
  • diverse bankstortingen tot een totaalbedrag van € 439.851,57 en/of
  • diverse kasstortingen in de eenmanszaak [bedrijf 1] tot een totaalbedrag van € 62.300,-

en/of

  • contante aankopen van auto’s (BMW X5 met kenteken [kenteken] en/of een
  • Lamborghini Gallardo met kenteken [kenteken] ) tot een totaalbedrag van € 20.500,- en/of
  • contante aankopen van meubels tot een totaalbedrag van € 21.965,14 en/of
  • contante aankopen van diverse horloges tot een totaalbedrag van € 105.000,- en/of
  • Verzonden moneytransfers tot een bedrag van € 3.800 en/of
  • Kosten levensonderhoud tot een bedrag van € 89.395,50
(alle bovenstaande posten in totaal optellend tot een bedrag van ongeveer € 742.812,21),
de werkelijke aard, herkomst, vindplaats, vervreemding en/of de verplaatsing verborgen
en/of verhuld,
en/of bovenstaande voorwerpen en/of geldbedragen verworven, voorhanden gehad,
overgedragen, omgezet en/of hiervan gebruik gemaakt
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat die voorwerpen en/of geldbedragen —
onmiddellijk of middellijk — afkomstig waren uit enig misdrijf;
art. 420ter Wetboek van Strafrecht
art, 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
art. 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht
art. 47 lid 1 ahf/ond 1 wetboek van Strafrecht
feit 1 subsidiair:
zij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 augustus 2002 tot en
met 6 oktober 2014, te Zeewolde en/of Utrecht en/of Amsterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen,
van meerdere voorwerpen en/of geldbedragen, te weten:
  • diverse bankstortingen tot een totaalbedrag van € 439.851,57 en/of
  • diverse kasstortingen in de eenmanszaak [bedrijf 1] tot een totaalbedrag van € 62.300,-

en/of

  • contante aankopen van auto’s (BMW5 met kenteken [kenteken] en/of een
  • Lamborghini Gallardo met kenteken [kenteken] ) tot een totaalbedrag van € 20.500,- en/of
  • contante aankopen van meubels tot een totaalbedrag van € 21.965,14 en/of
  • contante aankopen van diverse horloges tot een totaalbedrag van € 105.000,- en/of
  • Verzonden moneytransfers tot een bedrag van € 3.800 en/of
  • Kosten levensonderhoud tot een bedrag van € 89.395,50
(alle bovenstaande posten in totaal optellend tot een bedrag van ongeveer € 742.812,21),
de werkelijke aard, herkomst, vindplaats, vervreemding en/of de verplaatsing
heeft/hebben verborgen en/of verhuld,
en lof bovenstaande voorwerpen en! of geldbedragen heeft/hebben verworven,
voorhanden gehad, overgedragen, omgezet en/of hiervan gebruik gemaakt
terwijl hij en/of zijn mededaders) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten
vermoeden, dat die voorwerpen en/of geldbedragen — onmiddellijk of middellijk —
afkomstig waren uit enig misdrijf;
art. 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
art. 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht
art. 420quater lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
art. 420quater lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht
art. 47 lid 1 ahf/ond 1 Wetboek van Strafrecht
Bijlage 2: lijst van inbeslaggenomen voorwerpen

Voetnoten

1.Pagina 1 proces-verbaal d.d. 29 februari 2016.
2.Pagina 4 proces-verbaal d.d. 29 februari 2016.
3.Pagina 6581 en 6582.
4.Pagina 6590.
5.Pagina 6582.
6.Pagina 6583.
7.Pagina 4693.
8.Pagina 4718.
9.Pagina 6590.
10.Pagina 6590.
11.Pagina 6708 en 6710.
12.Pagina 6714 en 6724.
13.Verklaring ter terechtzitting van 15 november 2017, pagina 15 (BMW) en pagina 16 (Lamborghini).
14.Pagina’s 3818 e.v.
15.Pagina’s 3737 e.v.
16.Pagina 3820 en 3821.
17.Verklaring ter terechtzitting van 15 november 2017, pagina 16.