ECLI:NL:RBMNE:2018:868

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 maart 2018
Publicatiedatum
7 maart 2018
Zaaknummer
660161-17
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging woninginbraak in vereniging met gebruik van braak

Op 7 maart 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 6 november 2017 in [woonplaats] heeft geprobeerd om in een woning in te breken. De verdachte, geboren in 1995 en gedetineerd in PI Nieuwegein, werd beschuldigd van poging tot diefstal in vereniging. Tijdens de terechtzitting op 21 februari 2018 heeft de officier van justitie, mr. R. Leuven, de vordering en standpunten gepresenteerd, terwijl de verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. D.R. Kops. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren om de vervolging te schorsen. De verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend en de rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld aan de hand van verschillende processtukken, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en het proces-verbaal van sporenonderzoek.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de poging tot woninginbraak. De rechtbank heeft de ernst van het feit in overweging genomen, evenals het recidiverisico van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor vermogensdelicten en zich in een proeftijd bevond. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van zes maanden opgelegd, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij het Leger des Heils en een behandelverplichting bij Fivoor. Tevens is de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van vier maanden gelast, omdat de verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit. De rechtbank heeft de beslissing gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 45 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummers: 16/660161-17 en 16/661826-15 (tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 7 maart 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1995] te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in/verblijvende te PI Nieuwegein - HvB loc. Nieuwegein.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 februari 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. R. Leuven en van hetgeen verdachte en mr. D.R. Kops, advocaat te Breukelen, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 6 november 2017 te [woonplaats] heeft gepoogd om tezamen en in vereniging met een ander of anderen in een woning gelegen aan de [adres] geld en/of goederen van [benadeelde] weg te nemen door middel van braak en/of verbreking door met zijn mededader(s), althans alleen, naar voornoemde woning te gaan en daar met behulp van een schroevendraaier, in elk geval een hard en/of stevig voorwerp, het glas in de schuifpui van de woning te verbreken.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.2.1
Het oordeel van de rechtbank
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend en de raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen: [1]
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 21 februari 2018;
  • het proces-verbaal van aangifte, p. 54 t/m 55;
  • het proces-verbaal van sporenonderzoek, p. 104;
  • het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 81 t/m 82.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 06 november 2017 te [woonplaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning, gelegen aan de [adres] , weg te nemen geld en/of goederen, toebehorende aan [benadeelde] , en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak, met zijn mededader naar voornoemde woning is gegaan, waarna hij, verdachte of zijn mededader, met behulp van een hard en stevig voorwerp, het glas in de schuifpui van voornoemde woning heeft verbroken, waarna de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet werd voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarden, kort gezegd: 1) een meldplicht bij het Leger des Heils, 2) een behandelverplichting bij Fivoor en 3) opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest. Omdat verdachte goed contact heeft met zijn huidige toezichthouder heeft de raadsman bepleit om niet opnieuw een voorwaardelijk strafdeel op te leggen zodat geen nieuw toezicht hoeft te worden opgestart.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich – opnieuw – samen met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot woninginbraak. Woninginbraken, en ook pogingen daartoe, maken een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers, die zich daardoor veelal niet meer veilig voelen in hun eigen woning. Dergelijke strafbare feiten dragen bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Verdachte is aan deze kwalijke gevolgen volledig voorbij gegaan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 11 januari 2018. Daaruit volgt dat verdachte meermalen en bijna uitsluitend is veroordeeld voor vermogensdelicten. Verdachte liep ten tijde van het bewezen verklaarde feit in een proeftijd die hem bij vonnis van 28 oktober 2016 was opgelegd. In augustus 2017 heeft verdachte nog een schriftelijke waarschuwing gehad in verband met twee vermogensdelicten.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van een reclasseringsadvies van 19 februari 2018, opgemaakt door E. Wijbenga. Daaruit volgt dat bij verdachte sprake is van een delictpatroon ten aanzien van vermogensdelicten. Verdachte behoort tot de Top-X van het Veiligheidshuis in Hilversum. Er is sprake van een hoog recidiverisico. Verdachte woonde in 2017 enige tijd bij Bolksbeek, een voorziening met 24-uurs begeleiding voor personen die recent dak- of thuisloos zijn en problemen hebben op meerdere leefgebieden. Verdachte is hier echter uitgezet, omdat hij zijn afspraken niet nakwam. Omdat verdachte eerder goede ervaringen heeft opgedaan met Multipluszorg wordt hier opnieuw naar gekeken. De aanvraag voor de betaling van deze instelling ligt nu bij de gemeente. In 2016 is verdachte gediagnosticeerd met zwakzinnigheid, PDD-NOS en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Verdachte had ten tijde van het bewezen verklaarde geen vast woonadres, geen inkomen, schulden, geen dagbesteding en hij ging om met verkeerde vrienden. Verdachte heeft een beperkt zelfinzicht en heeft moeite om de consequenties van zijn gedrag te overzien. De reclassering ziet nog mogelijkheden om het recidiverisico te beperken door middel van een nieuw toezicht. Geadviseerd wordt daarom een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarden: 1) een meldplicht bij het Leger des Heils te Utrecht, 2) een behandelverplichting bij Fivoor om zich te laten onderzoeken en te laten behandelen voor zijn verstandelijke beperking gecombineerd met de autismespectrumstoornis en de antisociale persoonlijkheidsstoornis en 3) opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, namelijk Multipluszorg of een soortgelijke instelling.
De straf
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan voor een woninginbraak, indien sprake is van recidive, uit van een gevangenisstraf van vijf maanden. Nu het bewezen verklaarde een poging betreft, maar tegelijk in vereniging is gepleegd, hanteert de rechtbank voornoemd oriëntatiepunt als uitgangspunt en zal zij verdachte geen gevangenisstraf opleggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest, zoals door de raadsman is bepleit.
De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is. Een deel van deze straf zal de rechtbank voorwaardelijk opleggen om verdachte er op die manier van te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te begaan. De rechtbank zal aan dit voorwaardelijk deel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden. Dat daarmee een nieuw toezicht moet worden opgestart, acht de rechtbank niet bezwaarlijk. Onder het huidige toezicht zijn namelijk niet dezelfde bijzondere voorwaarden opgenomen die de rechtbank thans aan verdachte zal opleggen en die zij noodzakelijk acht om het recidiverisico te beperken.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 45 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland te Utrecht van 28 oktober 2016 (parketnummer 16/661826-15) is aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, opgelegd. Verdachte heeft zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Om die reden zal deze straf alsnog ten uitvoer gelegd worden. De rechtbank overweegt daarbij dat bij voornoemd vonnis ook een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie aan de orde was en dat deze toen is omgezet in een taakstraf. Verdachte heeft inmiddels genoeg kansen gehad en de rechtbank is van oordeel dat de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van vier maanden alsnog ten uitvoer moet worden gelegd.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
6 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
2 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich zal melden bij Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering op het adres Zeehaenkade 30 te Utrecht, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zich onder behandeling zal stellen van Fivoor of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te weten Multipluszorg, of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die in het kader van het verblijf aan verdachte zullen worden gegeven en aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/661826-15
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de door de meervoudige kamer in de rechtbank Midden-Nederland te Utrecht bij vonnis van 28 oktober 2016 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.B.W. Beekman, voorzitter, mrs. W.S. Ludwig en H.J. Bos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.M. van Zwet, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 maart 2018.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 06 november 2017 te [woonplaats] , in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning, gelegen aan de [adres] , weg te nemen geld en/of goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goed(eren) onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, met zijn mededader(s), althans alleen, naar voornoemde woning is/zijn gegaan, waarna hij, verdachte en/of één of meer van zijn mededader(s), met behulp van een schroevendraaier, in elk geval een hard en/of stevig voorwerp, het glas in de schuifpui van voornoemde woning heeft/hebben verbroken, waarna de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet werd voltooid.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 9 november 2017, genummerd PL0900-2017338451, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd p. 1 tot en met 128. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.