Op 7 maart 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 6 november 2017 in [woonplaats] heeft geprobeerd om in een woning in te breken. De verdachte, geboren in 1995 en gedetineerd in PI Nieuwegein, werd beschuldigd van poging tot diefstal in vereniging. Tijdens de terechtzitting op 21 februari 2018 heeft de officier van justitie, mr. R. Leuven, de vordering en standpunten gepresenteerd, terwijl de verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. D.R. Kops. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren om de vervolging te schorsen. De verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend en de rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld aan de hand van verschillende processtukken, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en het proces-verbaal van sporenonderzoek.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de poging tot woninginbraak. De rechtbank heeft de ernst van het feit in overweging genomen, evenals het recidiverisico van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor vermogensdelicten en zich in een proeftijd bevond. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van zes maanden opgelegd, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij het Leger des Heils en een behandelverplichting bij Fivoor. Tevens is de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van vier maanden gelast, omdat de verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit. De rechtbank heeft de beslissing gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 45 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.